De verdediging van de kust van Noord-Vlaanderen vanaf 1300 (x)
Lic. Maurits Coornaert
15. De eerste jaren van de Tachtigjarige Oorlog
In de Nederlanden heerste sedert vele jaren onrust op godsdienstig gebied. Deze toestand leidde in augustus 1566 tot het uitbarsten van de Beeldenstorm. Koning Filips II van Spanje zond toen de Hertog van Alva naar onze gewesten, waar hij in 1567 op hardhandige wijze de orde herstelde. Talrijke zogenaamde Watergeuzen vonden een toevlucht in Engelse havens.
Het gerucht ging dat dezen zouden pogen terug te keren. Schepenen van het Vrije begaven zich op 19 September 1568 naar Middelburg (Vlaanderen) bij de Heer van Oignies, baljuw van Brugge en kapitein van Sluis. Ze deelden hem mede dat de kapitein van Nieuwpoort een brief gestuurd had om te melden "dat eeneghe ghevlucht van herwaersovere in Ynghelant gheconcipiert hadden met zeker menichte van volcke tlant te invaderene tusschen Nieuport ende Oosthen- de". Daarop werden de schippers van Nieuwpoort verzocht uit te kijken op zee (1).
De Heer van Oignies beval de kustwacht in te stellen. De ontvanger van het Vrije noteerde; twee wakers "up de thorre van de kercke van Knocken" van oktober tot november 1568 (2); wacht op de torens van Uitkerke en Westende in dezelfde periode (3).
Spaanse schepen geladen met geld voor Alva werden in december 1568 in het Kanaal aangevallen door een Franse kapervloot. Ze redden zich door naar Engelse havens te vluchten. Daar werd het geld in beslag genomen. De Hertog wreekte zich door in de Vlaamse havens Engelse handelaars gevangen te zetten en hun goederen verbeurd te verklaren. Als tegenmaatregel besloten de Engelsen hun handel naar de Duitse havens te verleggen (4).
Naar Engeland en Frankrijk gevluchte Watergeuzen planden in 1571 opnieuw een landing op de kusten van de Nederlanden. Schepenen van het Vrije reden op 19 april uit om de wacht te bevelen "up de zeedycken ende torren vanden kercken, staende ontrent de zeedycken" (5).
Enkele zeesteden gelegen langs het Kanaal beoefenden opnieuw de zeeroverij. Maar de Duinkerkse schippers, die reeds lang met de piraterij vertrouwd waren, verweerden zich zo goed als het kon. Op 24 april vroeg Duinkerke steun aan het Brugse Vrije om oorlogsschepen uit te rusten "ter defentie vanden scippers ter visscherie varende ende de coste van Vlaendre" (6).
Het Spaanse opperbevel legerde troepen in enkele kustsektoren. Schepenen van het Vrije probeerden op 15 mei twee vendels Spaanse soldaten, "die bleven ligghende ten platten lande, ... binnen der stede van Blanckeberghe" te brengen (7). De volgende dag stonden ze te Lissewege en Heist om de plaatselijke hoofdmannen te helpen "int fourieren van een compaignie Spaensche soldaden" (8).
Ondertussen spande het Vrije zich in om konvooischepen "ter preservatie van der haryncteelt" klaar te maken. Op 8 juli 1571 onderhandelde het schepenkollege met de schippers van Heist en Raversijde over de bijdrage,, die deze zouden moeten leveren (9). In oktober heeft het Vrije "zeker harnasch, bussen ende andere ammonitien ghezonden naer t eylandt van Cadzandt" (10). Tussendoor trachtten de Vlaamse vissers hun broodwinning te verdedigen. Heist en Sluis vroegen op 15 januari 1572 aan het Vrije "zeker schipkin van oorloghe ter defensie vanden schippers varende ter cleene visscherie" (ll).
In het voorjaar van 1572 vielen de strijdkrachten van de Prins van Oranje langs alle kanten de Nederlanden binnen. Watergeuzen, komende uit Engeland, namen den Briel op het eiland Voorne in. De stad Vissingen schaarde zich aan de zijde van Oranje. Zodoende beheersten de rebellen de mondingen van de Schelde (12).
Einde april 1572 reden schepenen van het Brugse Vrije naar het Oost-Vrije on de kustwacht te organizeren, en om te vernemen "in wat staet de zaken van Vlissynghe waren, ten fine dat in tzelve quartier gheen in vasie en zoude ghebueren van eeneghe quaetwilleghe" (13). Daarna kontroleerden ze de wacht in het Noord-Vrije. Op 13 mei spraken ze te Heist, Blankenberge en Oostende met de hoofdmannen van de wake "ieghens d invasie vanden vianden" (14). Op 22 mei vroegen ze de stadjes Hoeke en Monnikerede te willen waken op "de torre van Cnocken met d inwonende" (15).
Nadat de Watergeuzen vaste voet in Zeeland verworven hadden, maakten ze schepen klaar om op de Vlaamse oever van de Wester-Schelde te landen. De Hoofdmannen van Schoondijke, Nieuwkerke en Osemanskapelle meldden op 20 mei schepen, "ghecommen by thooft, schinende te willen aannemen land" (16).
"Van op de Vlaamsche zijde van de Schelde maakt kolonel Mondragon voorbereidingen om Walcheren aan te vallen. In Antwerpen, in Bergen-op-Zoom, in Brugge wordt de vloot klaargemaakt. Een teekenend feit: noch in Antwerpen, noch in Brugge zal men de manschap voor de schepen kunnen aanwerven; het Brugse Vrije kan in dit gewest geen mannen ronselen om zich tegen de Geuzen te verzetten". In Zeeland en Holland hielden de rebellen stand. Maar in de Zuidelijke Nederlanden moest de prins van Oranje zijn onderneming opgeven (17).
Hertog Medina Celi, die door Filips II als opvolger van Alva aangesteld was, kwam begin juni met zijn vloot voor de monding van de Schelde. Watergeuzen wachtten hem daar op en kaapten enkele van zijn schepen met een deel van zijn geldvoorraad (18). De Vlaamse kustgemeenten toonden zich niet toeschie- telijk om de vloot van de teruggeslagene Hertog op hun gebied te ontvangen.
Het Vrije kon op 9 juni te Blankenberge, noch op 11 juni te Heist genade vinden voor Medina (19). Nadat deze een paar dagen voor het Zwin gelegen had, kon zijn vloot Sluis bereiken. Vissers van Wenduine, Blankenberge, Heist en Sluis loodsten "de scepen, int zelve Zweyn ghebrocht hebbende den hertoghe de Medina Celi" (20).
De rebellen begonnen op de kust van het Oost-Vrije raids uit te voeren. Boden brachten in juni het bericht "van eeneghe rebellen, ghearriveert te Middelburg in Vlaendren, ende schepen die te Heyst laghen" (21). Schepenen van het Brugse Vrije gingen op 19 juni 1572 bij de Heer van Oignies, kapitein van Sluis, middelen vragen om te "beletten de coursen ende intreyen, die de vianden, commende van Vlissynghe, begost hadden te doene in tland vanden Vryen" (22).
Ook de kapitein van Sluis stond te zwak om het Oostkwartier te verdedigen tegen de Geuzen, ook al vroeg het Vrije hem op 1 juli nogmaals maatregelen "omme te beschermen tvoornoemde quartier van brande, twelcke men verstond dat die van Vlissynghe in meenynghe waren te doene" (23). Groepen rebellen ontscheepten op verscheidene punten van de noord- en oostkust van Vlaanderen.
In een paar sektoren konden, ook wel met de steun van plaatselijke simpatizanten, de Geuzen vaste voet krijgen.
Zij maakten zich meester van Aardenburg. Vanuit deze stad maakten ze de streek tussen Eeklo en Brugge onveilig. De laatstgenoemde stad stuurde op 11 juli naar de sektor tussen Brugge en Damme "omme te vernemene naer de rebellen daerontrent zynde". Deze laatsten drongen op 21 juli tot op St.-Kruis door. Het stadsbestuur deed vervolgens het hoge hout rond het klooster van de Kartuizers hakken om de veiligheid van de stad te verzekeren (24).
Te Brugge zelf waren de vestingen reeds bijgewerkt. Maar de Bruggelingen steunden ook Damme en Sluis door buspoeder en voorraad te sturen "tot sus- tentatie ende leeftochte vanden soldaten daer in garnisoene ligghende, als de rebellen waren voor de zelve steden" (25). De militaire overheid besloot nog meer troepen naar het bedreigde front te zenden. Een bode van de stad Brugge reed op 20 juli naar Antwerpen "ornme aldaer te vyndene zekere soldaten, ende die te leedene upde Spaensche scepen ligghende ter Sluus" (26). Vooraleer aan boord van hun schepen te gaan, legerden de aankomende troepen eerst te Koolkerke. Brugge betaalde daarna "diversche schippers ghevoert hebbende zekere vendelen Spaignaerts van t dorp van Coolkercke tot inde zee" (27).
De stad Oostende spande zich ondertussen in om haar visvangers te beschermen tegen de onveiligheid op zee. Brugge steunde deze onderneming. Het zond op 6 September fijn en "grouf buspoedre" naar de Oostendenaren "tot toerustinghe vanden scepen by hemlieden ghereedt ter defensie vander visscherie"(28)
De Watergeuzen traden steeds stouter op, ook omdat een del van de plaatselijk bevolking het protestantisme goed gezind was. Op de vergadering van 22 September 1572 stond het kollege van het Vrije machteloos "ieghens de invasie vanden rebellen ende guesen van Vlissynghe, die ghedebarqueert waren te Knocken, Heyst, Wendune ende Blanckeberghe, ende aldaer de kerken begonsten te pillieren (29). Uit het Oost-Vrije kwam het bericht "dat de guesen ende tvolc vanden capitein Treloy met zes ofte zeven schepen ter Nieuwer Haven incommen waren" (30).
Een pensionaris van het Brugse Vrije reed op 30 September naax Jehan Disonça, bevelhebber van de Spaanse troepen te Sluis. Hij vroeg hem de Waalse kompagnieën van het regiment Mondragon naar de sektor Blankenberge over te brengen "omme te beletten den loop ende roover vanden vianden ende rebellen, die uter zee upt land waren commen". Op 1 en 2 oktober reden schepenen van het Vrije naar Heist, Knokke en Sluis on inlichtingen in te winnen over het "incommen vanden vianden", en "sterke wake" te bevelen. Te Sluis vroegon ze ook uitleg "up de beroerte ende clockeslaghen gheschied inde eylanden van Cadzant ende Oostburg den eersten Octobris" (31).
Toen bleek dat de onrust op de genoemde eilanden voorsproot uit het gedrag van de Waalse soldaten van Disonça, gelegerd te Lapscheure en Moerkerke. Een schepen van het Vrije protesteerde op 5 oktober te Lapscheure bij hun kapitein Claude Bernard omwille van "de enorme rudessen, pillerien ende strat- schendynghe". Hij vroeg aan Cl. Bernard dat Kadzand en Oostburg niet door zijn mannen zouden "ghesaccagiert" worden (32). Op dezelfde dag moest het Vrije ingrijpen om uit Oudenaarde gevluchte Geuzen te beletten vanuit Oostende "t schepe te reysene" naar Vlissinge (33).
Op 7 oktober 1572 verschenen schepen van Watergeuzen voor Blankenberge, Wenduine en Oostende (34). Het Vrije riep nogmaals Disonça ter hulp om "te wederstane d entreprinse, die de rebellen van Vlissynghe, ligghende met omtrent 25 schepen voor Wenduine, poochden up den 8en van de voornoemde maend teffectueren (35). De landingspogingen van de rebellen bleven voorlopig plundertochten en brandstichting. Schepenen van het Vrije kwamen op 13 oktober "omme toezicht te nemene op de wake" (36).
Waarschijnlijk was het voetvolk van Disonça nog sterk genoeg om de aanvallen terug te slaan. Maar zijn scheepsvolk had weinig in te brengen tegen de Watergeuzen. Het vormde eerder een last voor de plaatselijke bevolking.
Het Vrije vroeg op 17 oktober dat Disonça zijn manschappen naar de Spaanse oorlogsschepen te Sluis zou doen terugkeren (37). Toch had niemand de Waalse soldaten kunnen beletten Kadzand te plunderen. Tengevolge van dit feit begaf een schepen van het Vrije zich op 22 oktober naar Sluis bij de Heer van Reulx om de teruggave van het gestolene te vragen (38).
Ondertussen versterkten de rebellen hun druk tegen de satd Middelburg op Walcheren. De Spaanse legeroverheid stuurde versterkingen. Jakob Lem en Jan Jansins, schippers van Sluis, werden in november door het Vrije gehuurd voor het "overzetten ende conduiseren van de Spaensche schepen metten volcke, van Sluus tot Middelburg in Zeeland" (39). Terwijl de soldaten van Disonça in de streek van Sluis en Aardenburg verder "rudessen, foulen ende outragen" bedreven (40), maakten de Watergeuzen zich klaar om nieuwe plundertochten op de kust van het Noord- en het Oost-Vrije te ondernenen.
Langs alle kanten werden voorzorgsmaatregelen genomen ofwel overwogen.
Op 19 januari 1573 stelde de goeverneur voor in het Oostkwartier de klokken af te halen, "die de rebellen gedreecht hadden zelve te halen" (41). Op 21 jan. werden de verdedigingswerken van de stad Oostende en de wacht op de duinen geinspekteerd (42). In maart werkte men aan de versterkingen van Sluis (43).
Afgevaardigden van het Vrije spraken op 1 april met de bewoners van Monnikerede over hun bijdrage in de kustwaken (44); op 6 april met de bevolking van St.-Anna-ter-Muiden over hun aandeel voor de wachtposten, "opghestelt lanxst de zeecosten tusschen Sluus ende Oostende"; ze kontroleerden vervolgens de kustwake in de sektor IJzendijke (45).
De Watergeuzen trachtten herhaaldelijk de Schelde over te steken. Graaf de Reulx trok op 23 april naar Nieuwerhaven "om uut te iaghen zeker ghetal rebellen", en vandaar naar Breskens om uit te maken "waer dat men alderbest een stercte maken zoude" (46). Inmiddels werd de plaatselijke bevolking herhaaldelijk geteisterd door het ruwe optreden van de garnizoenen van de steden Oostende, Damme, Sluis en Aardenburg (47).
De Leden van Vlaanderen bespraken op 2 juli het plan van Graaf de Reulx om een niemandsland te scheppen door de plaatsen Breskens, Nieuwerhaven en Biervliet, en de eilanden in de Zwinmonding te ontruimen (48). Dit plan werd niet uitgevoerd, ongetwijfeld omdat het de rebellen de gelegenheid zou geboden hebben om vaste voet op de kust van het Oost-Vrije te krijgen.
De Watergeuzen oogstten op Walcheron een belangrijk succes. Vier Franse schippers, die te Vlissingen tijdelijk gevangen gehouden waren, brachten bij hun aankomst te Sluis het bericht "van het opgheven by appointemente van het slot van Zceburg, ghezeyt Rammekins in Walcheren, in handen van die van Vlissynghe" (49). De vestingswerken van Sluis bleken toen nog niet sterk genoeg.
Op 21 oktober besteedde men te Sluis "de fortificatien aldaer noodzakelicke (50).
Willem van Nassau kwam in december naar Walcheren om de verovering van de overblijvende Spaanse steunpunten te bespoedigen. Graaf de Reulx, afgevaardigden van Brugge en van het Vrije besloten op 27 december de kustwake te versterken, "mits dat de prince van Oraignen ghearriveerd was binnen Vlissynghen" (51). De Spaanse legerleiding stuurde onmiddellijk versterkingen naar het Oost-Vrije en naar Middelburg in Zeeland. Te Beskens, Nieuwerhaven en Schoondijke werd "peerdevolck ende voetvolck" gelegerd "int passeren vande armee van de schepen van oorloghen der Co. Mat." (52 ).
In de winter van 1573-74 warden de vestingen van Sluis verder bijgewerkt. Het Vrije besprak op 14 maart 1574 het bouwen van "eenen muer ande vesten van Sluus... van eenen muer ontrent de zoutkeeten" (53); op 26 maart "tverschoyen van een oude muer ande veste, die in veel platsen uutgheeten was" (54). Men zou ook de kerk van Kadzand verschansen (55). De oude vestingsmuren van Sluis die bijgemetst werden, waren niet diep genoeg gefundeerd om het nieuwe metselwerk te schragen. Schepenen van het Vrije bezagen op 14 april te Sluis het werk "vanden grooten bollewerke, inneghezoncken bet dan drie voeten" (56).
Hoewel vier rebellen, "die ghecommen waren uut Vlissinghe", op 22 maart te Knokke gesnapt werden, zetten de Watergeuzen hun raids in de Zwindelta voort. Augustijn Claysman, luitenant van de wacht tussen Sluis en IJzendijke, zocht op 28 juni met het bestuur van het Vrije middelen om te beletten, dat de rebellen "by nachte ende ontijde" tussen Kokside en Heinekenswerve landden, om mensen of vee te roven (57)-
Pieter Mosnier, wachtmeester in de sektor Sluis-Blankenberge, meldde op 5 juli dat hij 17 schepen vanuit het westen zag aanzeilen. Er werd echter geen landingspoging ondernomen. Daarna zocht het Vrije schippers om voorraad naar het belegerde Middelburg op Walcheren te voeren, "tot secourse vanden soldaten ende inwonende van dien" (58).
In augustus kwamen enkele kompagnieën Duitsers vanuit het binnenland in de sektor Bredene-Wenduine, de kustwacht aanvullen (59). De vestingen van Sluis bleken nog niet sterk genoeg te zijn. Het Vrije en Brugge besloten op 19 november te "grooten het cleene bollewerc staende beneden ende onder tcasteel neffens de stakystsen" (60). Zoals alle vreemde hulptroepen, maakten de soldaten van "hoopman Papiz" het de plattelandsbevolking lastig. Graaf de Reulx stond op 22 november toe aan het Vrije "om te doen verlegghen zeker lioochduutschen, die laghen te Wendune, Nieuwnunster ende Clemskerke", naar Poperinge (6l).
Bij een overzicht van de toestand op 30 november 1574 verklaarden de hoofdmannen en de wachtmeesters van Mude, Westkapelle, Knokke en Ramskapelle niet over voldoende middelen en manschappen te beschikken "om te beletten t daghelicx upcommen van de gheuzen ende rebellen, die by nachte met schuuttsn camen in tland, om eeneghe inwonende van de zelve prochien te vangken ende leedene naer Vlissinghe, of tvyer inde landshuusen te steken" (62), ofschoon weerbare mannen uit het binnenland naar de kust gestuurd werden. Zo kreeg de parochie Koolkerke op 13 december opdracht te waken te Knokke "op de zeedycken van ontrent ten Wittenhuuse" (63).
Inmiddels vernam men op 12 december te Brugge dat de Spanjaarden hun versterkte pozities in Holland prijgegeven hadden. Enkele dagen later besprak het Vrije met de Heer van Eekhout, kapitein van een vendel voetknechten te Oostburg en Kadzand, het plan om de kerken van de genoemde twee plaatsen te versterken (64). Verder vernemen we, dank zij het bezoek van schepenen van het Vrije "op de stercte van Ysendyke", op 22 april 1575, het bestaan van het genoemde fort (65).
Hier kunnen we even het verdedigingsapparaat van de kust van Noord-Vlaanderen in de periode 1570-1575 overschouwen. Op de duinen en de dijken langs de zee en de Zwinarmen stonden uitkijkposten. Deze konden echter niet een landingspoging onmiddellijk terugslaan. Daartoe was een tweede linie ingericht, bestaande uit de stad Biervliet, de sterkte IJzendijke, het bolwerk van Breskens, en een paar verschanste kerken. Achter deze linie stond nog de versterkte stad Sluis, waar een kleine afweervloot lag.
Het Brugse Vrije leverde een ruim aandeel in de verdediging van zijn kust tegen de Watergeuzen. Het betaalde in de jaargang augustus 1574 - aug. 1575: 17.824 pd. par. voor het bouwen van wachthuizen, het bezoldigen van 3 wachtmeesters met hun luitenanten, het onderhouden van wachtposten te Sluis, Oostende, Nieuwpoort en overal langs de kust (66). Anderzijds rustte het Landsbestuur een oorlogsvloot uit om de tochten van de Watergeuzen op te vangen. Doze vloot kwam tot stand onder leiding van de "commissaris vander equipaige vanden scepen, diemen reed te Dunkercke" (67).
Groepen rebellen landden ondertussen einde augustus 1575 op de westoever van het Zwin, en op de kust van Knokke tot Blankenberge, in een poging om een bruggenhoofd te vormen. Schepenen van het Vrije reden uit om op 2 September te Westkapelle en te Heist samen met de inwoners "te repellen de vianden, die van zinne waeren tland aldaer te invaderen" (68); en om op 3 September te Knokke, Heist en Blankenberge "te vernemene naert nedervallen van de rebellen" (69).
Bij deze aanval werd Heist in brand gestoken. Dit vernemen we langs een omweg. Herhaaldelijk was gebleken dat simpatizanten van de nieuwe leer de rebellen inlichtingen verschaften of hen hielpen. Een inwoner van Groede werd ervan verdacht deelgenomen te hebben aan de brand van Heist. Schepenen van het Vrije ondervroegen hem op 29 november. Hij antwoordde dat hij te Groede gewerkt had "den 30en in oegst, doens de prochie van Heyst by de rebellen van Vlissynghe berooft ende verbrandt wierd" (70). Na de raid tegen Heist werden op de duinen aldaar nieuwe wachthuizen gebouwd (71).
Door het aanvoeren van troepenversterkingen zouden nieuwe landingspogingen verijdeld worden. Sluis, Oostende, Nieuwpoort en Veurne kregen elk een vendel Duitse voetknechten binnen hun muren. Hun onderhoud kostte hen 300 pd.gr. per maand (72). Twee burgemeesters van het Vrije schouwden op 28 november te Heist 60 "busschieters onder den capitein Cornelis de Vrieze, ligghende tusschen Sluis ende Oosthende" (73).
De hoofdmannen van Koksijde (bij Sluis) en Heinekenswerve kregen op 7 december bericht dat het Vrije zou "weerren t west veerscip, ligghende tusschen de voorseide prochie van Coxyde ende den eylande van Cadzant, om by dien middele te beletten t overcommen vanden rebellen die roven, brantstichtynghe ende moorden ten platten lande gheschiedende" (74). De uitgaven voor de kustwacht bedragen in de rekening 1575-76 : 13.004 pd. par. (75).
Requesens, die in 1575 Alva opvolgde, kon enkele delen van de Nederlanden heroveren voor de Spaanse koning. Hij landde in november 1575 op Duiveland en nam op 29 juni 1576 Zierikzee in. Daarna sloten de twee strijdende partijen op 30 december tijdelijk vrede door middel van de Pacifikatie van Gent. Holland en Zeeland bleven onder het kalvinistische bewind (76). Er brak een kalme periode aan voor de wacht langs de kust van Vlaanderen. Het Vrije gaf in 1576-77 slechts 3-590 pd.par. uit voor de kustwake.(77). Toch waren er enkele Watergeuzen in Zeeland die nog niet wilden ontwapenen. Brugge zond op 30 juli 1577 een schepen "in Zeeland ter assistentie vander natie van Spaengne, omme te recouvreren zeker Spaens schip met wulle ghelaiden ende byde zeeroovers ghenomen (78).
(*) Van deze studie verschenen reeds 7 bijdragen in "Rond de Poldertorens"; nl. in de 11e jaargang Nrs 3 en 4; in de 12e jaargang Nrs 1, 2, 3 en 4| in de 13e jaargang Nr 1. Dit is daarop een nieuw vervolg.
Nota’s
- Reg. Vrije nr 308, Rek 1568-69, f° 47 v°
- idem, idem, f° 142 r°
- idem, idem, f°
- Gesch. Vlaanderen, Deel IV, p 166
- Reg. Vrije nr 310, Rek 1570-71, f° 37
- idem, idem, f°37 v°
- idem, idem, f° 39 r°
- idem, idem, f° 51 v°
- idem, idem, f° 43 r°
- idem, nr 311, Rek 1571-72, f° 30 r°
- idem, idem, f° 35v°
- Gesch. Vlaanderen, Deel IV, p 172
- Reg. Vrije nr 311, Rek 1571-72, f° 54 v°
- idem, idem, f° 55 v°
- idem, idem, f° 56 r°
- idem, idem, f° 43 r°
- Gesch. Vlaanderen, Deel IV, p 172
- idem, p 175
- Reg. Vrije nr 311, Rek 1571-72, f° 56 v°
- St Br Rek 1571-72, f° 63 v°
- Reg. Vrije nr 311, Rek 1571-72, f° 107 r°
- idem. idem, f° 57 r°
- idem, idem, f° 57 v°
- St Br Rek 1571-72, f° 55 v° en 70 r°
- idem 1572-73, 76 r°
- idem 1573-74, f° 46 v°
- idem 1572- 73, f° 73 v°
- idem, idem, f° 41 v°
- Reg. Vrije nr 312, Rek 1572-73, f° 27 r°
- idem, idem, f° 87 r°
- idem, idem, f° 42 v°
- idem, idem, f° 43 r°
- idem, idem, f° 27 v°
- idem, idem, f° 27 v°
- idem, idem, f° 42 v°
- idem, idem, f° 43 v°
- idem, idem, f° 43 v°
- idem, idem, f° 44 r°
- idem, idem, f° 89 v°
- idem, idem, f° 44 v°
- idem, idem. f° 46 v°
- idem, idem, f° 47 r°
- idem, idem, f° 48 v°
- idem, idem, f° 49 v°
- idem, idem, f° 50 r°
- idem, idem, f° 59 v°
- idem, idem, f° 49 v°, 52 r° en 52 v°
- idem, idem, f° 60 v°
- idem, idem, f° 158 v°
- St Br Rek 1573-74, f° 47 v°
- Reg.Vrije nr 313, Rek 1573-74, f° 29 v°
- idem, idem. f° 59 r°
- idem, idem, f° 32 v°
- idem, idem, f° 33 v°
- idem, idem, f° 33 r°
- idem, idem. f° 49 v°
- idem, idem, f° 39 r°
- idem, idem, f° 63 r°
- idem, Rek 1574-75, f° 46 r°
- idem, idem, f° 49 r°
- idem, idem, f° 27 v°
- idem, idem, f° 28 r°
- idem, idem, f° 29 r°
- idem, idem, f° 29 v°
- idem, idem, f° 52 v°
- idem, idem, f° 142 r°
- St Br Rek 1574-75, f° 55 r°
- Reg. Vrije nr 315, Rek 1575-76, f° 44 r°
- idem, idem, f° 44 v°
- idem, idem, f° 46 v°
- idem, idem, f° 26 r°
- idem, idem, f° 27 v°
- idem, idem, f° 46 v°
- Reg Vrije nr 315, Rek 1575-76, f° 47 r°
- idem, idem, f° 138 r°
- Gesch. Vlaanderen, Deel IV, p 187
- Reg.Vrije nr 316, Rek 1575-76, f°136 r°
- St Br Rek 1577-78, f° 51 r°