De Herbergen in vroegere tijden
Rene (†) en Margriet De Keyser
Drank en brouwerijen
Van de Vlamingen wordt gezegd dat zij het goede bier niet versmaden. Van onze voorouders uit de vroegste geschiedenis is bekend, dat ze gerstebier dronken. Het water was eertijds zelden drinkbaar in de Polders. De bevolking was dus aangewezen op regen- of steenputwater. Poldergrond bevat veel daring (turf). Wilde men ziekte vermijden, dan moest het water gekookt worden.
Terwijl men het water kookte, voegde men er tarwe of gerst en kruiden aan toe om het smaak te geven, en bekwam men aldus een soort bier. De kruiden die werden toegevoegd waren een mengsel van salie, duizendblad, bloesems van de gagel en een weinig dennenhars. Dit mengsel werd grute genoemd. De verkoop van grute was het monopolie van de heer van Gruuthuuse te Brugge.
Later werd de grute vervangen door hoppe. In 1380 werd daarom met de heer van Gruuthuuse een akkoord gesloten, waardoor hij van dan af twee groten recht verkreeg per ton gebrouwen bier, de helft voor hem en de helft voor de graaf. Een uur voor het begin van het brouwen moest de huisdeur open staan om de pegelaar toe te laten op elk ogenblik de inhoud van de brouwketel te meten en te controleren of het gruterecht betaald was.
Vanaf de 13de tot de 15de eeuw werd langs het Zwin veel Hollands, maar vooral Duits bier uit Hamburg ingevoerd. Er werd langs het Zwin ook wel veel wijn, vooral Franse, ingevoerd die te Damme werd gelost, omdat daar de wijnstapel was. In 1465 werd daar een bijzondere belasting op de wijn gelegd om de bouw van het nieuwe stadhuis te helpen financieren. Daardoor weten we dat in dit jaar 6480 tonnen wijn werden ingevoerd in Damme. Door de verzanding van het Zwin verminderde rond 1500 de wijninvoer gevoelig.
In 1500 werd er al een hele tijd ter plaatse gebrouwen. In 1554 waren er op Oostkerke twee brouwerijen waar men tezelfdertijd ook herberg hield, fl1. “De Rode Leeuw” op Eienbroeke op de hoek van de Eienbroekstraat met de Westkapellestraat en in ‘De Rooze’ waar nu de parochiezaal is.
We weten dat er gedronken werd in 1572 op het feest van de Heilige Sacramentsgilde. Men kocht te Brugge drie tonnen wit bier en 2 tonnen marsbier voor 21 pond en 2 schellingen. Het gruterecht op die vijf tonnen bedroeg 10 schellingen. De import en de accijns was 6 pond en het recht van de biervoerders te Brugge om de vijf tonnen te laden beliep 11 schellingen 8 groten.
Het wit of klein bier was waarschijnlijk een soort tafelbier dat gedronken werd bij het eten of tijdens het werk, terwijl het marsbier of groot bier vermoedelijk zwaarder was. Vermits voor de Sacramentsgilde bier gekocht werd te Brugge, kunnen we veronderstellen dat het bier dat te Oostkerke werd gebrouwen niet van bijzondere kwaliteit was en dus meer bestemd voor dagelijks gebruik. In 1600 en 1601 hield deze gilde ook haar feest en dan werden in Brugge telkens twee tonnen Antwerps bier gekocht. Nergens anders werd Antwerps bier vermeld.
In 1616 was de herberg Sint Barbara (later Oud Gemeentehuis, Processieweg ook brouwerij. Van 1730 tot eind 1700 was er ook een brouwerij in het Gildehuis waar de St.-Sebastiaans schuttersgilde haar lokaal had, gelegen in de Monnikerede straat, 6.
In 1748 werd er ook gebrouwen in ‘De Croone’, nu het woonhuis van J. Tilmans. Na 1820 schijnen er geen brouwerijen meer te zijn geweest op Oostkerke. In 1820 werd te Brugge bier verkocht, gebrouwen in Lier en in 1822 had men alhier reeds sterk Brabants, Lambik, Faro, Peterman, Leuvens en Hoegaards.
Brandewijn
Sedert de 16de eeuw ongeveer werd brandewijn gestookt uit graan. Voordien werd dit gemaakt met wijnoverschotten. In 1601 werd het verboden brandewijn te stoken uit graan omdat er schaarste aan broodgraan dreigde. In 1630 waren er weer eens klachten over het gebruik van broodgraan in de stokerijen. Wat nog eens gebeurde in 1663. In 1705 werd toegelaten om brandewijn en jenever te stoken aan zij die daartoe een octrooi bekomen hadden.
De stokerijen brachten voor de staat accijnsrechten op en de stokers hadden behalve brandewijn en jenever die goed verkochten ook nog het overschot of de draf waarmede rundvee vet gemest werd. In 1691 werd een brandewijnstoker vermeld op Eienbroeke te Oostkerke. Waarschijnlijk was hij enkele jaren actief, maar verdere gegevens ontbreken.
Brandewijn bevatte 53° wat te vergelijken is met sterke whisky. Het werkte het alcoholisme zeer in de hand en werd meest gedronken door de lagere stand.
Ingevoerde brandewijn en jenever uit Frankrijk en Holland was duurder en eerder bestemd voor de rijkeren. In 1760 was er in het Gildehuis te Oostkerke opgeslagen: 71/2 tonnen groot bier, 9 stoop Franse brandewijn, 5 stoop anijs, 15 stoop jenever en 184 bottels wijn. Een stoop was ongeveer 2,4 liter. Volgens een prijzenstudie uit Brugge was wijn ongeveer negen maal duurder als bier. In die periode waren nog geen tapkranen. Het bier werd met kannen uit de kelder gehaald.
Herbergreglementen
In 1560 vaardigde Filip II een ordonnantie uit, waarbij het verboden werd op zon- en heiligdagen gedurende de hoogmis en de vespers te drinken in cabaretten, tavernes en herbergen. Er mocht ook niet samengekomen worden op straat of op het kerkhof om te dansen of voor andere bijeenkomsten. Dit reglement zou nog dikwijls vernieuwd en herhaald moeten worden. In de herbergen mocht voor het schenken van drank enkel gebruik gemaakt worden van geijkte maten. Bier en wijnkannen moesten een duim hoger zijn dan de aangegeven maat. Vloeken en zweren was streng verboden. De eerste straf was een geldboete. Bij de tweede maal ging je aan de schandpaal en de derde maal werd je gegeseld. ‘s Avonds na tien uur mocht niet meer getapt worden.
Om herberg te houden was consent (toelating) van de heer of de wet vereist. Iedere herberg moest een signalement of uitsteekbord met de naam hebben. Er waren immers geen huisnummers. Die kwamen er pas bij de Franse revolutie.
Vanaf 1682 moesten alle Vrije beroepen, ook de herbergiers, een bedrijfsbelasting betalen aan het plaatselijk bestuur. Daardoor vinden we in de bewaarde rekeningen veel namen van herbergiers en soms van herbergen.
In 1689, doch waarschijnlijk ook al vroeger, plaatste het armbestuur bussen in de herbergen om de dis te steunen. Dit gebeurde o.a. in “De Croone” op Eienbroek, in “De Roode Leeuw” en in “Het Gildehuis”. Eind 1600 voerde de kerk een felle strijd tegen gemengde ontspanning in de herbergen. De kerk van Oostkerke had op Monnikenrede een huis in eigendom waar herberg werd gehouden. Op bevel van de bisschop moest deze gesloten worden door de gouverneur van Damme. In die tijd waren Monnikenrede en Hoeke gefusioneerd met Damme, vandaar de tussenkomst van de gouverneur van Damme.
In 1764 vinden we op Oostkerke minimum elf herbergen. De uithangborden werden opnieuw verplicht en de openbare bals of dansfeesten werden verboden. Keizerin Maria Theresia vindt in 1779 dat het aantal herbergen te snel aangroeit. Ze deed lijsten opstellen, waarna de staatsraad zou beslissen welke herbergen mochten blijven en welke dienden verboden te worden. Het sluitingsuur moest ook strenger worden toegepast en de koster moest gedurende een kwartier de klok luiden om te verwittigen dat sluitingstijd aangebroken was.
Onder de Fransen van 1794 tot 1814 mocht iedereen een herberg openen mits een patent aan te vragen. Maar vanaf 1806 moest boven iedere herbergdeur ‘s avonds een brandende lantaarn hangen.
Onder het Hollands bestuur tussen 1814 en 1830 moest de herbergier patentrecht betalen. Danspartijen mochten vrij ingericht worden. In die periode vinden we een zevental herbergen in Oostkerke.
Rond 1800 voerde de kerk een verbeten strijd tegen het vloeken. Uit die periode dateren de ingelijste prenten met een Gods oog in een driehoek en de tekst: “God ziet mij. Hier vloekt men niet.” Wat door spotters ook wel eens gelezen werd als: “God vloekt hier, hier ziet men niets.”
In 1880 waren er in Oostkerke vijfentwintig herbergen. De kerkelijke overheid klaagde terecht over het overmatig drinken, vooral de zondagen, maar ook ‘s maandags. In de morgen waren het borrels, vooral jenever, en in de namiddag bier. De drankzucht veroorzaakte vooral onder de werkende klasse veel armoede. Het bisdom drong bij de parochiepriesters aan, om matigheidsbonden op te richten. E.H. Henri Vandendriessche, pastoor te Oostkerke van 1833 tot 1879, stichtte met hulp van de hoofdonderwijzer Sanders zulke bond op 24 maart 1896. Op 25 januari 1897 legden 24 meisjes en 23 jongens hun belofte af en kregen een matigheidsdiploma. De belofte hield in dat ze geen sterke drank zouden drinken voor hun 21 jaar en een matig gebruik van wijn en bier zouden nastreven.
Bij het openen van een nieuwe herberg of de intrede van een nieuwe uitbater, werd er een mei-velling (wijkkermis) gehouden, net als wanneer er een nieuwe boer op een hofstede kwam. Zo gebeurde het bij de opening van de nieuwe herberg bij “Emile de Caluwé” en bij de heropening van de “Belle Vue”, Processieweg 17. Deze mei-velling bestond hierin : voor de herberg werd een boom geplant. Deze boom werd met veel ceremonieel verkocht door iemand die als notaris doorging en aldus aangekleed was. Enkele werklieden velden daarop de boom met houten werktuigen. Wat met het nodige drankverbruik gepaard ging. Soms was er vooraf mastklimming langs de met zeep ingesmeerde paal terwijl er in de herberg pintje-dek was. Men kreeg zijn pint toegedekt met een luk (suikerwafel).
Op 26 september 1946 stemde het gemeentebestuur een politieverordening waarbij het sluitingsuur werd vastgesteld op 24 uur. Ter zelfde tijd werd nachtlawaai verboden tussen middernacht en 5 uur ‘s morgens. In iedere herberg moest het reglement ter beteugeling van de dronkenschap zichtbaar uithangen.
De accijnzen
Accijnzen waren belastingen op levens- en genotmiddelen. Om deze belastingen te controleren waren er accijnsbedienden. De geïnde gelden vormden een belangrijk deel van de staatsinkomsten. In de 18de eeuw werd het ambt van accijnsbediende veelal door het rijk verpacht. In het begin van 1700 pachtte het plaatselijk bestuur van Oostkerke de accijnsrechten. We zagen al hoe de H. Sacramentsgilde in 1572 deze rechten moest betalen. In de l8~eeuw moesten 21 stuivers per ton bier betaald worden. Het ontduiken werd bestraft met 20 schellingen per ton met inbeslagname van het bier, dat dan ten voordele van de accijnspachter werd verkocht. Particulieren die bier in de kelder hadden voor eigen gebruik moesten een briefje hebben van de accijnsbediende of van de koster, waarbij bevestigd werd dat het bier niet zou verkocht worden. Dit briefje of bewijs kostte één stuiver. Gewoonlijk hielp de brouwer ervoor te zorgen dat de accijns betaald werd om moeilijkheden te voorkomen. De inhoud van een ton bier of wijn werd gemeten door een gezworen pegelaar. Deze gebruikte hier de berekening van de Brugse pegel. Pegelen was een wiskundige zaak, waarvoor de waardeschalen berekend werden volgens de afmetingen van de ton en de hoogte van het vloeistofpeil. Het museum in Damme bezit daarover een document. Na de invoering van het tiendelig stelsel vervielen die ingewikkelde berekeningen.
De jenever heeft in de Belgische politiek ooit een rol gespeeld. Omstreeks 1820 bestond 12% van de kiezers uit herbergiers. De oorzaak was dat de belasting op een drankgelegenheid (die iedereen kon openen) kon in aanmerking komen als kiescijns. Wie dit voldoende kon halen mocht stemmen. Het gevolg was dat veel werkbazen herberg hielden en dat de lonen in de herberg uitbetaald werden. Doch enkele jaren later werd door een nieuwe wet verboden om belastingen op drankgelegenheden nog in aanmerking te nemen als kiescijns. (kiescijns was het bedrag aan grondbelasting, personele belasting en patentbelasting dat iemand betaalde)
Ook het uitbetalen van het loon der werklieden in cafés werd verboden. De wet Vandervelde maakte in 1919 een einde aan de vrije verkoop van likeuren en jenever, terwijl de fiscale lasten op alcohol duchtig werden verhoogd. Jenever mocht uitsluitend per twee liter verkocht worden en elke verkoop moest ingeschreven worden.
Ter zelfde tijd moest de verkoper aan de koper een passavant afgeven om de twee liter te mogen vervoeren. In de twintiger jaren hielden de accijnzen vooral op zondagen na de hoogmis controle in de herbergen. Slimme herbergbazen schonken de druppels in de ziel van een pint glas. (Een gatlikker!). Wie betrapt werd op het schenken van jenever werd gestraft met een geldboete of met sluiting. Maar de accijnzen dronken er eentje in de keuken. In 1984 werd de wet Vandervelde afgeschaft en vervangen door nieuwe reglementen, waardoor de verkoop van alcohol opnieuw geregeld werd. De herbergen moesten wel in het bezit blijven van een eenmalige vergunning.
Herbergspelen
De herbergen werden bezocht om te drinken. Maar evengoed om mensen te ontmoeten en zich met allerlei spelletjes te ontspannen. Anker- en zon spel was ten allen tijde en plaatse verboden.
Herbergspelen zijn wellicht zo oud als de herbergen zelf. In 1367 werd een herbergier op Monnikenrede gestraft omdat er gespeeld werd met valse teerlingen. Sedert omstreeks 1560 bestond de Sint-Sebastiaans boogschuttersgilde die haar lokaal had in het Gildehuis tot eind 1890. Rond 1650 vinden we bewijzen dat er op Oostkerke kaarterswedstrijden waren begiftigd met zilverprijzen, die naderhand geofferd werden aan O.L.V. ter Potterie in Brugge.
In een proces uit 1787 worden getuigen vermeld die hadden gekaart in een herberg op de wijk Pereboom. De spelers waren waarschijnlijk aan het kaarten vermits er sprake was van klavermariage. Op tweede kerstdag werd op het dorp de gans gereden, waarbij ruiters de kop van een opgehangen gans moesten afslaan.
Er werd in 1762 ook gebold. Er waren in het Gildehuis 36 bollen. We weten niet of het om krul- of gaaibollen ging. In een herberg op Lapscheure waren er in 1792 zevenentachtig bollen. De bollingen (Bollen, rollen, werpen met ijzeren of houten bollen) bleven fel in trek, rond 1905 waren er drie bollingen. Bij de overname van de herberg “Het Gemeentehuis” in 1897 werden het bolderskot en de krulbollen geschat op 15 frank. Op 27 juni 1897 kreeg de boldermaatschappij “Liefde en Eendracht” een toelage van 25 de. voor een feest met muziek.
Het doodsprentje van een oostkerkenaar overleden op 21 jan. 1903 vermeldt dat de overledene lid was van de boldermaatschappij “De Volksvrienden”. Nog in 1901 kreeg een boldermaatschappij een toelage van 25 de. om een vaandel te kopen. Korte tijd voor de bolling begon ging men met een trommel rond om de leden te verwittigen. De muziekmaatschappij Sint-Cecilia ontving in 1901 een jaarlijkse toelage van 150 fr. Deze maatschappij bestond van 1890 tot ongeveer 1906. Rond 1850 was in de streek de blaaspijp zeer gekend. Met een lange houten pijp werden knikkers of pijltjes naar een doel geblazen. 2 Ook vogelpik was soms in zwang.
Hoelang sommige spelen bestaan weten we niet altijd. De gemeente besliste op 4 maart 1904 om 5 frank gemeentebelasting te leggen per dag op openbare dansfeesten. Op 12 maart 1908 werd een toelage van 30 fr. verleend om een biljartprijskamp in te richten op zes tafels. Jammer dat er niet vermeld werd waar die tafels stonden. Nog voor de jongste oorlog was er een schuttersvereniging op de liggende wip in de herberg “De Jager”, St. Kwintensstraat 25. Later is deze overgebracht naar de herberg “In Vlaanderen Vlaams”, zelfde straat, 72. Vanaf 1931 tot 1969 was er opnieuw een boldermaatschappij “Eendracht maakt Macht”. In de herberg ‘Het Hemeltje’, Monnikenrede-straat, was er van 1938 tot 1952 een bolbaan, eerst voor krulbollen en daarna op ’t gaaiberd (overdekte bolbaan). Die maatschappijen hielden gewoonlijk een maandelijkse bijeenkomst.
We hebben op Oostkerke ook twee rokersverenigingen gekend. De eerste schijnt voor de Eerste Wereldoorlog bestaan te hebben bij “Boussemaere” in “St. Elooi” St. Kwintensstraat 14. In de jaren 1940 bestond er ook een bij “M. Broucke” in “De Groene Wandeling”.
Nadien hebben we de kaartersmaatschappij gekend in het “Oud Gemeentehuis”, Processieweg 1. Daar was ook een spaardersbond. Nu bestaan ze nog “In de Knotwilg”, St.-Kwintensstraat 12 en in taverne “Veldzicht”, Koolkerke Steenweg 68. Minder en minder werd de ontspanning in de herbergen gezocht.
Herberg namen op Oostkerke in de loop der tijden
Op het dorp
St.-Barbara = Gemeentehuis Oud Gemeentehuis
De Rooze - De Drie Snoeken - Den Hoorn - Het Gildehuis In Vlaanderen
Vlaams - Den Opstal.
De Zeven Keuntjes - De Drie Koningen - Universel - De Jager
La Cloche d’Or = De Korenbioem
In het Blauw Plankier - St.-Eloy - De Leeuw van Vlaanderen - Karel de Goede -
Bolderkot - De Wagenmakerij - Belle Vue - De Lisbloem
De Stoommolen = Molendorp
De Zorge - De Nieuwe Wandeling - Noord-Amerika
Het Hemeltje - De Zonnebloem - St.-Sebastiaan - Au Lion d’Or - St.-Joseph -
Rozendale - De Knotwilg
Aan de Siphon
Congo - Au Chalet des Pêcheurs - Siphon - Den Overzet
Den Ongekamde Ezel - Spegelsweg
0p Eienbroeke
De Rode Leeuw - Eienbroeke
De Croone De Pereboom - De Pompelrug - Het Schipje
De Gunst - Den Anker
Het Heultje - Het Hof van Commerce
De Groene Wandeling - De Pruimeboom = Poets wederom Poets - De
Wederjunste -De Leren Panne - De Witte Billen - Veldzicht - Rustenburg - Wie
wil borgen komt morgen - De Linde - De Nieuwe Steenweg - De Zon - De Stove
Op Monnikenrede
Monnikenrede Berkhof - Het Brughuis - Visschershof
Bronnen:
Disboek
Kerkregister
Notities René De Keyser.