Mededelingen
Over Monnikerede

Jos De Smet

De eerste maal dat ik de naam Monnikerede hoorde, was in 1919 op de Gentse Universiteit, waar mijn grote meester Professor Henri Pirenne vermelde dat het een volledig verdwenen stad was langs het Zwin.

Hij was vroeger op zoek gegaan naar de ligging erven. Vertrokken met de stoomboot Brugge-Sluis, was hij te Damme afgestapt waar hij inlichtingen had genomen. Hij was dan verder opgestapt langs de Damse Vaart tot aan de brug van Oostkerke, waar hij een herberg vond met het uithangbord "In Meunikeree". Hij mocht terecht beweren dat er van de verdwenen stad niets meer overbleef.

Wanneer de Brugse stadsarchivaris L. Gilliodts van Severen in 1891, in het derde deel van "Coutumes des Petites Villes" de kostume van Monnikerede uitgaf, noemde hij wel de straten van de verdwenen stad, maar over de juiste ligging ervan rept hij geen woord. Zijn slotbemerking was dat er aldaar in 1688 nog zeven huizen geteld werden (evenveel als in 1926) en dat er verder niets meer te zien was.

De Brugse legeraalmoezenier A. Van Speybrouck, die ik in mijn kinderjaren bijna iedere morgen ontmoette bij de Gentpoort te Brugge, waar hij de zevenmis ging celebreren bij de communiteit van Franse slotzusters, die in 1904 uit hun land waren gedreven, en die toen woonden langs de Boninvest, heeft ook ge- schreven over Monnikerede; namelijk in I896 in het tijdschrift "Biekorf": 'Meunikenreede. Drie vragen en drie antwoorden’. Hij had onder meer de reeks stadsrekeningen doorlopen die bewaard worden op het Algemeen Rijksarchief te Brussel, in het fonds van de Rekenkamer. Maar de preciese ligging van de stad heeft hij niet bepaald.

Dit is ook niet te verwonderen. De vaart Brugge-Sluis werd in 1810-1813 op bevel van keizer Napoleon gegraven door Spaanse krijgsgevangenen, dwars door het centrum van Monnikerede, zodat niemand zich nog terecht vond in de oude plans.

Nog een ander persoon was vroeger op zoek geweest naar de ligging van het verdwenen stadje, waarvan hij een oud plan bezat. Het was H.Q. Janssen, hervormd predikant te St-Anna-ter-Muiden, en medeuitgever van de "Bijdragen tot de Oudheidkunde ende Geschiedenis van Zeeuwsch-Vlaanderen", waarvan tot 1861 zes delen verschenen te Middelburg-Zeeland.

Zijn speurtocht verhaalt hij in een plaatselijk jaarboekje, "Cadsandria Jaarboek" van 1854.

“t Was op een vroegen septembermorgen, dat ik mij opmaakte, om een verdwenen stad te zoeken..

"Rustig voortgaande was ik aldra de grenzen van ons Rijk overschreden en betrad West-Vlaanderens merkwaardigen grond... (Waarschijnlijk was hij over de Nachtegaal naar Hoeke gekomen) Hoeke, helaas een nietig overblijfsel van vroegere grootheid, eens een welvarende plaats, die op de naam en de rechten eener stad mogt bogen, maar thans nauwelijks een verzameling van huizen. kan toonen, die de naam van dorp verdient..

"Toen ik in een herberg gekomen, vraagde of daar ook een Monnikereede bekend was, wisten mij reeds moeder en dochter terstond te zeggen, dat 'Minnikeree' eene stad was geweest, en dat ik de plaats, waarvan de naam alleen was over gebleven, vinden zou op eene weide, die zij de ‘Minnkereê bilk’ noemden, een half uur van daar, aan de overzijde der vaart, bij een huis en schuurtje niet verre van de Oostkerksche brug. Ik liet mij derhalve de Brugsche vaart overzetten (er bestond toen nog geen brug te Hoeke) en vervolgde mijn weg naar het beschevene punt...

“... Zoo ben ik inmiddels bij het huis en schuurtje gekomen... 't Is het tweede aan deze zijde der Oostkerksche brug, waarvan ik omstreeks vijf minuten verwijderd ben. Ik treed binnen en vind niemand dan een twaafjarige knaap; en op mijne vragen berigt hij mij, dat zijn vader Franciscus Vergaerde, een boerenarbeider, naar zijn akkerwerk uitgegaan is... (Deze jongen leidt hem dan naar de 'Minnikereê bilk' vlakbij)

"Wij gingen zamen en na weinige schreden bevonden wij ons op de weide. De knaap wist mij te vertellen, dat daar een stad gelegen had en dat de grond vol was van steenen en fondementen, waarin men gravende somwijlen geldstukjes gevonden had. Intusschen nam ik het terrein naauwkeurig op. De grond vormde eene verhevenheid en was door hoogten en laagten zeer ongelijk (het was de verdwenen Hoogstraat)... Overigens ontdekte ik niets ongewoons. Alleen in ‘t mid­den der weide zag ik een arduinsteenen paal, gelijk men er nog wel aan de hoeken der straten of aan oude stoepen ziet. Ziedaar het éénige wat vreemd is in eene weide, en het eenige overschot, dat onze ziel terugleidt in 1t midden eener vroegere bevolking...

"Weemoedig verliet ik de plek, terwijk de vriendelijke knaap voor de hem geschonken belooning, naar Vlaamsche wijze, mij zijn dankbaren handkus toewierp”

Onze dominee vervolgde zijn weg naar Damme, samen met een 75jarige grijsaard. Deze vertelde dat de eigenaar van de bilk er vroeger opgravingen had gedaan, maar de burgemeester van Oostkerke had het verboden "omdat men vreesde voor onheilen van wege de kelders en verborgen holen". Bij het graven van de vaart Brugge-Sluis werd de noordzijde van Monnikerede doorsneden, "toen er, gelijk de koster van Damme (De Bel) verzekerde, veel uit de oudheid word opgedolven".

Tot daar H. O. Janssen.

Sedert ik op het Rijksarchief te Brugge was benoemd in 1926, heb ik tussenin gezocht naar deze verdwenen stad. In de ommeloper ervan zag ik eerst geen klaarheid, totdat ik op het archief een plan van Monnikerede vond, waarop ook de nieuwe vaart van 1810-1813 was getekend. Daarmede was alles opgehelderd en konden al de straten gelokaliseerd worden.

Mededelingen - Over Monnikerede

Jos De Smet

Rond de poldertorens
1972
02
067-068
Filip Demunster
2023-06-19 14:41:38