De Pasmolen te Sluis
René Heijens
Vroeger, zo’n vijfenzeventig jaar geleden, stonden er in Sluis nog drie windmolens, waarvan alleen “De Brak” is overgebleven. De andere twee zijn al voor de tweede wereldoorlog verdwenen. Ze stonden beide langs de steenweg naar St. Anna, later St. Annastraat genoemd.
Komende vanuit Sluis stonden ze allebei links van de weg. Tegenover waar nu “De Dikke Van Dale” is, stond “De Pasmolen” en even voorbij “Het Hoompje” stond “De molen van St. Anna”; deze laatste werd ook wel de molen van Pieter Putte genoemd.
De Pasmolen is afkomstig uit Noord-Frankrijk, maar het is niet bekend waar en wanneer hij daar gebouwd is. Het moet wel voor 1700 geweest zijn. Later werd de molen in Den Hoek te Zelzate geplaatst en vandaar kwam de molen in 1909 naar Sluis. Alhier werd hij opnieuw gebouwd op het “Pas”, zoals die wijk nu ook nog steeds genoemd wordt, op een stuk grond 7 are 40 ca (50 roeden) groot, en eigendom van de familie Gijzels-Louage.
Het was de molenaar Jacob Sanders, zoon van Isaac molenaar op “De Brak”, die de molen naar Sluis heeft gehaald en de nieuwe eigenaar werd. Als een soort bouwpakket werd de molen vervoerd op tien wagens vanuit Zelzate naar Sluis en het werk werd uitgevoerd door de molenmakers vader en zoon Possonnier uit Sleidinge. De molen was van het type open standaard, geheel van hout gemaakt en rustend op vier stenen teerlingen. Om een beetje aan hoogte te winnen, werden de teerlingen extra hoog gemetseld. Een zoon van Jacob Sanders, Marinus, schrijft hierover in het Groningse molenblad “De Zelfzwichter” dat hij als klein jongetje maar nauwelijks op de teerlingen kon klauteren en, als hij er eenmaal opzat, er bijna niet meer af durfde.
Boven aan de molen kwam zijn nieuwe naam te staan “ 19 De Pasmolen 09 “.
Op zo’n standaardmolen is maar weinig ruimte, en een groot gedeelte wordt reeds ingenomen door de maalstoel, waarin zich de stenen bevinden, de haverpletter, en het aandrijfwerk daarvoor.
Daarom had Jacob Sanders een schuur en stalling naast zijn woning in de Commandeur-straat (later St. -Jacobstraat genoemd). Met de huifkar werd alles vervoerd.
De zakken met graan werden in de molen opgetakeld door een her, ‘t luiwerk (hijswerk) genaamd, en evenzo kwam ook het meel weer beneden. Jacob had de gewoonte om langs dit touw naar beneden te komen in plaats van de trap te nemen. Het gebeurde wel eens dat omstanders dit ook wel eens wilden doen, maar uiteindelijk met fikse blaren in hun handen afdropen.
Als er wind was moest er gemalen worden, ook ‘s nachts, dus had de molenaar altijd wel een raampje open staan vlak bij z’n bed, zodat hij onmiddellijk kon beginnen als de wind opstak. En dan gebeurde het wel eens, dat wanneer de molen helemaal opgetuigd was, dus eerst op de wind kruinen, waarbij de ganse molen meedraait op die ronde staak, vier zeilen voor de wieken leggen enz., de wind plotseling weer gaat liggen, dan heeft hij alles voor niets gedaan. En het enige licht dat de molenaar toen had was de maan en een stallantaarn.
Soms gebeurde het wel dat er dagen lang geen wind was en dan kijkt een molenaar naar al die hindernissen in de buurt die zijn wind tegenhouden. Dat waren in die tijd vooral de bomen. In 1916 wordt een rij bomen ten noorden van de molen op verzoek van Jacob Sanders gekapt. De hout schaarste als gevolg van de Eerste Wereldoorlog heeft daar zeker toe bijgedragen. Maar er werden wel kleine boompjes terug geplant.
In 1924 besluit Jacob Sanders om naar Vriescheloo in Groningen te vertrekken. Hij verkoopt de molen en de gebouwen in de St.-Jacobstraat aan Regule Heijens, en al wat verder niet meegenomen werd naar Groningen werd op de koopdag aangeboden, die gehouden werd op 3 oktober 1924.
Zo maar een paar voorwerpen die op die dag werden verkocht: Slijpsteen F 2.-; trap f 0.25; kar f50.-; gareel f8.; 2 vorken f 0.60; raagbol f 0.70 enz.
Met Mej. M.R. Louage en den Heer J.B. Gijzels werd een nieuwe huur overeen gekomen voor de 50 roeden grond waar de molen op stond, voor de duur van veertien jaar.
Huurprijs f 65.- per jaar.
Intussen was de conditie van de molen niet best, en de kleine boompjes in 1916 geplant, waren ook al weer groot geworden. Reden genoeg voor Regule Heijens om de molen in 1926 te laten afbreken en een nieuwe maalderij te bouwen in de St. Jacobsstraat, waar men niet meer afhankelijk was van de wind, want er werd een gasmotor in geplaatst als krachtbron, die gevoed werd met stadsgas uit de fabriek van Zeebrugge. De beste delen van de molen werden nogmaals gebruikt in de maalderij.
Tijdens de sloopwerkzaamheden van de molen brak de bovenas, waardoor Jan Baas, die zich boven in de molen bevond, achttien meter naar beneden viel. Hij had het geluk dat zijn voeten het eerst de grond bereikten, maar hij rolde vervolgens ook nog eens van de molenberg af. Als gevolg hiervan, heeft hij daar later wel blijvend letsel aan overgehouden.
Zo kwam er dus in 1926 een einde aan “De Pasmolen”, die slechts zeventien jaar te Sluis heeft gestaan. Nog lange tijd nadien herinnerde een heuveltje aan de plaats waar hij heeft gestaan. Maar omdat op die plaats een woning gebouwd is, is ook dat niet meer te zien.
Fig. 1. De Pasmolen
Fig. 2. De Pasmolen in aanbouw.