Wandeling door het rustieke Lissewege
Johan Ballegeer
Startpunt van deze wandeling is het Spaniënplein in de Walram Romboudtstraat. Hier stallen we onze paarden en muilezels zoals in de 17de eeuw zoveel Spaanse soldeniers het deden.
Het Spaniënplein dankt zijn naam aan de 17de eeuwse herberg Spaegnen waar de Spaanse schone Magdalena Ferdinandez waardin was. Ze stond model als Maria voor de Brugse schilder Jacob van Oost die het doek “De bezoeking van Maria” voor de kerk van Lissewege schilderde. Ze was gehuwd met Jooris Romboudt de amman van Lissewege, broer van Walram. Deze laatste leverde de preekstoel en de orgelkast voor de kerk in 1652. Spaegnen vormde samen met het ten oosten gelegen St.-Jakobshuis de refuge voor de Compostella-gangers die van uit het noorden via Lissewege naar Santiago trokken. Hier werd niet alleen beslist over dit schilderij. Magdalena verzorgde de boekhouding voor haar man. Hij was niet alleen amman, maar ook strodekker, waard en secretaris-penningmeester van “Kerk, Disch en Prochie”, nu zouden we zeggen Kerk, OCMW en Gemeente. Daarom werd ook hier beslist over alle restauraties en aankoop van kunstvoorwerpen in de kerk.
Walram, de broer van Jooris, was aannemer van schrijn- en timmerwerk en had zijn uitgang te land over het Spaniënplein en zijn kade op de Lissewege Watergang, die zijn oever heeft ten westen van het Spaniënplein.
Op de oostkant van het plein zien we het Lisseweegs Bezoekerscentrum met het plaatselijk Historisch Museum. Het Bezoekerscentrum organiseert geleide wandelingen in ‘Het Witte Dorp van Vlaanderen’. Lissewege kreeg reeds v66r de oorlog, toen het zelfs minder wit was dan nu, deze titel van de Vlaamse Toeristenbond. Niet alleen toeristen bezochten Lissewege. Het dorp met zijn machtige toren en zijn witgekalkte huisjes vormde een dankbaar onderwerp voor vele Vlaamse kunstschilders. Sommigen kwamen er zelfs kortere of langere tijd wonen, zoals Valerius de Saedeleer, Jules Schmalzigaug, Seuphor en Georges baron Fredericq. Aan de kant van het terras zien we de mouttoren van de vroegere brouwerij De Drie Yzderen Bollekens, later De Drie Koningen.
Zowel in de eerste oorlog als in de tweede was hier de mess der Duitse officieren. Richard Fiedler schilderde op de muren van de gelagzaal humoristische sjablonen en silhouetten. In de eerste wereldoorlog kwam hier admiraal Gustav von Schröder, bijgenaamd “Der Löwe von Flandern” zijn laarzen onder tafel steken.
Genoeg getalmd. We verlaten het Spaniënplein naast het huis “Die Swaene” in de Walram Romboudtstraat. Lees de straatnaamborden aan het begin en het einde van de straat. Het ene met “dt”, het andere met “t”. Zelf tekende Walram met “dt”, maar de klerken van zijn tijd hielden het bij “t”. Het huis tussen “Die Swaene” en het Sint Jakobshuis heette in de Spaanse tijd “De Capelrie”. Het gebouwencomplex aan de andere kant van de straat heette “In Sint Sebastiaan”, omdat dit het lokaal was van de Middeleeuwse Sint Sebastiaangilde. Er naast ligt het Reyvaert-heem dat echter niets te maken heeft met de grote 16de eeuwse rechtsgeleerde van die naam, die wel van Lissewege was, maar ook rector van de universiteit van Dowaai. We komen op het marktplein, ooit een driehoekige Frankische dries (=plein). Wie hier voor het eerst komt wordt overdonderd door de imposante kerktoren.
Deze in vele gidsen en kunstboeken bejubelde kerk en toren is opgetrokken in de meest pure Schelde-gotiek. Het is een communautair gebouw opgetrokken in “moefen” gebakken uit Vlaamse polderklei en geschraagd door pijlers in doornikse blauwsteen uit het Walenland. Ze heeft ook alle kenmerken van Schelde-gotiek: moefen, gesculpteerde baksteen, doornikse blauwsteen, triforium, buitenloopgang en knoppenkapitelen. Er is minder skeletbouw dan bij de Brabantse gotiek, minder uitgesproken ogieven, drielichten met één groot en twee kleinere vensters.
De imposante kerktoren van Lissewege
De klassieke vragen die men zich bij deze toren stelt zijn: Wanneer werd de kerk gebouwd? Hoe hoog is de toren? Waar de spits gebleven? Diende de toren om vuur op te stoken ten behoeve van de scheepvaart?
De toren is 49,50 m hoog. Gebouwd tussen 1250 en 1275. Er is nooit een spits geweest, net als bij de torens aan de overkant van de Noordzee. Vuur! In een tijd dat alle daken beneden bedekt waren met riet en de “wachtjeviers” ‘s avonds riepen: “Wacht je vier en doof je kaars!” 49,50 m? In 1225? Er was niet eens sprake van de meter. Men mat met Brugse roeden (3,8216... m). We maten de toren en vonden 13 roeden. Tel je de cijfers van één tot dertien op dan bekom je 91, symbool voor de éne Christus en de negen engelenkoren. Er zit nog heel wat meer symboliek in de kerk. Zo is het schip drie roeden breed, vijf roeden hoog en zeven roeden lang. 3 – 5 - 7. Drie priemgetallen. Nee, de 3,5,7, lettergrepen uit het Hebreeuws hoog-priesterlijk gebed. Die symboliek brachten de compagnons, middeleeuwse bouwgezellen die in opdracht van de tempeliers werkten, mee uit het Heilig Land. De kerk bergt nog meer symboliek en nog meer kunstschatten maar dat zou ons te ver leiden.
De zware Doornikse steen werd over de Schelde, de Leie, de Lieve, het Zwin en het Lisseweegs vaartje gevlot. Een herinnering eraan is het Dorpspoortje (rechts van Willem van Saeftinghe) waarlangs de steen gelost werd. Daarom moest het vaartje uitgegraven worden in de bedding van twee kreken van lang voor 1225.
Willem van Saeftinghe in brons gegoten door Jef Claerhout is geen legendarische figuur. Hij was een lekenbroeder (geen monnik!) uit de cisterciënzerabdij van ter Doest en dus hoogstwaarschijnlijk een ‘zwarte’ tempelier. Tempeliers, compagnons en cisterciënzers waren drie handen op een buik. We staan hier voor het Oostenrijks Comptoir waar ooit Sissen Frankin woonde, de Jacobijn-secretaris van Lissewege (èn Heist èn Knokke). Hij zou vast verbieden wat wij nu gaan doen. Links weg sluipen we dus de Processieweg in.
De traditionele Lissewege kleuren.
Opvallend voor de oudere en nu weer de modernere huizen zijn de witgekalkte muren met de zwart geteerde plinten. De deuren en luiken zijn gewoonlijk groen en wit. Op de boerderijen zien we nog al eens donkerrood en wit. Zowel het groen-wit als het rood-wit zijn de heraldieke kleuren van Lissewege. Wanneer nu een nieuwe woning werd opgetrokken in de poreuze baksteen uit de polderklei gebakken, werden omwille van de waterdichtheid de muren “gekaleid” of “gemollegrauwd”. Kaleien gebeurde door het insmeren met een dun mengsel van cement in water. Om te mollegrauwen gebruikte men schoorsteenroet in water.
Daarop kwam dan de eerste laag witte kalk. Opdat het wit niet al te veel zou schitteren werd er wel eens een zakje blauwsel aan het witsel toegevoegd en wilde men het witsel nog meer doen hechten en nog meer waterafstotend maken, dan gooide men er ook nog een klodder groene zachte zeep bij. Elk jaar tegen Lissewege-kermis, begin juli, werd de gevel opnieuw gewit. Dit was niet alleen een kwestie van folklore, maar de witte gevel ketste de felle zonnestralen af en zo bleef het binnenshuis koel.
De plint werd tot op ongeveer vijftig tot zestig centimeter ingesmeerd met koolteer. Dit was enerzijds tegen de drup die van de pannen viel. Niet alle huizen hadden een dakgoot. En ook wel tegen wat hondjes en wild plassers tegen de muren deden.
De Processieweg die nog steeds geen officiële benaming heeft, loopt tussen het goed Rozendale en het kerkhof naar de Pastoriestraat. Sissen Frankin moest van al dit heen en weer geloop niets hebben over zijn vermeende grond, waar sinds eeuwig en “bij erve” de processie omheen het kerkhof trok. Dus liet Sissen als secretaris (wie was er baas in een boerendorp?) aan het uiteinde een muur bouwen. Gedaan met Kruis-processie, St.-Marcusprocessie en Onze Lieve Vrouw-ommegangen. Het duurde tot 1990 voor de muur verdween en dit op instigatie van Germain Vandepitte, bestuurs- en redactielid van onze kring en ons blad, die geboren werd in één van de huisjes op het einde van de Processieweg.
De Pastoriestraat is natuurlijk genoemd naar de prachtige pastorie uit 1638 die meester Jan Joyens mocht bouwen in Vlaamse renaissance. Tegenwoordig doet het gebouw dienst als Cultureel Centrum. Er achter ligt een prachtige tuin. Na de protestantse tijd, -wij hadden hier de Lutheraanse dominee Frans Borluut-, ordineerden de bisschoppen dat de pastoors om hun lusten bot te vieren voortaan pruimen in eigen tuin moesten plukken. Ze dienden een lusttuin aan te leggen met zoveel mogelijk diverse fruitbomen en kruiden. Ze moesten bijen houden en thuis blijven.
Misschien om niet te varen zoals Frans Borluut die door zijn oversten naar Zeeland werd weggepromoveerd “omdadde ie slechte liedekins gesonghen hadde met die viswyven in de herberghen”. De tuin ligt er nu wat verwaarloosd bij tot ergernis van de vele bezoekers die er elk jaar de openluchttentoonstelling “Beelden in het Witte Dorp” komen bewonderen. We volgen de Pastoriestraat naar het zuidoosten voorbij het goed ten Walle aan onze rechterhand (er is nog een ander goed ten Walle in het noordwesten van de parochie, nl. Franzeele ten Walle). Dit hier is Sorye ten Walle, omdat ooit don Diego Perez de Soria het in leen had. Van hier uit hebben fotografen een prachtig zicht op de kerk.
De rustieke Pastoriestraat brengt ons in de schaduw van knotwilgen en populieren (wilgen lancetvormig blad, populieren hartvormig) en tussen twee moerassen naar het Boudewijnkanaal. Naar het noorden toe ligt de Kwikker, naar het zuiden de Moere. Hier hoor je, niet gestoord door brullende brommers, om het uur de klokken het wijsje beieren:
“Lissewege denk er aan
nooit blijft ‘t uurwerk stille staan
wijzers draaien, maar vergaan.
‘t Is dus tijd, werk met vlijt
leef in vree, doe uw best
voor de rest, God werkt mee
Hoor uw toren, laat het horen: God helpt mee.”
Een mechanische beiaard. Maar in het interbellum en nog vroeger werden de klokken met de voet geluid en klonk het akkoord al eens vals, dan spotten de Lissewegenaars: “t Brandt in de Kwikker!’.
De Moere of Meunickemoere rechts van ons is “uutgederinckte en pittende groend” beweert de Ommeloper (middeleeuws kadaster). De monniken zouden er alle “daring” (=turf) hebben uitgegraven. Of zou het om de bovengrondse kleilaag voor hun “teghelrie” (=steenbakkerij) geweest zijn? Een vogelparadijs! In en om het half-brakke water van het vogelreservaat leven kieviten, bergeenden, scholeksters, tureluurs en grutto’s. Een eenzame blauwe reiger vist er op kikkers en paling en in de winter op veldmuizen. En de stropers... Die komen er de kuifeend, topper- en tafeleenden van voor de neus van de Parijse jagers wegschieten. Want sedert een paar jaar is het een reservaat. Tot vreugde van... de stropers.
We komen na een bocht in Reyvaertstraat terecht. Jacob Reyvaert was een Lisseweegs humanist. Hij leefde van 1534 tot 1568 en studeerde aan de universiteiten van Leuven en Orléans. Hij publiceerde in het Latijn heel wat werken over rechtsgeleerdheid. Voorheen heette de straat Ramskapellestraat. Ze werd vooral gebruikt om de koeien uit het dorp naar de weiden over de vaart te brengen.
De koeien deden wat koeien normaliter doen op straat. De Duitsers uit 14-18 spraken van “Scheissestrasse”, met het gevolg dat de straat in het vervolg de “Stroentstroate” werd genoemd. En zo komen we bij het oude-wijn-kanaal.
De plaats waar we onze trip van zowat één kilometer beginnen wordt in de volksmond De Ponte genoemd. Er lag hier inderdaad tot voor twintig jaar een vlotbrug waarmee koeien en bespannen boerenwagens werden overgevaren. Er was ook een veerbootje met een capaciteit van twaalf personen. De veerman trok het bootje of de “ponte” langs een kabel naar de overkant waar café “De Overzet” als een laatste getuige is achter-
gebleven. Belangrijke gebruikers waren de kinderen “van over de vaart” uit de wijk het Strooien Dorp. Slenteraars kregen niet alleen thuis maar ook op school en van de veerman een uitbrander. Rechts van ons ligt de “Barkedaire” getuige van de drukke handel in steenkool, graan en meststoffen die destijds per lichter werden aangevoerd. De “Ponte” was zowat de luie hoek van het dorp, een café zonder bier waar werklozen, gepensioneerden, lijnvissers en lijntrekkers lange zomeravonden hun nieuwtjes uitwisselden. Het kanaal is hier 70 m breed boven de waterspiegel (80 m van oever tot oever) de diepte is ongeveer vijf meter en de lengte tussen voor- en achte-rhaven is 10 km. Men begon te graven in 1895 volgens de plannen van de ingenieur L. Coiseau en de aannemer J. Cousin.
Met schop en kruiwagen werden grond, boomstronken en puin van meerdere hoeven opgeruimd. Men vond o.m. Merovingisch aardewerk en voor een paar jaar kwam uit Australië een brief met de vraag waar het geraamte bewaard werd van Pegasus, een gevleugeld paard dat hier zou opgegraven zijn! De duizenden arbeiders verdienden met 12 uur werk per dag 3,60 Fr. (30 centiem per uur!) waar ze vroeger bij de boer slechts 1,25 Fr. dagloon kregen (0,03125 Euro).
Men groef tot een zekere diepte zodat drie cutterzuigers konden ingezet worden. Het eerste schip met een lading kolen voer hier voorbij in 1902, maar het zou nog duren tot 22 juli 1907 eer het kanaal officieel ingewijd werd in aanwezigheid van Leopold II. De juichende schoolkinderen kregen elk een kroesje in “steingut” van 11 cm hoog met de datum 1830-1905 (een overschotje van een ander feest) en de spreuk “L’ oignon fait la farce”.
We wandelen in de richting van het zuiden van kilometerpaal 8 tot 7. Gelukkig is gemotoriseerd vervoer hier verboden en hondjes hou je aan de lijn.
Misschien ziet Fido een verdwaalde kip voor een patrijs aan. Vogels zitten hier in bonte verscheidenheid. De dicht begroeide oevers zorgen ervoor dat de Lissewege jeugd van voor de oorlog geen speelplein kende. Hier werden bramen en eerste kussen geplukt. Er staat een weelde aan braambessen, zowel de Rubus caesius (grijsblauw) als de Rubus ulmifolius (rood tot paars) als de eerder zeldzame Rubus gratus. Verder doen de vogels zich in de winter te goed aan de oranje bessen van de duindoorn, de paarse van de vlier en vruchten van de egelantier en de zwarte doorn. Hier kun je niet alleen de zeldzame klapekster en draaihals verrassen, maar ook de grasmus, tjiftjaf, zwartkopgrasmus en fitis. Ze zijn vaak voedstermoeder voor de koekoek. Boven het water scheert het visdiefje en erop dobbert de dodaars en overwinteren kuifeenden, meerkoeten en futen. In de bramen broeden de merel en de lijster en in de hogere bomen de grote lijster en de bosduif.
In de winter zijn ze de slaapplaats voor de kramsvogel, beflijster en de koperwiek, terwijl op het brakke water in de winter heel wat brilduikers, zaagbekken en toppereenden rusten, In het struweel broeden de kneu en de groenling en de ransuil poogt er wel eens één te verschalken. De nachtegaal zingt er een rouwlied om.
Tussen de wandelweg en het struikgewas bloeit in de zomer het sint-janskruid, het boerenwormkruid en de honigklaver. Ze worden bezocht door de gewone vlinders die we allemaal kennen maar ook door het zandblauwtje, de distelvlinder, het citroentje en de lome sint-jansvlinder. In de jaren zonder myxomatose bespied je hier en daar een konijn. De open pijpen zijn verlaten nesten. Een nest met jongen dekt de moeder toe. Steek je hand niet in zo’n gapende pijp: er kan een venijnig slagijzer in liggen.
We komen aan een tra waar we de dijk oversteken en via een smal bruggetje op de Dudzele steenweg belanden. In deze beek kan je wel eens een ijsvogel zien voorbij flitsen en in de warme zuidwestoever broeden soms oeverzwaluwen.
Voor ons ligt het ter Doest-complex. Links van ons zien we de hoeve Pronkenburg en tussen deze hoeve en ter Doest door ontwaar je met wat moeite de twee middeleeuwse molenwallen. Hier verblijft in de winter sinds een paar jaar de kleine zilverreiger (Egretta garzetta). Twaalf exemplaren in dec. ‘98. We trekken nu door de wijk de Zokke tot aan het kapelletje van ter Doest.
Waar we op de Dudzele steenweg komen maakt de weg een knik die waarschijnlijk aan de oorsprong ligt van de wijknaam. In deze wijk lag ooit herberg Lettenburg als opposant van de hoeve Pronkenburg. De weg liep hier immers ooit door naar Dudzele. Hij werd doorsneden door het kanaal.
Bij de kapel houden we halt. Ze dateert uit 1687 als getuige van een gewonnen proces. De abten van ter Doest en ter Duinen konden het maar niet eens worden over wie de kromstaf zou zwaaien over de Brugse Duinenabdij. Abt Terasse eiste deze job op omdat hij... Frans sprak. Maar abt Martinus a Colle begon te procederen. Ja, tot zelfs voor de Franse koning. Lowietje Katorze gaf de Vlaming gelijk en deze liet de zeshoekige kapel oprichten.
De abdij was toen allang teloor gegaan. Zeshoekig? Zes is het symbool van een nieuw begin, In christelijke nederigheid liet hij naast het gedeelde wapen van ter Doest en ter Duinen ook het zijne plaatsen. In de gevel achteraan staat een kopie van het beeldje van Sint-Bernardus door Jan Frank.
Kijken we in de richting van de Lisseweegse kerk (foto nemen). Een boogscheut verder zien we rechts van de weg twee stenen pijlers, getuigenresten van de hoeve Klein ter Doest die in de vaart verdween. En wat ziet ons geestesoog? In de verte komt de ommegang van Lissewege. Voorop de sterkste misdienaar met het zilver zware kruis, daarna de pastoor, de koster, de suisse en de misdienaars en een groep mannenvolk. Dan de onderpastoor met de nonnetjes, de kwezels en de vrome vrouwen van Lissewege. Bij de kapel krijgt één van de misdienaars van koster Verschoore een draai om zijn oren en een groot offerplateel in de handen.
Hij moet er de halve kluten, de kluten en de kwartjes tellen. Zo weet je hoeveel aanwezigen er zijn. De mannen gaan zich in de dreef opstellen. Daar staan een rij bomen voor de mannen. De vrouwen kijken geïnteresseerd toe. De meisjes zingen over de blijde mei. De misdienaars brommen binnensmonds op de wijze van te “Rogamus audimus”: “Is die terwe goed gezoaid? Hier en daar een nut (struik).” We trekken verder terwijl de boeren het vee en de vruchten keuren en de vrouwen het hebben over Louis die tegen de boom staat. Je kon zien dat hij van ‘t prostaat begon te weten.
Het mirakel van Reyvaert
Dominee Q. Jansen van Sluis beweerde in één van zijn werken dat Jacob Reyvaert destijds protestant was of toch de hervorming zeer genegen. Toen hij op een hete zomerdag over Dudzele van Brugge huiswaarts keerde, werd hij overvallen door een zeer grote vermoeidheid, een hevige dorst en een “schuddende koorts”. Reyvaert leed immers aan tuberculose. Als rijke boerenzoon en raadpensionaris van de stad Brugge zal hij wel te paard gereisd hebben. Ter hoogte van waar nu de kapel van ter Doest staat, stond toen een lindenboom met eraan een Mariakapelletje. Voor het beeld van Maria stond een bloemenvaasje met wat troebel water. Reyvaert aanriep Maria en dronk het smerig water op. Op slag was hij genezen en Jacob werd weer trouw katholiek. Nu zal die genezing wel niet definitief geweest zijn want de grote rechtsgeleerde stierf betrekkelijk jong. Hij werd amper vierendertig jaar. Toch rijzen hier nogal wat vragen. Wij vermoeden, maar konden nog niet bewijzen, dat de Reyvaert’s op het Hof van Tillegem woonden. Dan zal Reyvaert wel niet over Dudzele naar huis zijn gekomen, maar langs de Blankenbergse dijk. En stond daar niet het koorts- en krampkapelletje?
Eens waren het allemaal eiken in die dreef, maar de zilte zeelucht maakt het ze niet gemakkelijk. We zien op onze linkerkant de hoeve ter Doest liggen. In 1106 gesticht op een lap grond die de heer van Lissewege bij wijze van penitentie schonk aan de Benedictijnen. Zeventig jaar later opgevolgd door de Cisterciënzers en vooral bedoeld als etappe op de weg naar Santiago. Voor de rijken. In 1571 grondig geplunderd door de Geuzen op de schuur na. Ze zat immers vol graan! In 1652 bouwt men met het puin de prachtige renaissance hoeve als een rusthuis voor de monniken. Monnik zijn is blijkbaar erg vermoeiend. Rond 1960 zag boer Dendooven de talrijke toeristen over zijn erf slenteren. Hij zag dat het goed was en begon er zijn gerenommeerd restaurant.
Eigenlijk is de monumentale schuur het enig origineel gebouw uit de 13de eeuw.
We lopen nu pal west in de richting van Gijzelebrug en stoten na 250 m op de spoorlijn die we zeker niet betreden. We laten de spoorwegberm links liggen en trekken een kilometer naar het noorden.
De geschonden polders
Nadat het dorp Lissewege en zijn polders in 1895 brutaal geschonden werden door het Boudewijnkanaal werd een paar jaar later het dorp nog een tweede keer in tweeën verdeeld door de spoorlijn 51bs en in 1955 door de onzalige snelweg. Ieder van hen eiste zijn tol aan mensenlevens.
Na achthonderd meter komen we aan het Lisseweegse vaartje dat hier onder de spoorwegberm uitkomt. Nu vloeit het water naar het noorden, maar voor deze Lissewegheree omstreeks 1213 verbonden werd met de Hollevliet ten noorden van het dorp liep de stroming naar het zuiden. Let er eens op hoe ondiep de oever hier is. Rechts zien we de vele weiden van de “Quaede Veertich Gemete”. Kwaad omdat ze zwaar om bewerken waren. Een gemet is 1/3 van een hectare. Hier grazen Nivernais- en Charolaiskoeien van ter Doest. Ze worden ingevoerd als kalf, onthoornd en hier vetgemest. Rechts ligt een hoeve die ooit ook een herberg was met de sprekende naam “In den tijd zullen wij alles leren”. Over de landerijen heen zien we een rij huizen die het volk het “Voorgeboefte” (faubourg, voorgeborchte) heette. Niet dat er zoveel geboefte woonde; de auteur van deze lijnen is er geboren.
Valerius de Saedeleer woonde er en naast enkele stropers ook nog de grootouders van de Amerikaanse senator Bill van de Heuvel. We passeren nog een hoeve en bereiken hier de Gijzelestraat. Gijzele is een Frankisch toponiem.
De eerste straat rechts, de Kalsijde-ader brengt ons in de Poermolen. De Poermolen is een zeer oud toponiem. Hier heeft nooit een molen gestaan. Eigenlijk duidt het op een wijk waar (destijds) volk van een lagere sociale klasse woonde.
We pauzeren even bij de Roelandsbrug. We zagen de Jakob Moermanstraat en Vincent Doeststraat, de ene de laatste monnik, de andere de laatste abt van ter Doest. In Lissewege wordt men geëerd als men de laatste is. Tot begin dit jaar stond hier de pomp. Die is nu verplaatst naar het marktplein. Een pomp was destijds een noodzaak. Weinig mensen hadden vroeger een eigen pomp. En het vaartje voorzag zowel het vee als het volk van het nodige drinkwater en diende tevens als riool. Na een zoveelste epidemie van cholera in 1850 besloot de overheid in te grijpen. Het vaartje moest gesaneerd worden. Wie moest opdraaien voor de kosten? Het ene na het andere proces volgde. Noch de staat, noch de provincie, noch de gemeente Lissewege wilden opdraaien. Iedereen beschuldigde iedereen. De boeren kregen de meeste schuld omdat ze bij droog weer de verlaten verstopten met stro, zodat de grachten genoeg water kregen om hun koeien te laten drinken. Bij navraag blijkt nog steeds niemand eigenaar te zijn. De watering van Groot-Reigaertsvliet beschouwt zich tot bewijs van het tegendeel als eigenaar. Maar terug over die pomp. Ooit koesterde men een zeer grote achterdocht. Een plaatselijke tovenaar Gatje Kosters had ze betoverd en wie aan de pomparm raakte zag er een zwerm ratten uitkomen.
Dus maken we ons langs het Valerius Saedeleer-pad uit de voeten.
Nee, we wandelen niet over de Roelandsbrug. Ze kreeg haar naam van heer Roeland van Uytkercke die hier 20 m verder zijn “Loove” had (Met gedenkplaat van ons lid Robert Peere).
Bij het begin van het Valerius de Saedeleer-pad, vulgo ‘t Wegeltje, stond ooit een rijtje huisjes die men het Beestenhol noemde. Naast elkaar woonden hier ‘t Zwien Vyncke, den Akster Boi, Paling Dhondt, de Mol Tanghe, Puut en in ‘t laatste stond Berziel zijn paard.
Berziel was de uitbater van de herberg In den Brésil. Nu café St.-Amand. We lopen voorbij het parochiaal speelplein en stellen vast hoe veel dieper het vaartje hier ligt.
Op een bepaalde plaats zien we een “garre” tussen de huizen aan de overkant. Tot 1842 nog officieel het Dorpspoortje. Langs hier werd dus de bouwsteen aangebracht voor de kerk.
We komen op de Dorpsheule. Vier hoeken, vier merkwaardige gebouwen. Meest opvallend is “De Valckenaere” waar ooit Hans Memling zijn Tanne de Valckenaere kwam vinden. De keurslager woont in het vroeger “De Vier Heemskinderen”.
Tegenover de Valckenaere ligt de Goedendag waar omstreeks 1630 Pieter Scharre, de eerste man van Magdalena Ferdinandez woonde. Tegenover de Goedendag lag De Smisse waar haar schoonbroer Walram de orgelkast, doksaal en predikstoel uit de kerk van Lissewege maakte. Al deze personen komen voor in romans of jeugdboeken van de auteur van deze wandeling. Je hebt een lekkere koffie, twee pannenkoeken of een frisse pint verdiend voor je je paard terughaalt in “Spaniën”.
Beknopte selectie uit de bibliografie van J. Ballegeer te verkrijgen in het bezoekerscentrum Lissewege:
- 75 jaar Koninklijke fanfare “Kunst en Vermaak” te Lissewege. Uitgever Kunst en Vermaak, Lissewege, 1986.
- Gids voor Lissewege, i.s.m. R. Desmedt. 86 pp. 350 fr. Uitgever VVV&T, Lissewege, 1986.
- Walram Romboudt en de houtsculptuur in de O.L.V.-kerk te Lissewege. Uitgever VVV, Lissewege, 1986.
- Drie eeuwen kapel ter Doest. Uitgever VVV&T, Lissewege, 1987. 1ste 2de en 3de druk.
- De kerk van Lissewege, de Tempeliers, de Compagnons. Uitgever Vandewiele, Brugge, 1985. 2de druk 1998 bij VVV Lissewege.
- Dan zullen de stenen spreken. Wandeling in en rond de kerk van Lissewege. Uitgeverij VVV Lissewege, 1998.
- Ontdek Lissewege. Waar de geest van de Tempeliers nog zweeft. Uitg. VVV Lissewege, 1999.
- Rendons nous â Lissewege. Oti rode encore I’ombre des Templiers. Id.
- Lissewege bezocht. Uitgeverij. Streekboek, Nieuwkerken-Waas, 1999.