Museumbladzijde
De Evolutie van de Ploegen te Oostkerke rond de eeuwwisseling

René De Keyser

In aansluiting met het artikel over ploegen van Paul Braet in het voorgaande nummer, loont het wel de moeite om even na te gaan hoe de ploeg, dit voor de landbouwer zo belangrijk werktuig, evolueerde in onze streek rond de laatste eeuwwisseling.

De rekenboeken van de Oostkerkse dorpssmid Frans Boussemaere, geven ons daarover enkele inlichtingen voor de periode 1885-1909.

De ploeg voor zwaar winterwerk was in 1885 de "waleploeg". Het was een grote ploeg waarvan de houten balk langs voor rustte op een voorloper met twee houten wielen voorzien van ijzerbeslag. Hij werd getrokken door twee paarden. De grote boeren onder de cliënten van Frans Boussemaere had­den er één: Jacob De Zutter, Constant Bonte, Henri Verlinde, Louis Hobus, Petrus Quaetaert, Frans Tilleman en de kinderen Daeninck.

De meeste boeren hadden daarbij nog twee andere ploegen met houten balk en houten staart, namelijk een grote ploeg en een kleine ploeg. Het waren de zogezegde "Vlaamse ploegen".

De grote ploeg diende voor het winterwerk en werd door twee paarden getrokken. De kleine ploeg, die door één paard werd getrokken, werd gebruikt om de kanten uit te rijden en om rik te schieten, d.i. de beginvoor ploegen of de eerste voor op een stuk land; waarna met de grote ploeg werd verder gewerkt.

Tussen 1885 en 1900 vinden we af en toe ook ploegen vermeld die vol­ledig uit ijzer waren gemaakt. Dus ook de balk en de staart waren niet meer uit hout, maar wel uit ijzer gemaakt, echter volledig volgens het model van de houten balk en staart. In het museum is zulk een ploeg aanwezig.

Begin 1900 komen de ploegen met twee scharen in gebruik. Ze dienden  vooral om de stoppels om te ploegen en de landerijen ondiep om te werken vóór het zaaien. Hoe zij juist gemaakt waren, valt uit de rekeningen niet uit te maken.

Rond de eeuwwisseling kwam een nieuwe ploeg in gebruik: de "saksploeg". De saksploeg heeft met Saksen in Duitsland niets te maken. Het schijnt de naam geweest te zijn van een firma uit Goes in Zeeuws-Vlaanderen. De saks­ploeg was volledig uit ijzer gemaakt en had langs voor twee ongelijke ijzeren wielen. Bij de waleploeg waren de wielen even groot. Door het feit dat een van de wielen in de ploegvoor liep, helde de ploeg altijd scheef. Bij de saksploeg liep het grote wiel in de ploegvoor en het kleine wiel ernevens op het nog te ploegen land, zodat de ploeg waterpas werkte en dus veel gemakkelijker te besturen was. Verschillende modellen van saksploegen zijn gekend. Bij de saksploeg in het museum, afkomstig van Remi Standaerd van Oostkerke, is de ploegbalk aan de voorloper verbonden door middel van kettingen. Dit is het oudste model.

De saksploeg heeft de waleploeg verdrongen. De laatste waleploeg die in de rekeningen van Boussemaere wordt vermeld, is deze van Henri Daeninck op Lapscheure in 1907. De eerste saksploeg die door Frans werd hersteld, was deze van Henri Verlinde van Oostkerke in 1899.

De grote en de kleine ploegen, zowel die met houten als deze met ijzeren balk, waren onhandige en zware werktuigen. Er werd naar verbetering gestreefd, en die kwam er onder de vorm van een nieuw model geheel uit ijzer vervaardigd: de "balansploeg".

De balansploeg was veel korter van balk en werd in evenwicht gehouden en de diepgang ervan geregeld door het trekoog voor het paard te verhogen of te verlagen. In 1905 voerde Boussemaere reeds herstellingen uit aan balansploegen. In 1908 miek hij er verschillende nieuwe. Het schijnt dat zijn zoon Kamiel, om die te leren maken, te Dudzele in de leer was geweest bij de dorpssmid Peere aldaar.

De aardappelploeg, waarmede de aardappelen werden geplant, opgehoogd en uitgereden, kende een zelfde evolutie. Aanvankelijk was hij ook gemaakt met een houten balk en houten staart. Om aardappelen te planten en op te hogen rustte de balk vooraan op een houten wieltje met ijzerbeslag. Om ze uit te rijden, werd het ene wieltje vervangen door een eenvoudig stelseltje op twee gelijk wieltjes die langs beide zijden van de opgehoogde rij aardappels reden. Een verbetering voor het uitrijden was het vervangen van de twee verstelbare riesters door een stelsel "met Balies", zoals Boussemaere schrijft. Deze ijzeren roeden woelden de aarde beter open en legden de aardappels beter bloot. De aardappelploeg volgde de evolutie van de gewone ploeg. Het nieuwe model had geen voorwieltjes meer, maar was gemaakt op de manier van de balansploeg.

De houten Vlaamse balkeploeg had uiteraard maar één staart of trame om hem te besturen. De eerste ijzeren balkeploegen, die van hetzelfde model waren als de houten balkeploegen, hadden ook maar een traam of staart. De saksploegen en de balansploegen hadden echter twee tramen, wat het besturen ook gemakkelijker maakte. De houten balkeploegen rustten langs voor op een houten ploegvoet, die langs onder versterkt was door een ijzeren ploegvoetplaat.

Rond 1890 kwam een nieuw werktuig in gebruik om de grond te bewerken: de "machineploeg", een paar jaar later "schoevel" of "schoefel" genoemd.

We vinden hem echter maar bij één landbouwer op Oostkerke vermeld, namelijk bij Henri Verlinde. De schoefel diende om het land open te trekken om het zaaiklaar te maken. Bij een herstelling van de schoefel van Henri Verlinde in I89I, blijkt dat de schoefel negen scharen had, die natuurlijk veel klei­ner waren dan de gewone ploegscharen. Een jonger model van schoefel werd door André Strubbe van Oostkerke aan de Heemkundige Kring Sint-Guthago geschonken en bevindt zich ook in het Heemkundig museum te Heist.

Museumbladzijde - De Evolutie van de Ploegen te Oostkerke rond de eeuwwisseling

René De Keyser

Rond de poldertorens
1973
02
073-074
Ludo Sterkens
2023-06-19 14:41:38