De Molen van Ter Panne en de Molenaars sedert circa 1775
René De Keyser
Het merendeel van onze lezers weten de fel gehavende Pannemolen staan op de westzijde langs de baan van Dudzele naar Brugge. Zijn geschiedenis is echter heel wat minder gekend. Onlangs was het ons mogelijk, door tussenkomst van ons medelid Paul Braet, enkele documenten in te zien in verband met de Pannemolen en de families die er maalden en woonden. De oudste gegevens putten wij nochtans uit eigen archiefonderzoek.
De Pannemolen staat in het 158e begin van de Watering van Groot Reigersvliet, en is nu bekend volgens kadaster sectie C nr. 284.
De Pannemolen stond lange tijd op het grondgebied van de parochie Koolkerke, en wel in het deel van deze parochie dat behoorde tot het Ambacht van Dudzele. De omgeving van de Pannemolen werd in 1899 bij het grondgebied van Brugge gevoegd, ten voordele van de uitbreiding van de haven.
De molens die in het vroegere Ambacht van Dudzele stonden, behoorden, volgens de ommeloper van 1447, allemaal toe aan de Heer van Dudzele. Deze molens waren: de Oostmolen en de Westmolen te Dudzele, de Pannemolen en, langs de Ronsaertader, de Eeckemolen. De molen van Ramskapelle, die ook in het Ambacht van Dudzele lag, behoorde in 1447 aan Jan de Baenst. Oorspronkelijk was hij echter ook eigendom van de Heer van Dudzele: de rekening van het Brugse Vrije over het jaar 1416-1417 levert daarvan het bewijs op folio 59 recto.
De Heer van Dudzele bezat ook nog de molenwal bij Stapelvoorde, gelegen ten noorden van Dudzele dorp, en de Rijselemolenwal, verre zuid op de parochie Dudzele. Vermits alleen de molenwallen van beide laatste worden
Vermeld, waren die molens in 1447 dus reeds verdwenen (1).
De Pannemolen schijnt niet de oudste molen geweest te zijn in de omgeving van "ter Panne". De Riecelemeulen, die lag ten oosten van Kruisabele op de westkant van de Oostheerweg (die nu de Molenstraat heet), wordt reeds vermeld in 1336 (2). Deze molen wordt ook nog vernoemd tussen 1409 en 1439 (3). In de aangehaalde ommeloper van 1447 is er echter alleen spraak van de molenwal en niet meer van de molen.
De Rijselemolen schijnt opgevolgd te zijn door de Berchmolen die in 1437 vermeld wordt (4). De Berchmolen hehoorde vermoedelijk bij het leen en het kasteelgoed "ten Berge". In 1447 bezat Lodewijk van Rooden "tland daer de muelewallen in ligghen anden steenwech: 2 gemet 1 lijne 56 roen". De Berchmeulenwal wordt ook nog vermeld in 1562. De ommeloper van Groot Reigersvliet Van 1569 vermeldt in het 159e begin "de twee molenwallen ten Berghe" die dan toebehoorden aan Jacob fs Jacob fs Jacob Despars, een familielid van de Heren van ten Berge. Vermits de Bergmolen in 1437 wordt vermeld, meen ik dat die molen er wel geweest is op dit tijdstip; dit in tegenstelling met de heer Willy Wintein die zegt dat er daar geen spraak is van een molen(5).
De Heer van ten Berge heeft waarschijnlijk maar korte tijd een molen gehad. Zoals we hierboven zegden, behoorden al de molens in het Ambacht van Dudzele aan de Heer van Dudzele. Tien jaar na de vermelding van de Bergmolen, leert ons de ommeloper van 1447 dat Jacob van Gistel, Heer van Dudzele, een molen bezit op ter Panne; terwijl dezelfde ommeloper de molenwallen van ten Berge vermeldt, zonder over een molen te spreken. De Heer van Dudzele heeft dus waarschijnlijk de Pannemolen opgericht tussen 1437 en 1447.
We vinden begin 1700 als eigenaar van de molen van ter Panne, Jan De Keyser; en in 1777 een zekere Plasschaert (6).
In 1784 behoorde de grond waarop de molen stond, nog altijd aan de Heer van Dudzele. Deze was op dit ogenblik Louis Errenbout. Maar hij had die grond sedert 1 oktober 1783 in cijns gegeven voor 50 jaar aan de eigenaars van de molen, namelijk Johanna Logghe, Pieter en Marie De Brauwer, en Joseph Plasschaert. Deze laatste was wees. De jaarlijkse cijns bedroeg 4 pond groten courant.
De pachter van de molen was in 1784 Lodewijk Verhille, die een pacht van 3, 6, 9 jaar had aangegaan sedert 1 mei 1775 mits 22 pond groten ’s jaars voor de eerste drie jaren, en voor de zes volgende 23 pond ‘s jaars.
Voor zover bekend waren alle molens in die tijd in onze streek nog van het type "houten staakmolen" zoals nu nog de molen op het Kalf te Knokke. Zij waren dus zeer onderhevig aan sleet. Daarom moest de pachter, die zulk een molen in pacht nam, zich verbinden om het draaiende werk in goede staat te houden en daarenboven dit draaiende werk overnemen. Het draaiende werk van de dorpsmolen te Koolkerke, op de oostzijde van de Koolkerke vaart tegenover de kerk van Koolkerke, werd aldus in 1746 geschat op 40 pond gr.
Het draaiende werk van de molen te St.-Kruis bij Brugge, die toebehoorde aan Pieter De Clerck, werd in 1779 geschat op 60 pond 11 schelling en 10 groten. Aldus waren er in een molen soms drie eigenaars: de eigenaar van de grond, de eigenaar van de vaste delen van de molen en de eigenaar van het draaiende werk.
Op 19 maart 1784 kocht Joannes Sarlet fs Pieter en zijn vrouw Marie Bortoen, vrijlaat in Moerkerke Ambacht en wonende op de Dorpsmolen te Koolkerke, de molen op "ter Panne" voor "270 ponden groot Vlaemsch wisselgeld suuver geld". De verkopers waren de hierboven genoemde vier personen Logghe, De Brauwer's, Plasschaert.
In 1797 heeft Johannes Sarlet op zijn beurt de Pannemolen verkocht, maar de koopakte is niet voorhanden. De koper Carolus De Vielder beschikte echter niet over het nodige geld. Daarom leende hij aan de verkoper Joh. Sarlet, 200 pond " grooten vlaemsch sterk permissie wisselgeld den schelling aen zes stuuvers !t stick"(7). De intrest hiervoor bedroeg 8 pond groten Vlaams wisselgeld per jaar. Carolus de Vielder stelde als borg zijn korenwindmolen met huis en grond op ter Panne; en de verkoper bezat het geld dat hij uitleende ten gevolge van de verkoop van de Pannemolen. Met andere woorden, noch de koper noch de verkoper bezaten dit geld.
Carolus De Vielder hoopte waarschijnlijk op de toekomst. De reden hiervoor brengt ons naar St.-Kruis. Carolus was één van de tien kinderen van Joannes De Vielder, molenaar te St.-Kruis. Deze Jan De Vielder was de zoon van Johannes De Vielder en Jacqueminne Van Wassenhove. Jan was tweemaal gehuwd geweest, eerst met Petronelle De Vos en daarna, op 20 oktober 1755 op 35-jarige leeftijd, hertrouwd met Isabella Herrebout. Hij overleed te Sint-Kruis in 1779.
Uit het eerste huwelijk had Jan een dochter, Lucia De Vielder, die op haar beurt eerst trouwde met Pieter Strubbe en daarna met Hubrecht Lammertyn. Uit zijn tweede huwelijk had Jan De Vielder negen kinderen die bij het overlijden van hun vader in 1779 volgende ouderdom hadden: Joseph 22 jaar, Isabella 20 jaar, Pieter 18, Teresia 16, Charel 14, Johannes 12, Augustin 10, Emiliana 5 en Jacobus 3 jaar.
Uit de Staat van Goed van het sterfhuis blijkt dat Jan De Vielder nu precies niet tot de geheel armen behoorde. Hij was immers eigenaar van drie hofsteden, die lagen in de Maldegemse Polder te Moerkerke op de wijk De Hoorn te weten: 1° groot 26 gemet 1 lijn 29 roeden, gekocht op 24 juli 1762 en verpacht tegen 36 pond gr. 's jaars; 2° groot 6 gemet, gekocht op 4 oktober 1757, verpacht tegen 8 pond gr.; 3° groot 4 gemet, gekocht op 9 juli 1766, verpacht tegen 12 pd. 's jaars.
Dit laatste hofstedeke was belast met 2 groten per jaar en per gemet ten profijt van de Prins van Rubempré "over molenschuld". Deze molenschuld was een oud-heerlijk recht. Volgens het Toponymisch Woordenbook van Karel de Flou, deel X kolom 841, wordt de molenschuld te Moerkerke vermeld in de ommeloper van de Maldegemse Polder van 1499 op f° 59. De Molenschuld behoorde toe aan de heer van Moerkerke, maar wij weten niet hoeveel gemeten er mede belast waren. Altijd volgens de Flou, wordt de molenschuld ook vermeld in de ommeloper van de Watering van Moerkerke Noord over de Lieve, anno 1602 op f° 115.
Jan De Vielder had in cijnspacht het Cappelhaf te Vijvekapelle. Daarop stond het Cappelhuus waarvan het metselwerk geschat werd op 16 p 12 sch 4 gr en het timmerwerk en houtwerk op 18 p 16 sch. De waarde van de fruit- en andere bomen en de doornhaag werden geschat op 10 pond 2 schellingen.
Wat betreft de molen te St.-Kruis, waarop Johannes De Vielder molenaar was: de molen zelf behoorde aan Pieter De Clercq, maar het draaiende werk, dat aan de pachter toebehoorde, werd door Pieter Slabbinck, meester molenmaker, geschat op 60 pond 11 schellingen 10 groten.
De totale som van de baten van het sterfhuis bedroeg 502 p 16 sch. 6 gr. We kennen echter het bedrag van de lasten van het sterfhuis niet. Naar mate de kinderen in het huwelijk traden kregen ze echter het deel in de roerende goederen van hun vader uitbetaald. Dit deel bedroeg telkens 18 pond en 5 groten.
Daardoor kennen wij het tijdstip van het huwelijk van vier kinderen: Isabella Clara De Vielder bekwam haar deel, samen met haar man Carolus Joseph Vermeire, op 22 mei 1785; Theresia trouwde met Johannes van Houckx en kreeg haar deel op 16 juni 1790; Joseph Emmanuel De Vielder en zijn vrouw Johanna Sallet, op 2 februari 1791; en op 16 april 1791 was het de beurt broer Carolus en zijn vrouw Isabella Lust. Wanneer de andere kinderen hun deel verkregen, wordt niet vermeld.
We zagen boven dat Carolus De Vielder in 1797 de molen van ter Panne heeft gekocht. Kort daarop, op 16 januari 1798 wisselde hij met Charles de Croeser, groot grondeigenaar en Heer van ten Berge, het molenhuis "by hem De Vielder bewoond by ter Panne molen", dat op 6 roeden grond stond en op 55 P 4 gr werd geschat, voor een ander huis dat aan de Croeser toebehoorde en verpacht was aan Pieter van Houdenaerde en op 2 lijnen 6 roeden grond stond en geschat werd op 112 p 7 sch 8 gr. Carel De Vielder moest dus nog 56 pond 15 schellingen bij betalen aan de Croeser voor zijn beter huis dat op een groter stuk grond stond.
Op 11 Pluviose van het 11e jaar van de Franse Republiek (februari 1803) blijken de drie hofstedekens in de Maldegemse Polder nog in onverdeeldheid toe te behoren aan de erfgenamen van Jan De Vielder, die overleden was in 1779. Op die 11 Pluviose dan, verkochten de erfgenamen van de inmiddels overleden dochter Lucia De Vielder, hun rechten bestaande in de drie delen van acht in de helft van de drie hofsteden, aan Isabella Herrebout weduwe eerst van Jan De Vielder en intussen voor de tweede maal weduwe van Cornells Verhuyst. De verkoopprijs bedroeg 30 pond groten of 326 fr. 33 ct. De totale waarde van de drie hofsteden bedroeg dus 160 pond of 1724,12 frank.
Isabella Herrebout overleed te Damme op 6 februari 1820. Zij moet een welstellende dame geweest zijn. Kort na haar overlijden werd een deurwaarder gelast om een bedrag van 600 guldens te doen terugbetalen door Johannes Baptiste Geernaerd, wonende te Maldegem gehucht Moerbrugge, dat hij geleend had van Isabella Herrebout. Ook Franciscus De Vos, winkelier te Maldegem, moest 992 guldens terugbetalen die hij van dezelfde geleend had. Beide leningen waren gedaan in 1818.
De deurwaarder werd aangesteld door de erfgenamen en daar vernemen we waar sommige broeders en zusters van Carolus De Vielder waren terecht gekomen.
Joseph De Vielder was molenaar te Hoeke. Pieter Jacobus De Vielder was bakker te Maldegem. Augustinus De Vielder was molenaar te Oostkerke. Theresia De Vielder was de echtgenote van Johannes van Houckx, smid te Oedelem. Marie Therese De Vielder was gehuwd met Domenic Vermeire, wagenmaker te Knokke. Bij de erfgenamen komen vier Vermeire's voor, waaronder Joseph Vermeire molenaarsknecht bij zijn oom Augustin te Oostkerke. Het zijn de kinderen van Isabella Clara De Vielder, die in 1785 huwde met Carolus Vermeire.
In hetzelfde jaar 1820, kort na do dood van zijn moeder, verloor Carolus De Vielder op 17 oktober 1820 ook zijn echtgenote Isabella Lust. Op 9 december daaropvolgend werd op het vredegerecht te Brugge de familieraad samengesteld die moest waken over de rechten van de minderjarige wezens Philippus oud 19 jaar, Johannes 17 jaar en Augustinus 15 jaar. Na de vader, Carolus De Vielder, verscheen als tweede voogd de oudste zoon Pieter De Vielder, die reeds molenaar was te Oedelem. Daarbij kwamen nog Hendrik Lust, broeder van de overledene, en Pieter De Knock, haar schoonbroeder; deze beide laatsten woonden te Zedelgem. Tenslotte waren daar nog Joseph De Vielder, molenaar te Hoeke; Augustin De Vielder, molenaar te Oostkerke; en hun schoonbroeder Johannes van Houckx, smid te Oedelem.
Na het overlijden van zijn moeder en zijn vrouw in 1820, kwam nog een ander feit molenaar Carolus op ter Panne verontrusten. Carulus De Vielder beschikte in 1797 niet over het nodige geld om de molen volledig te betalen aan Johannes Sarlet, en hij leende 200 pond aan deze laatste. Op 16 januari 1822 eiste Cecilia Goethals, tweede vrouw en reeds weduwe van Johannes Sarlet, en als dan hertrouwd met Petrus Dhont wonende te St.-Kruis, de geleende som terug. Dit uit kracht van haar huwelijkscontract van 7 augustus 1811 met Johannes Sarlet. De 200 pond "grooten Vlaemsch sterck permissie wisselgeld den schelling aen zes stuuvers het stick" van 1797, zijn nu in 1822 geworden tot 1200 Guldens van het Nederlandse Koninkrijk.
De afloop van de zaak kennen we niet, maar ze moet in orde gekomen zijn. Dit blijkt uit een volgend bewijsstuk. Dezelfde Cecilia Goethals, weduwe van Johannes Sarlet en nu ook reeds van Petrus Dhont, en wonende te Koolkerke, had op 24 juni 1844 een hypotheek verleend aan Carolus De Vielder molenaar op ter Pannemolen en aan Pieter De Vielder molenaar te Oedelem en andere geërfden. Deze hypotheek werd definitief afgelost op 29 oogst 1857, volgens een akte gepasseerd voor notaris Jacque te Brugge.
Kort na het nemen van de hypotheek in 1844, moet Carolus De Vielder gestorven zijn. Hij werd als molenaar op ter Panne opgevolgd door zijn zoon Johannes De Vielder, die huwde met Johanna Maenhout. Hun enig kind was een dochter Rosalie, geboren te Koolkerke 6 mei 1845 (+1918).
Deze periode (1845/50) staat algemeen bekend als een tijd van armoede en voedselschaarste. Mogelijks is het met inachtneming van deze omstandigheden dat we het volgend feit moeten zien. Op 28 maart 1846 betaalde Johannes De Vielder aan Carolus Peel, molenmaker te Gistel, het maken, leveren en placeren van een gortmolen voor de prijs van 750 frank. Het kwijtschrift van de betaling is ondertekend door J. Peel. Gort is gepelde gerst dienstig als voeding voor de mens, die ook in de laatste oorlog gedurende de voedselschaarste veel gebruikt werd.
Johannes De Vielder werd als molenaar op ter Panne opgevolgd door zijn schoonzoon Ivo Gaillard, landbouwer geboren op 11 maart 1846 te Oedelem, die volgens het huwelijkscontract van 1 augustus 1871, trouwde met de enige dochter Rozalie De Vielder.
Ivo Gailliaerd moet een ondernemend en wilskrachtig man geweest zijn. Hij is het immers die de houten staakmolen heeft vervangen door de machtige stenen molen die de oudsten onder ons nog in zijn volle glorie hebben gekend. Deze stenen molen werd gebouwd in 1891/92, kort na een verdeling van goederen onder de familie Gailliaerd. Te Duffel bij de "Societe Anonyme de la Tuilerie des deux Nethes" werden 119.550 bakstenen gekocht. Deze stenen werden met het schip "Rapide" van schipper Daelen naar Brugge op de Damse Vaart bij de Dampoort gebracht. Van daar werden ze met paard en wagen naar ter Panne gevoerd. De vrachtprijs voor het vervoer per schip bedroeg 3,75 fr. per duizend of 448,125 fr.
Het was voor zover we weten ook de laatste stenen molen die in het noorden van Brugge werd gebouwd. De molen had, behalve het gelijkgrondse dat in de molenwal was ingebouwd, nog drie verdiepingen. De poort in het gelijkgrondse liet toe het graan en het meel in en uit de oude molen te voeren.
Men kon echter niet onder de molen door rijden, zoals dit het geval was destijds bij de molen van Ceulenaere te Maldegem Kleit, waarvan de romp nu ook nog recht staat. Bemerk op de foto ook de tweede ingang, boven de gelijkgrondse, op het eerste verdiep. Die tweede ingang, boven op de molenwal, diende om langs daar de molen te zeilen en te ontzeilen, en om de molen te richten volgens de wind. Links van de gelijkgrondse ingang was in de muur een nisje uitgespaard, waarin een Onze-Lieve-Vrouwbeeldje stond.
Op de zuidzijde van de molen, doch eveneens in de molenwal, werd er op hetzelfde tijdstip als de molen, een ruime gewelfde vorstvrije kelder gebouwd. Die kelder had een ingang langs de gelijkgrondse ingang van de molen en hij diende gedurende de oorlog 1914/1918 als schuilkelder voor de molenaarsfamilie en de geburen tijdens de bombardementen op het nabijgelegen havenkwartier. Gedurende deze bombardementen werd de molen omzeggens niet beschadigd.
Het molenhuis en de omliggende woningen werden echter wel ernstig beschadigd. Intussen was er immers bij de molen, langs de grote steenweg, een hele wijk ontstaan. Alleen reeds op de grond die hij de molen behoorde, stonden 14 huizen, een smidse, twee bakhuizen en twee werkplaatsen.
Rosalie De Vielder, de laatste van de familie die gedurende 129 jaar op ter Panne molen had geleefd, overleed er op 20 november 1918. Ivo Gailliaerd overleefde haar tot 12 oktober 1923. Hun grafmonument bevindt zich nog op het kerkhof te Koolkerke.
De zoon en opvolger was dan echter reeds enkele jaren molenaar bij zijn vader. Hij heette Cyriel Gailliaerd en was geboren op 10 juni 1876. Hij huwde met Emma Braet, geboren te Moerkerke op 6 april 1892. Deze laatste stierf op 19 februari 1919. Cyriel Gailliaerd herbouwde het molenhuis en hij overleed op 4 december 1942.
De goede tijd voor de windmolens was intussen voorbij. De sneeuwstorm van 25 februari 1958 rukte de wieken af van de stenen reus op ter Panne. Op zaterdagavond 11 mei 1963 vernielde een brand de molenkap en alle houtwerk, zowel binnen als buiten de molen.
Nu staat er alleen nog de machtige stenen romp, en tussen die romp en de drukke baan werd een mooie tuin aangelegd door de huidige bewoners, de heer Walter Dhondt en zijn echtgenote Maria Gailliaerd, dochter van Cyriel.
Nota's bij het artikel over de Molen van Ter Panne vervolg blz. 127.
- Archief, COO Brugge, Ommeloper Watering Groot Reigersvliet, 1177
- Wintein, Dudzele, in Rond de Poldertorens IX e jaarg. I967 nr. 1,Kaart en lijst nr. 123.
K. De Flou, Top. Woordenboek, deel XIII kolom 547-548. - K. De Flou, Top. Woordenboek, deel XIII kolom 1077.
- K. De Flou, Top. Woordenboek, deel I kolom 806
- Wintein, Koolkerke, in R.de P. VII e jaargang. 1965, Kaart en lijst nr. 131.
- Rijksarchief Brugge, Wat. Blankenberge nr. 717, Ommel. Gr. Reigervl. 1569.
De verdere gegevens voor deze bijdrage werden genomen uit familiedocumenten in privaat bezit. - Ponden wisselgeld ponden courant: We zouden het eenvoudig zo kunnen stellen: de Oostenrijkse Regering had zes pond Vlaamse groten gedevalueerd. Maar in officiële, zowel als in private boekhouding bleef men, met toelating ofte permissie (?), rekenen en te boek stellen in de oude muntwaarde; (De muntstukken schellingen en penning van waren al minstens eon paar eeuwen niet meer in gebruik - wel guldens, stuivers, patakens, pistolen, a.) De gedevalueerde waarde noemde men "courant" geld; de oude waarde, het sterk geld, was verrekeningsgeld of "wisselgeld". Vandaar de schilderachtige uitdrukking: "Ponden grooten vlaemsch sterck permissie wisselgeld den schelling aen zes stuuvers ‘t stick”.