De kerk van St-Antonius abt te Heist 1875-1975
Jacques Larbouillat
1. Het verdwenen middeleeuws kerkje
Rond de jaren 1860 was Heist een klein dorp, gelegen in een mooi en weinig bewoond natuurgebied.
In deze periode begonnen in de zomermaanden, en met de jaren steeds meer, kunstenaars en toeristen onze oostkust te bezoeken.
Het klein kerkje van Heist stond in die tijd op het oude kerkhof, langs de steenweg naar Ramkapelle, nu de Heistlaan. Dit kerkje was eens, in de middeleeuwen, een grote driebeukige kapittelkerk; maar die was door brandstichtende soldaten in het begin van de 17e eeuw verwoest geworden.
In de jaren 1629-1630 werd enkel de middenbeuk heropgebouwd, ongeveer 29 meter lang bij 7 meter breed; en de prachtige vroeg gotische toren werd hersteld. Voor de inwoners van Heist was dit kerkje groot genoeg.
Maar met het groeiende aantal toeristen, werd het in de zomermaanden veel te klein. De pastoor begon bij de bisschop het idee aan te brengen om een nieuwe kerk te laten bouwen, dichter bij de groeiende bewoning.
2. De kerkmeesters zoeken bouwgrond
In de vergadering van de kerkraad van 5 april 1863 werd eenparig beslist en gestemd een nieuwe kerk te bouwen in het dorp. De vergadering bestond uit de heren: R. Bossaert, pastoor; N. Mengé, burgemeester; A. De Neve, voorzitter; J. Mabesoone, schatbewaarder; J. Maeghe, secretaris; Fr. De Smedt en J. De Smedt, leden.
Om een nieuwe kerk te bouwen waren vanzelfsprekend drie zaken nodig: bouwgrond, een bouwmeester en kapitaal. Voor dit laatste werd toelating gevraagd aan de geestelijke en burgerlijke overheid om 8,3114 hectaren kerkgrond, gelegen te Heist en in omliggende gemeenten, openbaar of uit de hand te verkopen.
Als Architect werd de heer Petrus Buyck, provinciaal arch. uit Brugge, aangesteld. Vóór Nieuwjaar 1864 diende hij reeds zijn plannen in bij de kerkraad ter goedkeuring.
3. Een lange, ingewikkelde geschiedenis
Een stuk bouwgrond vinden dat groot genoeg is om er een ruime kerk op te bouwen met de pastorie, dicht bij de dorpskom, was geen gemakkelijke opgave. Eerst viel het oog op bouwgrond die lag aan de oostzijde van de huidige Kursaalstraat, gekend ter kadaster 'sectie B no 297', dit is ongeveer de plaats waar nu de rijkslagere- en de rijksvisserijschool gelegen zijn.
Deze bouwgrond zou verworven worden door aankoop en verwisseling met de heren Hermans-Lybaert, Casimir Beyne, Simon Schouteeten en ook door een gedeelte van de openbare weg te laten onteigenen. In 1865 werden de overeenkomsten getekend. De heer Hermans-Lybaert overleed echter korte tijd nadien en in 1867 weigerde mevrouw douairière Hermans-Lybaert gevolg te geven aan de overeenkomst, destijds door haar echtgenoot afgesloten, om grond te ruilen.
Ontsteltenis bij de leden van de kerkraad, die advies vroegen aan het gemeentebestuur om een rechtsgeding aan te gaan tegen de douairière. Het gemeentebestuur gaf echter een ongunstig advies. De leden van de kerkraad zaten in een lastig parket: de bouwgrond die overbleef, was nauwelijks toereikend voor de nieuwe kerk en de pastorie.
Intussen waren door de koninklijke commissie voor monumenten de plannen voor de nieuwe kerk goedgekeurd. De kerkmeesters bleven nochtans niet bij de pakken zitten en ze gingen terug onderhandelen met mevr. Hermans-Lybaert. Na moeizame onderhandelingen was deze dame toch bereid om een ander perceel grond, maar nu gelegen langs de steenweg naar Ramskapelle, te ruilen, mits volgende voorwaarden:
- Het plan van de kerk moest veranderd worden en gewijzigd volgens haar wil.
- De bouwgrond voor de kerk moest uitgemeten worden door haar landmeter op kosten van de kerkfabriek.
- De nieuwe straat, die moest ontworpen worden om toegang te geven van de steenweg naar de nieuwe kerk, moest de naam Lybaert dragen met uitdrukkelijk verzoek de lange letter Y te behouden in Lybaert,
- Alvorens de werken te beginnen moest een muur van 2 m hoog en anderhalve steen dik gebouwd worden rond de processieweg van de nieuwe kerk. Die muur moest met dezelfde steen gebouwd worden waarmede men de kerk zou bouwen. Deze muur was voorzien opdat de pachter van de ernaast liggende landbouwgrond geen hinder zou hebben van de bouwwerken.
- Bovendien moest de kerkfabriek 12.000 F per hectare betalen aan mevrouw Hermans-Lybaert.
De kerkraad nam, na uitgebreide overwegingen, uiteindelijk deze voorwaarden aan, maar zou deze eerst voorleggen aan de bevoegde overheid. Inmiddels rezen nieuwe moeilijkheden. De kerkraad had het gemeentebestuur gevraagd om rond de te bouwen kerk een openbaar plein aan te leggen en ook een nieuwe straat, die toegang moest verlenen tot de kerk, op haar kosten aan te leggen. Het gemeentebestuur zat in die dagen slecht bij kas en vroeg aan de kerkfabriek of zij van haar kant voor een deel wilde tussenkomen in deze uit te voeren werken. De kerkraad echter wilde wel al haar rechten afstaan aan de gemeente, maar aan dezelfde prijs, betaald aan de verkoopster. Burgemeester Nikolaas Mengé nam dit kwalijk op want het was bovendien op door hem gepacht zaailand dat men de kerk wilde bouwen. Hij liet aan het kerkbestuur weten dat zij best haar kerk zou bouwen op de plaats waar de oude kerk stond.
Kort daarop verwierp de gemeenteraad in zitting van 26 okt. 1868 het voorstel om een nieuwe straat te openen, die toegang moest verschaffen tot de nieuwe kerk.
Daarmee zat de kerkraad voor de tweede maal zonder bouwgrond. Aan mevrouw Hermans-Lybaert werd een schone brief geschreven door de secretaris van de kerkraad, om haar te bedanken voor haar goedwillendheid en medewerking. Op haar aanbod kon het kerkbestuur spijtig genoeg niet verder ingaan, want door de beslissing van de gemeenteraad kon de kerkraad zijn plannen niet verwezenlijken, en moest hij terug een nieuwe bouwgrond zoeken.
Alle goeie dingen in drie, zegt het spreekwoord, en op 7 februari 1869 kon voorzitter Frans Mabesoone aan de kerkraad mededelen dat hij, als zijn afgevaardigde, een perceel zaailand en landweg had aangeworven. Het perceel was 85 aren 90 centiaren groot en was gelegen west van het dorp, op kadaster Sectie B N 116. Er werd lezing gegeven van de voorlopige akte van verwisseling van dit stuk grond, dat toebehoorde aan Jonkheer Camille Rotsart d' Hertaing Pecsteen, grondeigenaar te Brugge, voor een ander stuk land dat toebehoorde aan de kerkfabriek.
Het nieuwe stuk bouwgrond was ruim en goed gelegen, dicht bij de dorpskerk, rechtover het gemeentehuis dat toen gelegen was rechtover het huidige huis Demuynck, gemakkelijk te bereiken langs de straat die liep van de dorpsstraat (nu Kerkstraat) naar het Sas van Heist. De omruiling moest natuurlijk eerst voor advies aan het gemeentebestuur worden voorgelegd. De meerderheid in de gemeenteraad, die de kerkraad niet goed kon luchten, gaf in openbare zitting van 23 febr. 1869 ongunstig advies met 6 stemmen tegen 3. Als reden werd geschreven, dat de tegenwaarde, aangeboden door het kerkbestuur aan Jhr. Rotsart d' Hertaing, veel te hoog lag.
De verhouding tussen gemeenteraad en kerkraad verbeterde niet, want in haar zitting van 11 okt 1869 besliste de gemeenteraad met 6 stemmen tegen 3 dat:
- de aanvraag tot verwisseling van kerkgrond met die van Rotsart niet kon aangenomen worden.
- dat de nieuwe kerk zou moeten gebouwd worden op de plaats waar de oude kerk staat. De leden van de kerkraad lieten zich niet uit hun lood slaan. Ze besloten een verzoekschrift te richten aan de Bestendige Deputatie van West-Vlaanderen. Op 24 dec. 1870 gaf deze laatste haar goedkeuring. Nog hetzelfde jaar, op 29 dec. werd de aanvraag ingediend om een koninklijk besluit te bekomen tot het bouwen van de nieuwe kerk.
Eindelijk kon op zondag 2 juli 1871 de kerkraad bij monde van zijn voorzitter, vernemen dat de koning op 5 april 1871 de aanvraag tot het bouwen van een nieuwe kerk bij koninklijk besluit had bekrachtigd. De Minister van Justitie liet tezelfdertijd weten dat hij een voorstel tot subsidie van 15.833,33 F zou voorleggen, dezelfde som als deze door de Provincie toegekend. De aannemingsprijs zijnde 95.000 Frank.
4. De nieuwe kerk
Op 18 september 1871 kwam Mgr. Faict, Bisschop van Brugge, de eerste steen inwijden. Deze steen is nog bewaard achter het hoogaltaar. Het waren de heren A. Fernande en P. Demeester, aannemers uit Brugge, die de bouwwerken begonnen volgens de plannen van architect Petrus Buyck. De heer Charles Deryn was conducteur van de bouwwerken.
Uit de Heistse steenbakkerij L. De Sutter werden bakstenen geleverd; ook uit de omliggende gemeenten en van in het binnenland werden de beste bouwmaterialen aangevoerd. Werklieden werkten soms 12 uren en meer per dag en in 1872 waren de werken reeds flink gevorderd.
Inmiddels ging aannemer Demeester te Brugge failliet en moest het kerkbestuur een nieuwe aannemer zoeken. Op 14 april 1873 werd een overeenkomst getekend met de heer Charles Verschelde aannemer te Brugge. Deze laatste nam op zich de kerk van Heist verder af te werken. De winter van 1873 was buitengewoon zacht en er kon goed doorgewerkt worden.
De nieuwe kerk werd een mooie driebeukige neo-gotische kruiskerk. Opgebouwd met rode bakstenen en witsteen van Creil, vertoont zij een harmonisch geheel. Het driezijdig hoogkoor, met een diepte van 9 meter bij 8 breedte, is naar het oosten gericht; de toren met de hoofdingang, naar het westen. De middenbeuk met koor heeft binnen de muren een lengte van 50 meter en is 9 meter breed; de beide zijbeuken zijn 41 meter lang en 4 meter breed. De dwars of kruisbeuk is 25 meter lang en 8 m breed. Het middenschip en de zijbeuken zijn respectievelijk 14 en 7 meter hoog. Alhoewel de toren niet voltooid was, en pas tot aan het dak van de kerk reikte, werd door de kerkraad beslist de nieuwe kerk voor de eredienst open te stellen.
Op donderdag 13 april 1875 werd dan ook door Monseigneur Faict de nieuwe kerk plechtig gewijd.
5. De toren
Het is pas 12 jaar later, in 1887, dat de werkzaamheden hervat werden. De slanke Heistse toren is nu met de spits 44,25 meter hoog.
Het was ingevolge financiële moeilijkheden dat de toren eerst niet verder kon opgebouwd worden. De eerste raming voor de bouwwerken van 95.000 F, was veel te laag geweest; want in 1875 beliepen de uitgaven reeds boven de 220.000 F. Alhoewel de meeste bezittingen van de kerk verkocht waren, liet de kerkraad niets onverlet om verdere financiële middelen te verkrijgen. Van de burgerlijke overheid werd de toelating bekomen om een tombola in te richten; en aan de Staat, de Provincie en de Gemeente werden terug toelagen gevraagd.
Op 25 maart begonnen de afbraakwerkzaamheden van de merkwaardige vroeg-gotische kerktoren, die nog op het oude kerkhof recht stond. In juni waren deze beëindigd. Heist had geen kerktoren meer! Opnieuw werd bij de Minister van Justitie aangedrongen op subsidie.
De verdere opbouw van de nieuwe kerktoren was noodzakelijk, niet alleen omdat het onvoltooide gedeelte veel schade leed door de wisselvallige en gure weersomstandigheden, maar ook omdat de Heistse vissers, die met hun platte schuiten op het strand moesten aanleggen geen herkenningspunt of baken meer hadden van op zee.
Inmiddels was voor de verdere opbouw van kerk en toren een nieuw plan getekend door bouwmeester Antoine Verbeke. Dit plan werd goedgekeurd door de kerkraad op 20 december, en door de gemeenteraad van Heist op 23 december 1885. In haar zitting van 22 mei 1886 keurde de Koninklijk Commissie voor Monumenten het plan eveneens goed.
6. De klokken
Alhoewel de nieuwe kerk begin 1876 geen toren bezat, werd de grote klok, die 1555 kg woog en nog in de oude kerktoren hing, afgehaald en opgehangen onder een afdak, bijna tegen de grond, naast de nieuwe kerk. Deze grote klok was gegoten in 1847 en door de kerkfabriek aangekocht in 1848. Als opschrift droeg ze volgende tekst: “Ik ben geboren ter ere van God en de H. Maria en van de H. Antonius, patroon van Heist, als de E.H. Johannes Franciscus Vansteenkiste pastoor was. In het doopsel heb ik de naam Maria ontvangen. Mijn peter was Simon Schoutteeten, Burgemeester, mijn meter was Catarina Linssen, huisvrouw en Casimirus Beyne president der kerk. De kerkmeesters waren Johannes Bulcke, tresorier, Albertus Deneve, Franciscus Vandenbusschen secretaris en Petrus Demaecker, Getekend / Demery Brugge 1847”.
De klok was versierd met een kruis en een beeltenis van O.-L.-Vrouw. Ze was 1,25 m hoog en had een doorsnede van 1,35 m. Een kleinere klok, gegoten in 1807, werd eveneens uit de oude kerktoren gehaald en naar de nieuwe kerk overgebracht. Dit klokje, dat maar 382 kg, woog, werd opgehangen in de onafgewerkte toren, ter hoogte van het dak. Het volgende opschrift stond er ingegrift: “Antonius. Heer peter, d' heer Jacobus Libart, tot Brugge. De meter Marie De Witte, huisvrouw van Johannes Quintens. Fulgentius Rousere, rector ecclesiae succursalis de Heyst, ord.FF.Min, Recollect - Joan Quintens, Jos Galle, Joan Delbeke, kerkmeesters, F.E.J. Deschepper, ontvangen anno 1807”.
De beide hiervoor vernoemde klokken waren de vervangsters van twee veel oudere klokken die door de Fransen gestolen waren gedurende hun overheersing van 1796 tot 1814. Het was Gillis Moerman die ze in 1680 gegoten had.
Gedurende de beide wereldoorlogen werden de klokken eveneens geroofd door de Duitse bezetter. In de eerste wereldoorlog was het in oktober 1917 dat de Duitse overheid de klokken uit Heist wegvoerde naar Hamburg in Duitsland. Spijts alle opsporingen werden de beide klokken niet teruggevonden.
Op 25 augustus 1921 werd door E. H. Froidure, pastoor, en door de leden van het bureel der kerkfabriek een contract getekend met de klokkengieterij A. Causard uit Tellin. Deze firma was vertegenwoordigd door de heer G. Slegers-Causars, en ze nam op zich drie nieuwe klokken te gieten.
Deze klokken moesten gegoten worden met metalen van allereerste kwaliteit in verhouding van 78 % rood koper en 22 % banca tin, om een volle en krachtige klank te bekomen. De klokken zouden gegoten worden op modellen uit de 13e eeuw en volgens de regels van de kunst. Het smelten van de metalen moest gebeuren op houtvuur en niet met steenkolen, omdat deze laatste zwavelhoudende bestanddelen bevatten, die een nadelige invloed uitoefenen op het brons.
De kerkfabriek verwachtte haar drie nieuwe klokken tegen Kerstmis, maar ingevolge transportmoeilijkheden met de spoorweg, kwamen ze pas begin januari 1922. De wijdingsplechtigheden en het feest hadden plaats op Driekoningen 1922. De leden van de kerkraad waren: Froidure, pastoor; R. de Gheldere, burgemeester; H. Claeys, voorzitter; H. Gheyle, secretaris; A. Van Isacker, schatbewaarder; Fr. De Jaeger en V. Dhondt, leden.
De drie klokken gaven de tonen Fa, Sol en La, met de harmonieken tierce, quinte in de hogere en lagere octaaf. De grote klok 'Fa' woog 1.176,5 kg en droeg als opschrift: “Ik ben gegoten ter ere van God en van de Onbevlekte Maagd Maria. Mijn naam is Maria. Mijn peter is Mr. Hector Claeys, voorzitter der kerkfabriek. Mijn meter is Mwe. Alix Joos, echtgenote van Mr. de Gheldere, burgemeester”. Op de ene zijde stond een beeltenis van O.-L.-Vrouw met Kindje Jezus; op de andere zijde een kruis met het jaarschrift: InJUsto saCrileglo abLatis sUcceDIMUs.
De andere twee klokken droegen eveneens de namen van de leden van de kerkraad en het kruis met jaarschrift. De klok Jozef met “Sol”-toon woog 825,5 kg en droeg volgende tekst: “Ik ben gegoten ter ere van God en van den H. Joseph. Mijn Naam is Joseph. Mijn peter is de heer H. Gheyle, secretaris der kerkfabriek. Mijn meter is Mwe. Marie Cosijn, echtgenote van Mr. De Jaeger”. Op die klok stond een afbeelding van de H. Jozef met palm in de hand.
Op de derde klok met de beeltenis van de H. Antonius stond: “Ik ben gegoten ter ere van God en den H. Antonius Abt. Mijn naam Antonius. Mijn peter is Mr. Alf. Van Isacker. Mijn meter is Mw. Far. Savels, echtgenote van Mr. Vic. Dhondt”. Deze derde klok 'had de 'La'-toon en woog 570 kg.
In juni-juli 1943 werden de twee zwaarste klokken door de Duitse bezetter uitgehaald. Enige maanden later werd de St.-Antoniusklok van uit de kerktoren gehaald en vervangen door een stalen klok.
In vervanging van de klokken die gedurende de oorlog 1940-45 door het Duitse leger werden weggenomen, zijn op 27 juli 1952 door Z.E.H. Kanunnik Colpaert, deken drie nieuwe klokken gewijd.
De grootste klok met de toon 'Fa' weegt 1.150 kilo. In deze klok staat volgend opschrift: “Ik ben gegoten ter ere van God en van de Onbevlekte Maagd Maria. Mijn naam is Maria. Mijn peter is Mr. Van Besien Edmond, geheimschrijver van de kerkfabriek. Mijn meter is Mw. Josepha Joos, echtgenote van Mr. Robert de Gheldere”.
De tweede klok met de toon 'Sol' weegt 800 kilo. Op deze klok staat volgend opschrift: “Ik ben gegoten ter ere van God en de H. Jozef. Mijn Naam is Jozef. Mijn peter is Mr. de Gheldere, voorzitter van de kerkfabriek, oud-burgemeester. Mijn meter is Mw. Irma Bonte, echtgenote van Mr. Fernand Monballyu”.
De kleinste klok met de toon 'La' weegt 610 kilo, en noemt Antonius: “Ter ere van God en van de H. Antonius-Abt, patroon van de kerk. Mr. Daveloose Edmond, schatbewaarder van de kerkfabriek was peter. De meter was Mw. Sylvie Maenhoudt, echtgenote van Mr. L. Savels”.
Deze drie klokken werden gegoten door G. Slegers, kleinzoon van H. Causard, te Tellino De wijdingsakte werd in het doopregister van de kerk ingeschreven.