MOTA
Luc Janssens
Vóór 1200 zijn de echte machthebbers in het Franse Rijk de grote feodale heren; de zogenaamde ‘Pairs de France’. Daartoe behoort o.a. ook de Graaf van Vlaanderen. Deze heren hebben tegenover hun suzerein (in middeleeuwse feodale leenstelsel- de hoogste heer die zelf geen leenman was van opperleenheer) een feodale eed afgelegd, maar zij treden in feite op als quasi onafhankelijke heersers en bestuurders van hun gebied.
In die gebieden zijn zij de top van een feodale piramide en hebben zij in hun functie van vb. Graaf van Vlaanderen aan diverse plaatsen voorrechten, beschreven in keuren verleend : de steden.
De feodale vazallen treden echter steeds minder op de voorgrond en worden in het bestuur van het graafschap geleidelijk aan vervangen door de voorlopers van onze huidige ambtenaren. De macht van de steden daarentegen wordt steeds groter. Naargelang hun economische en politieke rol in het gebied veroveren zij een eigen machtspositie. Zo slagen de schepenen en de burgemeester van Brugge erin de rechtspraak in de omliggende stadjes (Damme, Monnikerede, Hoeke, Sint-Anna-ter-Muiden, Sluis) te controleren en het ten hoofde gaan.
In het begin van de l3de eeuw probeert de Franse koning Filips II, August (1180-1223) de macht van het Franse vorstenhuis in zijn koninkrijk te vergroten. In diverse verdragen met de ‘Pairs de France’ probeert hij de steeds groeiende macht van de steden in zijn voordeel aan te wenden. Telkens er een feodale speler in het leencontract verdwijnt; hetzij de leenheer (de koning), hetzij de leenman (de graaf) moet de leenhulde opnieuw worden afgelegd. Deze in den beginne ongeschreven eden werden afgelegd voor een groep getuigen en er werden vazallen opgeroepen als borg voor de afgelegde eed. Zoals D. Heirbout in zijn doctoraat vermeldt, speelt deze invloedborgstelling een zeer grote rol. De vazallen en de onderdanen van de vorstelijke vazal stellen zich voor hem borg bij zijn leenheer. Wil de vorstelijke vazal tegen zijn leenheer in opstand komen, dan zullen zij hem hun steun ontzeggen en eventueel zelfs de leenheer tegen hem steunen37
Zo probeert de Franse koning vanaf de l3de eeuw ook de Vlaamse steden als invloedborgen in de manschap (leenhulde) van de graaf voor Kroon-Vlaanderen (Vlaanderen ten noorden van de Schelde) te betrekken. Als de graaf in opstand zou komen tegen zijn vorst, dan zullen de invloedborgen de koning steunen tegen de Graaf van Vlaanderen, tenzij de vorst weigert zijn geschil met de graaf te laten behandelen door de ‘Pairs de France’ 38, de raad van de grote vazallen van de Franse koning. Die bepalingen worden voor het eerst expliciet opgenomen bij de manschap van graaf Ferrand van Portugal tegenover Filips II in 1212.39
Wanneer 2 jaar later, op 27juli 1214, de graaf een zware klap te verduren krijgt door het verlies tegen het leger van Filips II in de Slag bij Bouvines 40, als een circusattractie in een kooi naar Parijs wordt vervoerd en er 12 jaar gevangen wordt gezet, kantelt de macht naar de koning van Frankrijk. Filips II slaagt erin het Franse gebied van zijn grootste vazal, de Engelse koning Jan 1 zonder land (1199-1216) te veroveren (Anjou, Aquitanië, Normandië ). Vanaf dat moment wordt de macht van de feodale heren in Frankrijk door de vorst verder beknot.
Zo worden heel wat feodale gebieden bij het kroondomein gevoegd. Zo ook Vlaanderen in 1297-1298. Door de Slag op het Groeningeveld (1302) en op de Pevelenberg (1304), gevolgd door het verdrag van Athis-sur-Orge (1305) kan een verzwakt graafschap Vlaanderen min of meer zelfstandig blijven bestaan.
Bij zijn vrijlating in 1226 (verdrag van Melun), bij de verdragen van Péronne en Compiegne (1237), bij de manschap van Margaretha van Constantinopel (1245), Willem van Dampierre (1246) en Gwijde van Dampierre (1252) zijn de Vlaamse steden betrokken als invloedborgen. Bij de herhaling van de manschap van Willem van Dampierre in 1276 gebeurt die borgstelling van de steden zelfs op bevel van de graaf van Vlaanderen. 41
In dit laatste geval stuurt de Franse koning, Filips III (1270-1285), 2 gezanten naar Vlaanderen : Willem, geestelijke, verbonden aan de kerk van Sint-Aignan te Orléans en Ridder Collard de Mollaines. Zij moeten de Vlaamse steden aandoen om van hen de invloedborgstelling te verkrijgen. 42 Ook diverse Vlaamse edelen treden op als borg. 43
Uit de lijst van de door hen bezochte steden 44 komen de voornaamste plaatsen van Vlaanderen (Brugge, Gent, Kortrijk, Kassel, Rijsel, Broekburg,...) naar voren, evenals de steden uit ons onderzoeksterrein (Damme, Aardenburg, Oostburg, Monnikerede, Mude). In die lijst komt 1 onbekende Vlaamse stad naar voren MOTA45 Door een toeval kan die naam aan een Vlaamse stad gekoppeld worden.
In 1995 bestelde wijlen Germain Bonte bij het ‘Archives Nationales’ te Parijs twee fotografische reproducties van documenten en de bijhorende zegels en tegenzegels van ‘Saint-Goes-Hoek’ 46. Volgens de beschrijving in Douet D’Arcq, Collection des Sceaux, verwijst de tekst op de zegel en op de tegenzegel naar Hoeke:
ZEGEL: S’ COMUNITATIS DE VILLA SANCTI IACOBI DE LE HOKE
(zegel van de stad Sint Jacob van Hoeke)
TEGENZEGEL: SIGILLUM SCI IACOBI D’ LE HOKE
(zegel van Sint Jacob van Hoeke)
Ook de beschrijving van de figuren op het zegel verwijzen naar Hoeke (zegel Sint-Jacob als pelgrim; tegenzegel : Sint-Jacobsschelp). Het in de inventaris genoteerde stadje ‘Saint-Goes-Hoek’ blijkt dus ons ‘Hoeke’ te zijn. Maar er is meer dan dat.
Het document heeft als beginzin : ‘Nos scabini totaq(ue) co(m)munitatis ville de Mota notam facimus omnib(us) p(re)sentas litt(er)as.. ‘Wij, schepenen van de stad Mota doen bij deze brief...
Na controle bleek dat de bijbehorende zegel inderdaad die van Hoeke is, zoals door Douet D’ Arcq werd beschreven. De tekst werd gedateerd : ‘Datum anno d(omi)ni mill(es)isimo quinto mense februarli’. Februari 1275, oude stijl. In onze huidige tijdsrekening wordt dit dus februari 1276.47
De schepenen van Hoeke kregen dus de brief i.v.m. de invloedborgstelling met ‘Mota’ voorgelegd en het werd door hen bezegeld. Wat kan dit concreet betekenen?
Wanneer we de integrale tekst vergelijken met de reeds uitgegeven oorkonden van Damme en Oudenaarde, wijkt de tekst op zeer minieme punten af, waardoor we mogen stellen dat de twee gezanten met de teksten, opgesteld in de kanselarij te Parijs de Vlaamse steden aandeden en bij elke stad de gepaste kopie ter bezegeling voorlegden. Wellicht werkten de klerken van de kanselarij te Parijs met een vroeger opgestelde lijst van Vlaamse steden.
De hypothese van een mogelijke schrijffout, begaan in de kanselarij klopt niet, daar in dezelfde periode Siger Van Belle en Johannes Platel, vertegenwoordigers (schepenen?) van Mota worden teruggevonden48
Dit doet ons besluiten dat de naam ‘Mota’ effectief naar Hoeke verwijst en dat die naam nog werd gebruikt, alhoewel de naam Hoeke reeds duidelijk ingeburgerd was. 49 Dit wordt impliciet door K. De Flou bevestigd. Bij zijn beschrijving van de toponiem MOTE, wordt er verwijzing gemaakt naar ‘land te Westkapelle’. 50 Daarbij verwijst hij naar de stadsrekeningen van Brugge uit 1288. 51 en plaatst hij diverse figuren met de naam ‘de Mota’ bij dit toponiem.
Of deze laatsten effectief verband houden met Hoeke zal verder onderzoek eventueel moeten aantonen. Bij de stadsrekening van 1288 is er, bij de categorie van de ontvangsten uit de Hansesteden, inderdaad sprake van ‘Waltero de Mota, filio Jihannes de Mota’. Volgens De Flou slaat ‘de Mota’ dus op Hoeke en moet dit niet gezien worden als een achternaam in onze huidige zin van het woord. DeFlou moet dus ook de conclusie hebben getrokken dat met Mota, Hoeke werd bedoeld, maar heeft dit niet uitgewerkt.
Dat ‘Mota’ verband zou kunnen houden met de omgeving rond Hoeke, wordt nog door andere toponiemen bevestigd. Zo zou er in Damme een Motestraat (1557-1558) gelegen zijn. 52 Waar deze straat precies lag, moet nog worden uitgezocht. Een toponiem uit de l9de eeuw, ‘motebilk’ werd gesitueerd door K. De Flou nabij Hoeke, aan de kant naar Westkapelle. 53 Deze gegevens zijn slechts summiere aanwijzingen en hebben helemaal geen bewijskracht om de stelling Mota = Hoeke te bewijzen.
Toch meen ik dat we genoeg aanwijzingen hebben om aan te nemen dat het afgesplitste deel van de parochie Westkapelle, waar later de stad Hoeke groeide, met de naam Mote werd aangeduid en dat die naam in het begin als stadsnaam voor het plaatsje werd gebruikt. Geleidelijk raakte die naam in onbruik, maar bleef hier en daar nog hangen, o.a. in de kanselarij van de koning te Parijs. Onder die naam speelde het stadje ook haar politieke rol in het getouwtrek tussen de graaf van Vlaanderen en de koning van Frankrijk, net zoals de andere steden uit het graafschap.
De Flou. Woordenboek der toponymie... deel 10, Kolom 1169-1170. 53 ldem, deel 10, Kolom 1161.
BIBLIOGRAFISCHE LIJST
- ANP J 541/2 document 17 (fotografische reproductie).
- CARON A. Monnaie d’Audenaerde. In ‘Congres international de numismatique tenu â Bruxelles les 5,6,7 et 8 Juillet 1891’. BIz. 133-139. Brussel, 1891. 687 blz.
- DE FLOU K. Woordenboek der toponymie van Westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het Land van Hoek, de graafschappen Guines en Boulogne en een gedeelte van het graafschap Ponthieu. 18 delen. Brugge, 1914-1938.
- DE GROOTE J. De stadszegels van Damme (1). In ‘Rond de Poldertorens’. Jaargang 41 nr. 3, Blz. 108-126.
- DOUET D’ARCQ. Archives de 1’ Epire. lnventaires et documents. Collection de sceaux. 3 delen. Parijs, 1863-1 868.
- DUBY G. De zondag van Bouvines. 27 juli 1214. De oorlog in de Middeleeuwen. 1973. 245 Blz.
- GRAESSE-BENEDICT-PLECHL. Orbis Latinus. Lexicon Lateinische Geographischer Namen. Braunschweig, 1971. 579 Blz.
- HEIRBAUT D. Over heren, vazallen en graven. Het persoonlijk leenrecht in Vlaanderen ca. 1000-1305. Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën. Studia 69. Brussel, 1997. 229 Blz.
- WARNKÖNIG L A Flandrische Staats-und Rechtsgeschichte. 3 Banden, 5 Afdelingen. Tübingen 1835-1 842.
- WAUTERS A e.a. Table chronologique des chartres et diplômes imprimés concernant 1’ histoire de Belgique. 15 delen. Brussel, 1866-1 965.
- WYFFELS 0, DE SMET J. De rekeningen van de stad Brugge (1280-1319).
- Koninklijke Commissie voor Geschiedenis. Verzameling onuitgegeven documenten betreffende de geschiedenis van België, nr 62. 3 delen. Brussel, 1965-1971.
VOETNOTEN
- 37 D. Heirbaut. Over heren, vazallen en graven... BIz. 229.
- 38 Idem BIz 229-230.
- 39 ciem. Voetnoot 505, BIz. 230.
- 40 G. Duby. De zondag van Bouvines. 27 juli 1214. De oorlog in de Middeleeuwen, 1973. 245 blz.
- 41 D. Heirbaut. Over heren, vazallen,... voetnoot 505, blz. 230. A. Wauters. Table Chronologique. D 5 (1251-1279). Blz 580: 9 februari 1276 (n.s.).
- 42 A. Wauters. Idem. Blz. 582 (februari 1276 (n.s.)) vat de eed van de burgemeester en schepenen van Rijsel samen. S. Bormans, J. Halkin. Tables Chronoloque, deel 11, 2de deel Blz 277 bevat de omschrijving van de eed van de stad Oudenaarde. Deze verkeerdelijk gedateerde tekst op
- februari 1275 werd integraal uitgegeven door E. Carron. ‘Monaie d’Audenaerde’ in ‘Congres de numismatique’ (1891) blz 137. De tekst
- met betrekking op Damme werd gepubliceerd door J. De Groote in zijn artikel ‘De stadszegels van Damme, deel 1’ in Rond de
- Poldertorens Jg. 41, nr. 3, blz. 111. In dit artikel vermeldt de schrijver de bezegeling van het document door de schepenen van Hoeke
- (ANP, j 541, 2 , doc. 17).
- 43 L. A. Warnkönig. Flandrische staats-und Rechtsgeschichte, Band 3, afdeling 1, Oorkondenboek, blz. 59-60.
- 44 ldem. Blz 60. A. Caron. Monnaie d’Audenaerde. Blz. 137-138 (onvolledige lijst). D; Heirbaut. Over heren, vazallen,... beschrijft hun vindplaats :
- Archives Nationales (Parijs) J541/2-3; J542/1 -2.
- 45 A. Caron plaatst naast de naam ‘MOTA’ zelfs 2 vraagtekens. Ook Graesse-Benedict, het standaardnaslagwerk voor Latijnse plaatsnamen
- vermeldt geen Mota die naar Vlaanderen verwijst.
- 46 Douet D’Arcq. Inventaires et documents. Collection de sceaux. Deel 1, blz 369-370
- 47 ANP. J 541, 2 document 17.
- 48 L. A. Warnkönig. Flandrische Staats-und Rechtsgeschichte, Band 3, afdeling 1, Oorkondenboek, blz. 61.
- 49 K. De Flou. Woordenboek der toponymie... Deel 6, Kolom 577-584 levert als oudste vermelding van Hoeke reeds 1250 op. In de daaropvolgende
- periode wordt steeds die naam gebruikt om de stad aan te duiden.
- 50 Idem. Deel 10, Kolom 1135-1177.
- 51 C. Wyffels, J. De Smet. De rekeningen van de stad Brugge (1280-1319). Deel 1, Blz. 148. Rek. 1288, F° 6 verso (30 juli)