Het einde van de Drinkwatervoorziening te Damme uit de vijver van Male

René De Keyser

In 1958 werd te Gent, door R.F. Boone, een werk uitgegeven betiteld 'Overheidszorg voor drinkwater in Vlaanderen'. Het boek biedt een overzicht van wat aan drinkwatervoorziening werd gedaan in verschillende plaatsen van het Graafschap Vlaanderen. Onvermijdelijk is er ook een hoofdstuk over de watervoorziening te Damme. Dit hoofdstuk is ongetwijfeld het beste dat in de uitgave voorkomt en is van de hand van wijlen Raymond Vandenberghe, gewezen schoolhoofd te Damme en medestichter van onze Heemkundige Kring.

Damme betrok in de middeleeuwen drinkwater uit de vijver van Male. Dit drinkwater werd bij middel van een loden buis van uit Male naar Damme gebracht. Binnen Damme kwam het water terecht in verschillende openbare waterreservoirs, fonteinen genoemd, waar de inwoners kwamen water putten.

Het afvloeien van het water uit de vijver van Male naar Damme was mogelijk doordat, volgens de Belgische stafkaart, de bodem van aan de vijver van Male op 6.94 m boven de zeespiegel ligt, en de bodem te Damme bij de kerk slechts 4.73 m. Deze bodemhelling moet dus voldoende geweest zijn voor een regelmatige watertoevoer.

Margareta van Konstantinopel, gravin van Vlaanderen, verleende in 1269 aan de stad Damme de toelating tot het aanleggen van de loden buis en van de weg waarin die geplaatst werd, de later genoemde Pijpweg.

Dit alles beschrijft de heer Vandenberghe met veel belangwekkende bijzonderheden. Hij vertelt ook over de latere onderhoudszorgen, tot zolang deze watervoorzieningsinstallatie heeft gewerkt, dit is tot in 1653.

In dit jaar besloten de Schepenen van Damme af te zien van de aanvoer van water uit de vijver van Male. Hiervoor waren verschillende redenen. De grootste reden was echter ongetwijfeld de benarde toestand van de stadskas van het toen vervallen handelsstadje. De verbinding met de zee was ten onder gegaan door verzanding en door de grens die in 1648 Sluis definitief van Vlaanderen afscheidde. Herhaalde inkwartiering van vreemde legerbenden bracht zeer zware lasten mee. Door het wegblijven van zeewater en de daarop volgende ontzilting, leverde de bodem zelf reeds bruikbaar drinkwater bij het maken van waterputten ter plaatse.

Men hoopte dat de verkoop van de loden pijp en de weg waarin zij lag, de stad uit de geldnood zou helpen. Vooraleer het lood kon verkocht worden, verstreken echter nog drie jaren, gedurende dewelke men allerlei voorafgaande toelatingen moest krijgen en verdere schikkingen nemen. De aanbesteding tot het uitdelven van de loden pijp had plaats op 4 oogst 1656 te Damme. De Pijpweg zelf werd verkocht op 8 november van hetzelfde jaar.

Daaraan voegt de heer Vandenberghe het volgende toe: 'De afzonderlijke boekhouding over de inkomsten en uitgaven in verband met het uitdelven van de loden pijp en het verkopen van het lood en van de weg, is zoek geraakt of vernield en tot nog toe niet teruggevonden, evenmin als de dubbel welke de aangestelde ontvanger Jan de la Rue gehouden was aan de Raad van Vlaanderen en aan het Hof over te maken. Het ware belangwekkend geweest te vernemen hoeveel lood wel aan de pijpleiding besteed was.

Hierop kunnen wij thans een antwoord geven. Ik vond op het stadsarchief te Brugge de betreffende rekening (1). Jammer genoeg is deze rekening niet meer volledig.

Rekening door Jan de la Rue, geautoriseerd door de President en de Raadsleden van de Raad van Vlaanderen, over zijn handeling en administratie 'over het uitdoen ende ontgraven van de looden buyse gheleghen hebbende inde Pypwech streckende van 't Casteel van Maele tote veste van Damme, mitsgaders over het vercoopen ende ontfanghen van penninghen van het voorseyde loot... en over het vercoopen vande proprieteyt vanden selven Pypwech... gheliquideert 22/2/1658... in ponden, schellinghen en grooten vlaamsch'. Het dokument bevat nog de eerste 26 folio's, de rest ontbreekt.

Ziehier wat er uit te noteren valt.

Het lood werd na het uitdoen, verkocht binnen de stede van Damme 'a la haulce', meest biedende de naaste, na publicatie en 'affixie' van biljetten binnen 'Hollant, Zeelant', en de steden Antwerpen, Gent, Ieper, Brugge, Sluis, Aardenburg, Damme en omliggende. De betaling moest contant geschieden voor 1/3, en de andere twee derden per zes weken. De kopers moesten per pond koopgeld 6 groten bijleggen: 4 voor wijngelden ter tafel en 2 groten voor de armendis van Damme.

Het lood werd gewogen door Joris de Beste de jonge, gezworen weger van Zijne Majesteit Grote Tol te Brugge, op 6 en 7 november 1556. Het totaal gewicht bedroeg 119.138 ponden lood (3). Daarvan ging één pond per honderd af 'over het recht van de schale en de koopmansgeest voor uitslag', en nog één pond per honderd dat de kopers toekregen voor de afval. Het wegen geschiedde ten huize van de rendant Jan de la Rue, alwaar des konings weegschaal gebracht was. In totaal was er 2.382 pond gewicht af te trekken en bleef er dus 116.756 pond in gewicht te verkopen.

Het lood werd verkocht in 48 kopen, die verschilden van 1.00 tot 10.000 pond gewicht. De 116.756 pond lood bracht op in geld 1544 pond 11 schellingen 8 groten Vlaams. Er was echter slechts ongeveer 600 pond ontvangen, omdat de overige som werd aangeslagen om de stadsschulden te dekken, of werd achtergehouden door kopers die geld tegoed hadden van de stad Damme.

Ook die ongeveer 600 pond had de la Rue reeds aan de stad Damme overgemaakt, omdat de stadskas in uiterste nood was om de kosten te betalen van een Iers regiment dat in 1657 binnen Damme lag en ook om de bede (speciale belasting) van Zijne Majesteit en andere dringende lasten te betalen.

De opbrengst van de verkoop van de Pijpweg zelf bracht 147 pond op. De weg werd gekocht door Jan de Hallennes, die waarschijnlijk eigenaar was van het goed Avignon langs de Pijpweg (2). De Baron van Male miek echter aanspraak op een deel van de Pijpweg, dat door hem beplant was met bomen, alsook op de haag en op de vijver zelf.

De totale opbrengst van de weg en het uitgedolven lood beliep dus tot 1.765 pond 16 schellingen 2 groten Vlaams.

Er waren echter ook onkosten. Maar vermits slechts 3 folio's van de onkostenrekening overblijven, kennen we het totaal daarvan niet. Op 13 juli 1656 ging Jan de la Rue met landmeter Jacques Lootens naar de Pijpweg, samen met een afgevaardigde van Damme om 1 roede (3.85 m) loden pijp uit te graven en te wegen en om de lengte van de weg te meten. De Pijpweg bleek 1.115 roeden lang te zijn. Het totale gewicht van het lood, werd geschat op 118.190 pond gew. Als we het reële gewicht van het lood, te weten 119.138 pond delen door de lengte van de Pijpweg, dan blijkt het dat één roede van de loden buis iets meer dan 106 pond woog, dit is ongeveer 13,7 Kgr de lopende meter.

Het uitdelven werd aanbesteed op het stadhuis van Damme 'a reval', en wel in drie delen: 2 delen van 400 roeden en 1 deel van 315 roeden. Het uitgraven van de loden buis kostte 4 schellingen per roede. Het lood moest elke dag naar Brugge gebracht worden, waar het opgestapeld werd in een achterhuis en een schuur die daartoe door Jan de la Rue waren gehuurd. Het uitgraven duurde van 19 augustus tot 5 november 1565 en dit werk kostte 233 pond. Er werden nog 62 werkdagen betaald om het lood te wassen, wat beliep tot 10 pond 10 schellingen. En om dit werk uit te voeren, werden bezems gekocht voor een bedrag van 12 sch. 4 gr. 

-De rest van de afrekening ontbreekt.

Voetnoten

  1. Stadsarchief Brugge, 6-347 Bundel Wateringen van den Broek
  2. Het goed Avignon, waarvan de gebouwen nu geheel verdwenen zijn, lag in de hoek van de Pijpweg met de Moerkerksesteenweg, achter de tegenwoordige herberg 'Lettenburg'.
  3. Een pond gewicht was omtrent 495 gram

Het einde van de Drinkwatervoorziening te Damme, uit de Vijver van Male

René De Keyser

Rond de poldertorens
1975
04
193-196
Ludo Sterkens
2023-06-19 14:40:26