Rechtspraak in het Brugse Vrije
Het Monster van Beernem
Germain Vandepitte
De familie Barreseele verschijnt zowat halfweg de 17e eeuw aan het Beernemse firmament. Bij de naamdragers vinden we een Jacob die in 1689 huwde met Joanna Gailliaert. Tussen hun trouwjaar en de eeuwwisseling werden vijf geboorten ingeschreven in de parochieregisters. Zoon Franciscus als oudste kwam ter wereld in 1690 en werd daarin gevolgd door vier zusters, respectievelijk geboren in 1691, 1693, 1695 en 1699.
Het was dus de taak van Frans te zorgen voor het voortbestaan van de Barreseeltjes en het is zeker zijn schuld niet dat hij daar niet ten volle in geslaagd is, ondanks zijn pogingen in die richting. Deze schuld ligt voor een deel op de schouders van de heer pastoor die de nakomelingen inschreef als Bariseeltjes. Maar we lopen op de zaak vooruit: laten we
Frans even de tijd om fatsoenlijk te huwen vooraleer kinderen op zijn naam te krijgen.
Op 4 februari 1713 huwde Frans met Maria Van den Bon, dit met dispensatie van de kerk. Waartoe die dispensatie of speciale toelating, zou men zich afvragen. Op het eerste gezicht is dat niet zo duidelijk, maar die onzekerheid verdwijnt zodra we vernemen, bij het overlijden van Maria, dat ze amper 34 jaar was in 1730. Bij haar huwelijk was ze dus pas 16 jaar oud. De reden van deze vroege trouwpartij was een aangekondigde geboorte. De aap kwam uit de mouwen toen er op 7 September 1713 een zoontje werd gekerstend.
Het was al bij al tijd geweest, wilde Frans fatsoenlijk, huwen voor het oog van zijn kritische dorpsgenoten.
Dat belette evenwel niet dat koster Frans een luide keel open zette en zijn Halleluja liet galmen onder de gewelven van de St.-Amanduskerk. We hadden toch al gezegd meen ik, dat Frans Bariseele koster was van de Beernemse dorpsgemeenschap. Trouwens hij was ook ontvanger van de parochie, dit alles in cumul met het beroep van landbouwer; een goeie burger zo te zien!
Op zijn hof had hij een knecht die hem het meeste boerenwerk uit de handen nam. Een koeier verzorgde het vee, terwijl een meid werkzaam was in huis en stal. Vrouw Marie had daar de supervisie over. Menigmaal echter moest ze dit toezicht overdragen op anderen tijdens de opeenvolgende kraambedden, en dat waren er negen tot en met mei 1729. Twee borelingen waren echter in hun eerste levensdagen overleden.
Zo was de stand van zaken bij het opmaken van de inventaris op nieuwjaar 1730. Jacob Jacques, zoon van Boudewijn, was er als 24 jarige de knecht. Philip Roose, die zijn vijftiende verjaardag in het zicht had, was het koeiertje en de meid was Mientje Van Hoorneweder, een Beernemse die al twee jaar bij Bariseele in dienst was. Eenzelfde termijn was ze tevoren werkzaam geweest bij Frans Quissens en bij Adriaen De Coene, nadat ze tot haar veertiende jaar thuis was geweest.
Tot dusver allemaal een normale bedoening, zo te zien, met zijn mee en tegenvallers die het leven meebrengt. Maar alles kan zo rap veranderen.
Het dochtertje Anna-Maria, zowat dertien jaar oud, was de afgelopen zomer niet zo best geweest, altijd de kwik of de kwak zoals gezegd wordt. Maar sedert de 8 februari ging haar toestand snel achteruit. Anna Maria moest gedurig walgen en overgeven, ze hield niets meer in en het werd er niet beter op; dag na dag lag ze te kreunen van de pijn. Totaal uitgeput en in een onuitstaanbaar lijden, overleed ze de 19 februari. Twee dagen later werd ze begraven in het koor van de St.-Amanduskerk.
Moeder Bariseele was praktisch van het ziekbed niet weg geweest en het werk viel terug op de meid; en ‘t diende gezegd dat ze zich ijverig van deze taak wist te kwijten.
Op de laatste dag van februari begon ook de dochter Joanna Francoise te klagen. Telkens en weer moest ze walgen en braken; al wat ze binnen nam, en dat was al bijna niets, moest er terug uit. Met afgrijzen herkende de moeder de symptomen als dezelfde die haar overleden dochtertje ten grave hadden gevoerd. En ook een derde meisje, Catharina Magdalena vertoonde dezelfde ziekteverschijnselen. Om radeloos te worden! De chirurgijn Vriese zat met de handen in het haar! Een "contagieuse" of besmettelijke ziekte? In hevige pijnen stierf Joanna op de 4 maart, daags daarna daarin gevolgd door Catharina. Beiden werden bijgezet in het hoogkoor op 6 maart.
Inmiddels was ook het koeiertje Philip ziek geworden en was het naar huis gegaan bij zijn ouders. Dat was op 7e of 8e geweest; en een paar dagen later was ook hij overleden, in afgrijselijke pijnen zoals zijn ouders later tegen Bariseele zeiden.
Voor de meesten was het al een uitgemaakte zaak dat kosters huis moest vermeden worden, daar er een besmettelijke ziekte woekerde. Was nu ook de vrouw niet te bed gegaan? ’t Was geen moeheid alleen, daarvoor kende men de verschijnselen nu al te goed. Binnen de tweemaal vierentwintig uren was ook zij de wereld gepasseerd.
Op de 11e gestorven, werd ze begraven bij haar dochtertjes op de dertiende.
Daar chirurgijn Vriese niet wist waaraan zich te houden, werd door de Wet van Beernem besloten drie licentiaten in de medicijnen uit Brugge te laten komen om de twee lijken die over aarde lagen te schouwen in het bijzijn van voormelde chirurgijn. De magen van beide doden vertoonden duidelijk corrosie, een "absolute verstervynghe ofte gangrene".
Te midden van al dat lijden was Mientje de rots geweest die de zaken in het huis beredderde.
Op woensdag 15 maart was het zoontje Franciscus Bernardus omstreeks 10 uur in de voormiddag kwalijk geworden in school. ’ t Werd allemachtig al te erg! En duidelijk traden dezelfde verschijnselen op; nog een vogel voor de kat!
De zaterdag daarop was Frans Bariseele in de namiddag Jan Dobbelaere tegengekomen die hem wist te vertellen dat Jan Trappen, de schoenmaker uit Brugge, hem verteld had dat er op de 6 februari, St. Amandsdag en dus feestdag op Beernem, een jongeling bij hem was geweest met het verzoek met hem mee te gaan naar de apotheker Berghe omdat hij, zo zei hij, rattenkruid moest kopen voor Bariseele en hij dit niet kreeg.
Toen Bariseele dit vernam schoot het hem te binnen dat hij de pastoor van Assebroek, tijdens een toevallig bezoek, had horen zeggen - dit op 24 februari - dat hij het bezoek had gekregen van een jonge dochter die beweerde de meid te zijn van de burgemeester van Beernem en die hem verzocht een briefje te geven om voor deze burgemeester rattenkruid te kopen. Dit wist zij met zoveel details te omkleden, dat de pastoor haar in goed vertrouwen een briefje had gegeven, iets waarover hij ongerust bleef en zelfs navraag had gedaan. Zo had hij bevonden dat dit bleek niet waar te zijn. De beide gegevens aaneen knopend, was Bariseele naar huis gestoven en had aan zijn huisgenoten verboden van het eten te gebruiken dat was klaargemaakt voor het avondmaal. Toen was hij naar Jan De Smet gelopen met het verzoek dat deze naar zijn vader Joos De Smet zou gaan, waar de broer van Lientje diende, om deze te vragen of hij op 6 februari naar Brugge was geweest. Grif gaf Jacob Van Hoorneweder dit toe, en zei zelfs dat het was geweest op verzoek van zijn zuster, om rattenkruid te kopen voor Bariseele.
Die zelfde zaterdagavond, 18 maart, riep Frans zijn meid bij zich en vroeg haar in het bijzijn van zijn moeder, of ze soms al de huisgenoten had vergiftigd. Waarom ze haar broer naar Brugge had gezonden om rattenkruid te kopen (wat hij niet gekregen had) en waarvoor dit moest dienen. Mien had daarop uitgeroepen:"Waer het saecke dat mynen broeder hetselve hadde connen cryghen, soude het ghebruyckt hebben om myn eyghen te vergheven!".
Kwaad was ze de kamer uitgelopen. Sedert maand en dag had ze hier alle last gedragen, zo bij dag als bij nacht, alles op haar.
Dezelfde dag werd het lijkje van Frans Bernard geschouwd en kamen de geleerde heren tot een conclusie. Gezien de magen van de drie geschoude doden dezelfde tekenen vertoonden van corrosie en afsterving en de inleidende symptomen van braken en walgen en pijnen overeenstemden, besloten ze dat dit voortkwam van eenzelfde giftige stof met name ragael of arsenic.
In de loop van de dag kwam pastoor Mertens de laatste sacramenten toedienen aan Willemijne, terwijl de Heren van de Wet haar aan een sumiere ondervraging onderwierpen, waarvan een dubbel werd doorgezonden naar de Schepenen van het Brugse Vrije.
Op de 23e werd de deken van het gild der apothekers te Brugge verwittigd dat dezen alle briefjes voor afgeleverd ragaal of arsenic moesten inleveren, te rekenen van de twee voorbije maanden.
Ook op die dag ontving Willemijne Van Hoorneweder bezoek van de Schepenen van het Vrije. “Akte op de parochie van Beernem den 23 maart 1730 in tegenwoordigheid van de schepenen Van Ravenaey en Peelaert". Beschuldigingen in de zaak vanden Here causa offici eiser, tegen Willemijne Van Hoorneweder:
• De gevangene gevraagd haar naam, toenaam, enz. zegt te zijn Willemijne Van Hoorneweder, dochter van Nicodemus, oud omtrent 21 jaar, geboren te Beernem, dienstmaarte ten huize van François Bariseele, koster te Beernem.
• Dat ze op 6 februari 11. St.-Amandusdag, geweest is bij haar broer Jacob ten huize van Joos De Smet, waar hij woont. Zij ontkent.
• Dat ze hem daar heeft gesproken en hem naar Brugge gezonden om voor een stuiver rattenkruid te kopen. Zij ontkent.
• Dat ze haar broer gezegd heeft dat hij het moest halen op naam van de ontvanger Bariseele, haar meester.
Zij ontkent.
• Dat ze haar broer ook gelast heeft, in geval de apotheker het rattenkruid niet wilde geven, dat hij zich moest wenden tot Jan Van Trappen en deze verzoeken het rattenkruid te halen op naam van haar meester. Zij ontkent.
• Dat haar broer op haar verzoek naar Brugge gegaan is om rattenkruid te kopen. Zij ontkent.
• Dat ze dezelfde dag haar broers terugkeer heeft afgewacht "op de plaetse" en dat hij haar gezegd heeft het rattenkruid niet te kunnen krijgen zonder briefje van Bariseele. Zij ontkent en zegt dat ze haar broer die dag niet heeft gezien.
• Dat haar broeder haar die stuiver heeft teruggegeven. Zij ontkent.
• Gevraagd waarom ze nu alles ontkende en gisteren op deze vragen anders geantwoord heeft. Zij zegt dat ze gisteren niets anders heeft gezegd tegen die van Beernem, dat ze enkel haar naam hebben gevraagd.
• Haar gezegd dat het anders blijkt te zijn en dat ze nu maar de waarheid moet zeggen. Zij zegt de waarheid gezegd te hebben en dat ze die dag haar broer niet heeft gesproken.
• Dat ze op St.-Amandsdag de pastoor van Assebroek aldaar heeft gesproken en dat ze gezegd heeft de dienstmaarte te zijn van Joannes Vande Wiele van Beernem. Zij ontkent en zegt de pastoor van Assebroek niet te hebben gesproken.
• Dat ze de pastoor van Assebroek uit naam van haar verzonnen patroon om een briefje heeft verzocht om rattenkruid te kopen; en dat ze dat bekomen heeft. Zij zegt nooit bij die pastoor te zijn geweest en hem nooit gezien of gesproken te hebben.
Waar ze die dag dan geweest was? Zij zegt niet weg te zijn geweest.
• Dat ze met het gekregen briefje van de pastoor is gaan rattenkruid kopen. Te vragen de kwantiteit, waar, en of het op haar verzoek soms is gehaald door een ander. Zij ontkent en zegt van geen briefje te weten.
• Dat ze dat venijn heeft gemengd in enige spijzen die ze te eten heeft gegeven aan de huisvrouw, de kinderen en de koewachter.
Zij ontkent.
• Dat die personen door het innemen van dat venijn overleden zijn.
Zij zegt niet te weten de oorzaak van hun dood; dat ze “Onsen Lieven Heere" niet is.
• Dat haar meester Bariseele, na het overlijden van zijn vrouw aan haar in tegenwoordigheid van zijn moeder heeft gevraagd of ze op 6 februari, St,-Amandsdag, haar broer naar Brugge had gezonden om rattenkruid te kopen.
Zij zegt dat haar meester daar niet had over gesproken.
- Dat ze toen gezegd had dit nodig te hebben en dat ze het kocht om haar zelven te vergeven. Zij ontkent.
• Dat alle de zes personen maar ziek zijn geworden na St.-Amandsdag nadat ze rattenkruid had gehaald of doen halen. Zij zegt dat het meisje van 14 jaar al voor die dag ziek was en gestorven is en de anderen ook zijn ziek geworden zijn voor die dag.
• Dat Jacobus Jacques, dienstknecht van haar meester, na zoveel personen na elkander te zien sterven, tegen haar gezegd heeft dat hij ook vreesde te zullen sterven; en zij daarop had gezegd: "a ghy sot, daer en is gheen peryckel!" Zij zegt dit niet te hebben gezegd. Wel dat hij tegen de pastoor en de chirurgijn gezegd had voor zijn leven te vrezen.
• Hoe zij dat weet? Dat had ze horen zeggen aan de pastoor en De Vriese, hier in huis.
• Dat toen de slachtoffers overleden waren, de anderen heel droef waren en zij maar weinig droefheid liet blijken. Zij zegt ook veel droefheid te hebben gehad.
-Hoelang lag ze nu reeds ziek te bed en hoe is die ziekte haar overkomen? Sedert 14 dagen ligt ze met koorts, zegt zij.
Na voorlezing worden deze verklaringen door haar nogmaals bevestigd en daar ze niet in staat was ze zelf te onderteken, werd dit door de griffier crimineel onderschreven. Getd. P. Olliviers.
Jacob Van Hoorneweder was aangehouden geworden en overgebracht naar de gevangenis te Brugge, alwaar hij in verhoor genomen werd door de Schepenen Ravenaey en Rapaert.
Akte in de gevangenis , 24 maart 1730: Beschuldigingen in de zaak van den heere causa offici, tegen J. Van Hoorneweder, verweerder.
• Gevraagd naam en toenaam enz. zegt Jacob Van Hoorneweder te zijn, zoon van Nicodemus, oud tussen 19 en 20 jaar, geboren te Beernem, knecht ten huize van Joos Desmit aldaar.
-Dat zijn zuster op de 6 februari bij hem is gekomen ten huize van J. De Smet waar hij woonde. Zegt dat zijn zuster daar is geweest omtrent 6 uur.
-Gevraagd wat ze toen gezegd heeft. Zegt dat ze hem gezegd heeft naar Brugge te gaan om een stuiver rattenkruid te kopen en hem daartoe een stuk van 3 1/2 stuivers gegeven heeft. Dit rattenkruid was voor haar meester Bariseele,
Dat hij ingevolge dat verzoek naar Brugge gegaan is. Zegt dat zijn zuster hem had verzocht dit zo spoedig mogelijk te bezorgen.
• Dat zijn zuster hem had opgedragen dit te kopen bij apotheker Berghe. Bekent.
• Dat ze ook gezegd had dat, indien de apotheker het rattenkruid niet wilde geven zonder briefje, hij zich moest wenden tot Joannes Trappen, schoenmaker wonende op de Garenmarkt, opdat hij dit zou gaan kopen. Bekent.
• Dat hij die dag bij Bergh is geweest om dat te kopen op naam van Bariseele. Bekent en zegt dat Bergh heeft gezegd: waar 't zake dat Bariseele een briefken had meegegeven, dat ‘t rattenkruid voor hem was, hij geen moeilijkheden zou maken om dat te geven; maar gezien hij dat briefken niet had, het rattenkruid niet kon geven. Dat hij toen gegaan was bij Jan Van Trappen en dat hij hem had verzocht op naam van Bariseele rattenkruid te halen. Bekent en zegt dat Van Trappen aanstonds is gegaan naar Bergh en dat deze ook aan hem het gevraagde niet had willen geven zonder briefje. Intussen was hij in schoenmakerswinkel blijven wachten.
-Wat bijzondere kennis zij aan die Van Trappen hadden? Zegt dat zij altijd bij hem hun schoenen haalden en dat het een goede vriend en kenisse was van Bariseele.
-Dat hij toen is teruggekeerd naar Beernem zonder rattenkruid; en wie hij daar toen heeft gesproken? Zegt dat hij op Beernem is gekomen na de hoogmis en dat hij op weg zijnde naar Bariseele om zijn zuster verslag uit te brengen, hij haar is tegengekomen aan de hoek van het kerkhof.
• Wat had hij haar toen gezegd? Zegt dat hij haar heeft gezegd het rattenkruid niet te kunnen bekomen zonder briefje van Bariseele en hij heeft haar geldstuk teruggegeven.
• Wat had zijn zuster daarop gezegd? Ze zei: kunt ge het niet krijgen, ik wel.
• Dat zijn zuster hem, verweerder, ’s morgens gezegd had waarvoor zij dat rattenkruid nodig had. Zegt dat ze niets anders gezegd had dan dat hij het moest halen voor Bariseele en dat hij niet heeft gevraagd waarvoor hij dat nodig had. .
-Dat hij wel weet wat rattenkruid is en dat het venijn en vergif is.
Zegt dat niet te weten. Wel dat men met dat kruid de beesten wast die met vuiligheid en luizen besmet zijn, en dat hij gemeend heeft dat het daarvoor was dat Bariseele het nodig had.
• Dat hij wel geweten heeft dat men rattenkruid in de winkel niet kon krijgen zonder briefje van een bijzondere en bovendien dat hij zonder briefje niet gemachtigd was dat op naam van Bariseele te kopen. Zegt dit niet te weten; en de naam Bariseele gebruikt heeft omdat zijn zuster dat gezegd had.
• Dat hij op St.-Amandsdag zijn zuster nog verschillende keren gezien en gesproken had; en wat deze hem allemaal verteld had? Zegt dat hij ze niet meer heeft gezien of gesproken, tenzij dan dinsdag laatst tegenaan de avond, toen het zoontje van Bariseele hem was komen zeggen dat zijn zuster "heel sober lagh" (5). Verder dat toen al die personen ziek lagen bij Bariseele en die ook gestorven zijn, zijn zuster "oock quelde"(6) en dat hij graag naar zijn zuster wou gaan maar dat hij niet mocht van zijn meester Joos De Smet omdat men meende dat in dit huis een besmettelijke ziekte was.
• Wat zijn zuster hem op dinsdagavond gezegd had. Zegt dat op zijn vraag hoe zij het maakte, ze gezegd had "dat het heel sleght gonck" en toen hij haar over haar ziekte vroeg, ze zei het zelf niet te weten en dat ze heel kwalijk was. Verder sprekende over het gerucht, dat zij de zes personen bij Bariseele zou vergeven hebben, had hij haar gevraagd of het misschien daarom was dat ze het rattenkruid nodig had en zo dit wel het geval was, ze hem daarin niet had moeten betrekken. Daarop had hij geen antwoord gekregen. Verder was niets meer gezegd en hij was maar een kwartier gebleven.
Waarbij hij na voorlezing, deze verklaringen bevestigde en ondertekende.
Op dezelfde 24 maart werd door de Schepenen Ravenaey en Van Caloen de heer Bruno Blondeel nader ondervraagd en werd hij geconfronteerd met Jacob Van Hoorneweder. Met stelligheid beweerde Bruno deze persoon niet te kennen en zei niet te geloven dat het dezelfde persoon was die enige dagen voor ontvangst van het briefje van de pastoor van Assebroek, bij hem was geweest om rattenkruid te vragen. Het bleek namelijk dat Blondeel rattenkruid had verkocht aan een persoon met een briefje van de pastoor van Assebroek, maar dat hij het niet meer terugvond, waardoor hij vermoedde dat het gescheurd was of verloren gegaan. Evenwel blijkt het nadien toch voor de proppen te zijn gekomen, daar het in de bundel zit. Hij werd ook met Willemijne Van Hoorneweder geconfronteerd. En hoewel hij zich niet helemaal durfde uitspreken, meende hij toch dat ze dezelfde trekken en het voorkomen had van de vrouw die op 8 febr. bij hem regaal had gekocht met een briefje van de pastoor van Assebroeke.
De Heren van het Vrije waren ook weer bij het ziekbed van Willemijne verschenen op die dag. Akte op Beernem de 24 maart in tegenwoordigheid van Schepenen De Tollenaere en Van Borsele, alsook van pensionaris Steelant. Ze verzochten andermaal Wilhelmine de waarheid te zeggen, maar ze bleef ontkennen. Daar werd ze ook geconfronteerd met de pastoor van Assebroek, die zich het gebeurde bijzonder goed herinnerde, daar hij het genoeg betreurde het briefje, volkomen ter goeder trouw, te hebben gegeven. Ten aanzien van de persoon was hij minder zeker. De pastoorsmeid, Marie Therese Schaep echter, was des te meer zeker van haar stuk en herkende Wilhelmine positief als de vrouw die zich had aangediend als Joanna Marie Desmet, alhoewel ze haar zeer veranderd vond en zeer sober. En Willemijne maar loochenen en zeggen dat alles vals was. Marie Schaep echter zei dat ze absoluut het roklijf en de bruine mouwen herkende die Willemijne nu aanhad en dat het dezelfde kledingstukken waren die ze toen aanhad.
Zelfs in tegenwoordigheid van haar broer bleef Mientje ontkennen terwijl Jacob zijn verklaringen andermaal bevestigde... "Ende de ghevanghene loochent alles"... Andermaal vroeg men haar te bekennen, daar het nu wel voldoende bewezen was dat zij het rattenkruid had toegediend en zij de oorzaak was van de dood van deze zes personen. Daarop zei ze enkel dat het vals was. Men toonde haar een papiertje dat men in haar bedstede had gevonden en dat een weinig poeder bevatte dat apohteker Blondeel herkende als regaal of arsenic. Nog ontkende zij. Tot slot was men genoodzaakt Willemijne nog ter plaatse te laten onder bewaking in het huis der misdaad.
Intussen had de chirurgijn op schrift bevestigd dat Willemijne weigerde de voorgeschreven medicijnen in te nemen. (Get. De Vriese)
De volgende dag waren de Schepenen Rapaert en Peelaert met de pensionaris weer present te Beernem, samen met de griffier Huwijn en de pensionaris Vanden Abeele van "wezen".
• Aan Willemijne gezegd dat ze morgen toekomende, zeven weken geleden op een zondag, in Brugge was geweest. Zij ontkent.
• Dat ze ’s morgens om 9 uur die dag aan een dochtertje had gevraagd waar apotheker De Berghe woonde. Zij ontkent.
• Dat ze dat dochtertje, zeggende dat ze daar vreemd was, gevraagd had mee te gaan en dat ze daarvoor een stuiver zou krijgen. Ze had er ook een oortje appels voor gekocht. Ze ontkent.
• Dat ze aan dat dochtertje had gevraagd naar de apotheker te gaan en voor twee stuivers rattenkruid te kopen, waarvoor ze haar 8 oortjes gaf. Ze ontkent.
• Dat ze onderwijl is blijven zitten nabij het huis van Berghe en ze daarna ook de winkel is binnen geweest, daar de apotheker dat niet wilde geven. Zij ontkent daar te zijn geweest.
• Dat Berghe haar gezegd had dat ze daarvoor een briefje moest hebben van de pastoor. Ze ontkent.
• Dat ze met dat meisje daarna is gegaan naar een andere apotheker aan de Eekhoutbrugge. Ze ontkent.
• Dat ze het dochtertje binnen zond om 2 stuivers rattenkruid en zij is blijven zitten. Ze ontkent.
Dat ze het dochtertje daarna heeft meegenomen naar nog een andere apotheek niet verre van daar om 2 stuivers rattenkruid te kopen.
Ze ontkent.
• Dat deze het haar ook niet wou geven. Ze ontkent.
• Aan haar wordt gezegd dat al deze personen bij de hand waren en daarover zouden getuigen. Zij zegt dat ze dezen zowel kan leugenachtig maken als U.
Na voorlezing hield ze zich bij deze ontkenningen en verzocht zijnde deze te ondertekenen, zei ze daartoe niet in staat te zijn en het werd ondertekend door mij, J.B. Vanden Abeele.
Terwijl de getuigen aan het ziekbed defileerden, bleef Willemijne obstinaat loochenen. Het jonge dochtertje, Anne Marie Volkin herkende haar als de vrouw waarover ze gisteren getuigenis had afgelegd en die ze had betiteld als "die onbekende boerinne". Deze had haar in drie winkels om rattenkruid gezonden. Dan werden het meisje klederen voorgelegd waaruit ze onmiddellijk deze aantoonde die Willemijne gedragen had toen ze in Brugge was. Toen men haar ook vroeg hoe het kwam dat ze met zo’n zekerheid herkende, zei het meisje:"aen haer taele ende aen de veele pockeputten". Willemijn van haar kant ontkende en zei dat Anne Marie Vollekin "eene vuyle leughenaere was".
Nog dezelfde dag bood zich een nieuwe ploeg Schepenen aan: De Tollenaere en Lespee. Ernstig werd Willemiene aangemaand de waarheid te zeggen nu ze stervende was. Ze zegt dat ze de 8 februari laatstleden na St.-Amandsdag geweest is ten huize van apotheker Blondeel te Brugge, waar ze voor vier stuivers rattenkruid had gekocht met een briefje van de pastoor van Assebroek. Dat had ze op dezelfde dag van hem gekregen. Ze had dit rattenkruid gehaald om het te mengen met "coeyhael" (7) om daarmee de beesten te genezen van de heer burgemeester Vande Wiele die besmet waren zoals zo dikwijls het geval was.
‘t Was op naam van deze Vande Wiele dat ze het briefje gevraagd had.
• Haar werd gevraagd wat ze met het rattenkruid gedaan had. Ze zegt dat het in haar zak gestort is; en nadat ze een roede of twee drie verwijderd was van het huis van Blondeel die aan de Eekhoubrugge woonde, het rattenkruid op straat heeft weggeworpen.
• Haar gezegd dat zoiets heel onwaarschijnlijk was, omdat ze door het rond te strooien heel wat ongelukken zou veroorzaakt hebben.
Zij zegt dat het rattenkruid nog in het papiertje zat toen ze het weggooide.
• Haar gezegd dat ze even tevoren had verklaard dat het poeder in haar zak was gestort. Ze zegt dat ze het gift in het papier heeft weggesmeten.
• Waarom had ze het op straat weggegooid? Ze zegt dat ze het niet wilde hebben.
• Haar gezegd dat ze het kon gebruiken om koeien te wassen, die met luizen besmet waren. Zij zegt "door vele redenen door ons aen haer geseyt, niet te willen verclaeren de redenen waerom sy tselve heeft gedaen".
-Gezegd dat het College er zeker van is dat ze het regaal geprepareerd heeft en ingegeven aan de zes personen die daarvan zijn gestorven. Zij zegt dat dit vals is. Verder dat ze haar broer op St.-Amandsdag niet heeft gezien en ook niet Anne Marie Vollekin te hebben gezien of gesproken te Brugge.
• Verder gevraagd wat ze met Anne Marie Volekin had gedaan en of ze haar nu niet herkende. Zij zegt dat ja, en dat het meisje is dat met haar mee gegaan is bij apotheker Berghe, twee of drie weken voor ze het rattenkruid heeft gekregen van Blondeel, toen dat meisje ook was meegegaan en zij zelf was blijven zitten op de brug. Eveneens hetzelfde meisje dat ze ontmoet had aan de brug en aan wie ze een stuiver had beloofd. Zij hadden toen het poeder niet gekregen bij Berghe en zijn dan gegaan naar Blondeel. Dezelfde dag waren ze ook bij een apotheker geweest in de Wollestraat, toen was het meisje binnengegaan en was zij blijven zitten op een bank. Ook daar hadden ze niets gekregen. Enkel met het briefje van de pastoor kreeg ze rattenkruid bij Blondeel... ende dit is haer verclaers bij den onderschreven greffier crimineel ‘s lants vanden Vrijen, mits de grote cranckheyt vande selve Willemyne Van Hoorneweder present de commissarissen onderteeckent L. Olliviers.
• Later vroeg men haar of ze het rattenkruid had gehaald op verzoek van iemand anders. Ze ontkende.
• Gezegd ook dat ze het regaal niet had weggeworpen en daarmee naar huis is gekomen, daar men nog rattenkruid heeft gevonden in haar slaapstede. Zegt dat ze daar niets van weet.
Daarmee was het duidelijk dat Willemiene aan het eind van haar bobijntje was en ze de zaken begon door mekaar te halen; hoewel ze één zaak bleef doen: ontkennen tot de laatste snik. Nogmaals stelde chirurgijn De Vriese er de Heren van in kennis dat ze de voorgeschreven medicijn radicaal weigerde in te nemen.
Die zelfde nacht nog overleed Willemijne Van Hoorneweder.
Het getuigenis dat vader Bariseele op 26 maart aflegde in het landshuis van het Vrije, waren vijgen na Pasen. Evenwel geven ze misschien het waarom van deze hele geschiedenis.
François Bariseele fus Jacques, oud omtrent 40 jaar, geboren te Beernem, koster en ontvanger van dezelfde parochie, "oorcond van officie weghe ghehoort ende gheexamineert, seght, tuyght ende verclaert op eedt ten desen in onse handen ghepresenteert":
Dat op Vette Maandag laatstleden zijnde 20 februari omtrent 12 uren (8) is overleden Anna Maria, deposantes dochter van de leeftijd van 13 jaar, die lange tijd daarvoor "ghequelt hadde" zowat van oogst laatstleden, maar eigenlijk pas ongeveer 24 uur voor haar dood ernstig is beginnen overgeven en afgaan, en van toen af tot hare dood gedurig geklaagd had van overgrote pijnen, haar gedurig in bed gekeerd en gedraaid heeft, zonder dat hij weet of verstaan heeft dat Anne Marie een bijzondere spijs zou gegeten hebben of ingenomen of dat haar overlijden aan een speciale reden zou toe te schrijven zijn.
Hij heeft op de 24e daarna toevallig de pastoor van Assebroek bezocht die hem vertelde dat een voor hem onbekende vrouw, die haar uitgaf voor de meid van Burg. Vande Wiele, bij hem geweest was om uit naam van deze laatste te verzoeken haar een briefje te geven om in Brugge rattenkruid te kopen; zonder dat getuige aan dit gesprek veel aandacht had geschonken.
Verklaart verder dat Joanna Francoise, vijftien jaar oud, op 28 febr. ook heeft beginnen overgeven en afgaan gelijk haar overleden zuster en met gelijke klachten, woelingen en grote onuitstaanbare pijnen, en die daarna op 4 maart is overleden. De getuige heeft van zijn knecht vernomen dat zijn dochter 's middags van de 28e weigerde te eten en in de namiddag een kleine schotel had gevraagd, die de meid voor haar heeft opgewarmd en gegeven, waarna ze weinige uren daarna is beginnen overgeven, zonder dat hij nog het minste argwaan had.
Op de vijfde maart is ook overleden Catherina Lagdalena, zijn dochter van ongeveer 9 jaar, die al voor de 28e februari, wanneer haar zuster Joanne ziek is geworden, ook heeft beginnen spuwen en afgaan en tot haar dood toe de vreselijkste pijnen heeft geleden, zonder dat hij gehoord heeft dat ze iets speciaals zou gegeten hebben.
Vervolgens op 7 en 8 maart is op dezelfde manier Philip Roose ziek geworden, de koewachter. Deze is naar zijn ouders gegaan waar hij op de 10e ook is overleden in onmenselijk lijden, zoals de ouders hem verhaald hadden.
’s Anderendaags is dan ook zijn huisvrouw komen te overlijden nadat ze op donderdag 9 maart wat aardappelen had gegeten waarnaar ze gevraagd had en die de maarte had klaar gemaakt. Ook zij is beginnen spuwen en afgaan en heeft "met ghelycke tourmenten ende excessive woelinghen te bedde gheleghen tot haeren doodt".
Bij order van de Wet zijn drie dokters uit Brugge gekomen om te onderzoeken of al die overledenen aan geen besmettelijke ziekte waren dood gegaan en waarvoor de chirurgijn De Vriese de twee over aarde liggende lichamen heeft opengesneden. Nog had hij steeds geen vermoeden van vergiftiging.
Op 15 maart om 10 uur in de voormiddag is dan ook op school ziek geworden zijn zoontje Frans Bernard, 7 à 8 jaar oud, die eveneens moest spuwen en afgaan. Voor het naar school gaan had hij een schotel pap gegeten die bereid was door Willemijne zoals zijn knecht en zijn zoon Jacob Adriaan hem verzekerd hadden. Dit zoontje is op maandag 21 maart overleden na onuitsprekelijke pijnen .
Eerst in de avond van de 18e ‘s avonds omstreeks 8 uur, had hij argwaan gekregen dat alle overledenen vergeven waren door zijn dienstmaarte; en dit nadat Jan Dobbelaere, burgemeester van Beernem hem gerapporteerd had dat hij de donderdag te voren in Brugge was geweest en van Trappen de schoenmaker te horen had gekregen dat er op 6 februari laatst, zijnde St.Amandsdag, een jongeling bij hem was geweest zeggende dat hij rattenkruid moest kopen voor Bariseele en dat apotheker Berghe het hem niet wilde geven; en of hij dat niet wilde halen. Nadat hij dat van Dobbelaere had vernomen, was hij naar huis gelopen.... enz....
Getuige had Willemijne naar Van Laecke, de vrouw van De Smet gezonden... enz... Op dezelfde zondagavond om 7 uur is dan Willemijne ook beginnen spuwen en afgaan en is ziek geworden.
Uit al deze omstandigheden is getuige tot het besluit gekomen dat Willemijne zijn vrouw, zijn kinderen en de koeier door vergif heeft ter dood gebracht en dat zij op de 19e en de 20e, ziende dat de hele zaak ontdekt was, in de namiddag zelf vergif heeft ingenomen. Op niemand anders had hij verdenking, zelfs niet op haar broer Jacob, die hem altijd eerlijk heeft gedragen en, zo hij gelooft, niet wist wat rattenkruid was. Heeft na voorlezing bevestigd en ondertekend. F. Bariseele.
Op 26 maart 1730 werd Jacob Van Hoorneweder uit het gevang ontslagen, terwijl het stoffelijk overschot van zijn zuster overgebracht werd van Beernem naar het Landhuis van het Vrije op de Burg te Brugge, om daar vooreerst geschouwd te worden en daarna veroordeeld vermits het hier om zelfmoord ging.
De lange motivering gevolgd door de uitspraak van dit vonnis hebben wij ingekort omdat het een herhaling is van de hele geschiedenis:
Vanwege Mijnheer Maximiliaan Joseph, graaf van Lalaing, hoogbaljuw, en Sieur Pieter Baltasar Cobrisse, heer van Arzeele, burgemeester van de commune van het Land van het Vrije, is mij belast tegen het dode lichaam van u, Willemijne Van Hoorneweder.... het naar volgende voor te houden:
Allereerst dat het, zo naar goddelijke als naar wereldlijke rechten en wetten en eveneens volgens Zijne Majesteit plakkaten, zeer streng en op rigoureuze straffen verboden is zijn evennaaste in het bijzonder nog zijn huisgenoten, aan het lijf te kranken en van het leven ter dood te brengen, en namelijk daartoe giftige poeders te gebruiken, en wat meer is, dit gruwzaam feit verschillende maal te hebben aangewend en verder ook door het innemen van gelijkaardige buitende poeders, u van het leven hebt gebracht om de rechtvaardige straf van de justitie te ontgaan.
Niettegenstaande is het zo dat gij ... in uw gemoed hebt laten dalen de onnatuurlijke gedachte van verschillende personen van dit huisgezin met rattenkruid of reagaal te vergiftigen.
Tot het volbrengen van dies, gij u zeven weken geleden hebt begeven naar Brugge apotheker Berghe bij O.L.-Vrouwkerk.
De pastoor van Assebroek vroeg waarom de burgemeester zelf geen briefje had geschreven om hem dit te vragen. Waarop ge geantwoord hebt dat hij het veel te druk had en naar de uitvaart moest van Marijnken Standaert die te Beernem begraven werd. De pastoor was nog niet te bewegen, daar hij vroeg waarom de burgemeester het niet vroeg aan de pastoor van Beernem. Daarop had ze gezegd dat hij daar niet aan hield omdat ze wat onenigheid hadden onder elkaar, en alles wat de pastoor gemeens had met Vande Wiele uitstekend wetende uit te leggen en in verband te brengen, was uiteindelijk de pastoor overtuigd dat ge Joanna De Smet waart en dienstmeid van burgemeester Vande Wiele. Met bedrog en valsheid alzo het instrument bekomen hebbende om uw onnatuurlijk en moorddadig opzet te verwezenlijken, zijt ge ‘s namiddags daarmee thuisgekomen en hebt niet lang gewacht om uw voornemen ten uitvoer te brengen. En om het minst argwaan te verwekken, zijt ge begonnen met het vergif toe te dienen aan Anne Marie, die de hele zomer al ziekelijk was geweest. Op 28 februari hebt ge aan Joanne Francoise, iets meer dan 15 jaar oud, gegeven een speciaal schotelken "porreyesoppe" dat ge vooraf geprepareerd had met reagaal. Daarna was uw boosaardig gemoed nog niet voldaan en liet ge uw oog vallen op Magdalena nog geen zes jaar oud. Zoals ge ook dat vergif geprepareerd hebt voor Philip De Roose, 14 jaar en koewachter van den huize.
Deze vier jonge en onnozele kinderen door het innemen van vergif door u bereid, overleden zijnde, hebt ge ook door hetzelfde uwe meesteresse vermoord. Door welke vijf moorddadige akten uw boosaardig voornemen nog niet helemaal was volbracht, en ge hebt om dat te voltrekken, aan Frans Bernard , oud 7 of 8 jaar, voor het naar school gaan een schotel pap gegeven waarin ge reagaal had gemengd. Vrezende dat zulke moorddadige feiten niet verholen konden blijven, hebt ge van dat gift nog een beetje bewaard voor u zelf, waar het zake dat deze gruwzame feiten aan het licht zouden komen. Zodat ge op gisteren zijt overleden aan één en dezelfde ziekte, te weten door het vergif.
Dat alles is gebleken zo door uw eigen bekentenissen als door de wettelijke informaties als anderszinds "den rechter om ghenoughen" (9). Daar dit niet kan gedoogd worden in een land met wet en recht, zonder een gerechte straf, zo is het dat de Heren concluderen dat men het dode lichaam van u Willemijne Van Hoorneweder, dochter van Nicodemus enz, enz..., hier afwezig, zal straffen naar wet en recht, volgens Zijne Majesteit plakkaten, anderen als voorbeeld.
Wij, Burgemeesters en Schepenen ‘s Lants van den Vrijen, hebben het dode lichaam van u Willemijne Van Hoorneweder, dochter van Nicodemus, oud geweest omtrent de eenentwintig jaren, geboren te Beernem, etc. absent alhier, veroordeeld zo zij het veroordelen bij dezen, uit de gevangenis gesleept te worden ende gelegd op een hurde, ende vandaar verder gesleept met het aangezicht benedenwaarts, tot aan het schavot daartoe opgericht voor het Landshuis, om aldaar gelegd te worden op een dwars kruis en met een ijzeren handboom te ontvangen op elk lid van de armen en benen één slag; daarna dat zelfde dode lichaam door het vuur helemaal te vernietigen en te verbranden, en de as te transporteren naar het Galgeveld (10) om daar te verstrooien in de wind.
Confiskerende alle de goederen, zo roerende als onroerende die het slachtoffer toebehoren, waar deze ook mogen gestaan of gelegen zijn, ten behoeve van die het toekomt, vooraf de taksen en kosten van de justitie afgehouden.
Uitgesproken en uitgevoerd, 27 maart 1730. Ondert.: P.J. De Blauwe.
We zijn aan de laatste regels toe van deze vreselijke geschiedenis, en nergens nog werd met een woord gerept over het waarom, het motief en de drijfveer van deze reeks moorden. Men mag aannemen dat dit de minste zorg was van de Heren van de Wet. Voor hen telde een zaak: de feiten en de dader. Hier hadden ze feiten genoeg; en van zohaast ze wisten wie die op zijn rekening had, was voor hen de kous af.
Toch werd in laatste instantie navraag gedaan naar het waarom. Nadat Vader Bariseele op 26 maart in de Kamer van het Landshuis te Brugge, zijn getuigenis had afgelegd en ondertekend, hebben ze hem dezelfde dag nog eens opgeroepen.
Aan de getuige werd gevraagd of hij niet denken kon wat de beweegredenen konden geweest zijn ,waardoor Willemijne al de overleden personen had om de hals gebracht. Hij antwoordde: geen andere te kunnen bedenken dan het feit dat ze zag dat de oudste dochter van getuige begon groot te worden en dat ze vreesde daardoor haar ontslag te zullen krijgen. Dat had hij haar trouwens te kennen gegeven twee maanden tevoren. Ook om reden dat zijn vrouw er hem opmerkzaam had op gemaakt en gezegd dat Willemijne niet zo recht in haar schoenen bleek te staan. Ze had altijd te veel geld bij zich en ze kocht maar al te veel kleren en andere bagatellen, waaruit de Bariseelse voorzichtig vooropstelde dat hij, Bariseele, wel eens zou kunnen bestolen zijn. Daarover had hij zich met Willemijne onderhouden en gezegd dat hij kwade vermoedens had en dat ze tegen mei aanstaande moest verhuizen, temeer dat de kinderen nu ook al groot werden. Daarop had Willemijne gezegd: "Och meester, laet my blyven; al dat ick gestolen hebbe sal ick u wedergeven". En ze scheen heel bedroefd te zijn geweest omdat ze verhuizen moest. Verder kon hij ook niet raden wat er meer zou kunnen geweest zijn.
Bronnen
1. Rijksarch Brugge, Reg. Vrije, Nr 17015 f° 17r°-31v°.
Rijksarch Brugge, Oostenrijkse periode, bundel jaren 1729-1730 (niet geklasseerd)
2. Rattenkruid; ragael, reagael, regael (in het Brugs ragol) van Dale: mineraal, robijnzwavel of rood zwavelarsenicum; ragael wordt gebruikt als rode verfstof en voor het looien en ontharen van huiden. Bij vuurwerk gebruikt voor het verkrijgen van het witte licht. Het sterkste aller minerale vergiften.
3. De heerlijkheden van Nieuwen en van Walschen te Beernem.
a/ Nieuwen: gekomen uit een spleet (splitting) van de heerlijkheid van den Houtschen, waaruit de eigenaar Cornelis van der Eecken 5 spleten nam ten profijte van Conrat, graaf d'Ursel.
C. van der Eecken was in het bezit gekomen van de H.v. Houtschen met koopakte van 15/1/1558 voor een som van 5.450 lb.
Alle privileges van deze heerlijkheid gingen over op deze spleten. Meer nog, Nieuwen kreeg daarenboven nog bepaalde rechten toegewezen waaronder dat der schouwing van lijken, wegen, gewichten en maten en waterlopen op de ganse uitgestrektheid van de heerlijkheid Walschen op Beernem; dit alles met de medewerking van de Burg van Brugge. In 1746 werden beide heerlijkheden geconsolideerd, waarbij het toezicht en de medewerking van de Burg verdween. Van dan af werd als titelatuur gebruikt, met de nodige varianten: "Burgemeester en schepenen der heelichede van den Walschen, kerke ende parochie Beernem, mitsgaeders de heerlichede van Nieuwen van Beernem". Bij de dood van Conrat d'Ursel kwam het aan diens zoon François op 27/6/1659. Vervolgens aan diens zoon Albert 20/11/1696; aan diens zoon Charles 24/10/1741 en als laatste tot bij de opheffing aan Wolfgang op 17/8/1773.
b/ Walschen: omvatte de kerk en parochie van Beernem. Bezat een vierschaar met een baljuw en zeven schepenen bevoegd voor de lagere rechtspraak. Zoals Nieuwen, was het een appendante van het Brugse Vrije. Behoorde in 1435 aan Charles Claerhout, die ze naliet aan zijn dochter Antonine in 1448. Ging in de handen van Jan de Baenst, raadsheer van de hertogen Filips en Karel van Boergondie; en na zijn dood in handen van zijn zoon Jan 18/3/1486. Naderhand geconfiskeerd ten laste van Margriet de Baenst, dame van Bigarde en verkocht door Mr. Ydrop van Waerhem, raadgever van de Keizer en procureur generaal van Vlaanderen. Toegewezen op 7/2/1550 aan Ferdinand Matonte, Spaans handelaar, die het vruchtgebruik ervan toewees aan zijn vrouw Josine Crampe. Kwam in 1553 aan hun zoon Ferdinand en in 1563 aan diens dochter Catherina die huwde met Jean Fiesco. Op 25 jan 1648 in handen van zoon Ernest en op 2/7/1653 aan diens zoon Jean-Marc, echtgenoot van Margeriet Van den Broucke. Jean Dagerba Darragona, volle neef, ontving het met zijn nalatenschap op 23/2/1660, maar moest er op 17/3/1661 afstand van doen ten voordele van de doearière Fiesco. Bij haar dood erfde haar broer Frans Bertin Van den Broucke, heer van Burst, Bambrugge, Zonnegem, Ghistelhem etc. de heerlijkheid 19/2/1672. Francois Zoonequin werd eigenaar op 23/9/1676; Jan Baptist Luytens op 20/2/1703; Roger Marin Van de Wauwere, heer van Neppes, liet er beslag op leggen en verwierf het bij afstand 22/9/1703; aan zijn zoon Pierre-Jean op 7/3/1724; aan diens broer Albert-Joseph 14/3/1730. Ondanks een hardnekkige doch vruchteloze tegenstand van Anselme Desire de Peelaert, kocht graaf Charles d’Ursel het per decreet op 23/8/1746 en gaf het, op voorwaarde van vruchtgebruik, aan zijn zoon Wolfgang-Guill. ter gelegenheid van zijn huwelijk met Marie-Flore d'Arenberg. Daarmee was Graaf Wofgang d'Ursel in het bezit gekomen van de beide heerlijkheden Nieuwen en Walschen te Beernem. (naar Gilliodts van Severen: Coutumes du Bourg de Bruges, tome I p. 68 en volg.; p. 194 en volg)
4. Een bizondere: een belangrijke personage, een vooraanstaand persoon. Let er op dat zelfs de burgemeester niet gemachtigd was om een briefje te schrijven tot het bekomen van rattenkruid. Altijd werd er verwezen naar de pastoor als gevolmachtigde tot het geven van zo’n briefje, zo hier zo elders in gevallen die we voor ogen kregen.
5. Die heel sober lag: die ernstig, doodziek lag.
6. Oock quelde: quellen, quolde, ghequollen = kwellen, kwijnen.
kronisch ziek zijn, waarbij zijn toestand geleidelijk aan achteruit gaat.
7. Coeyhael: aal of vloeibare mest van koeien.
8. Op 20 febr. omtrent de 12 uren: was middernacht van 19 op 20,
vandaar het verschil. Officieel wordt vermeld + 19/3/1730.
9. Den rechter om ghenoughen: geijkte uitdrukking waaruit we verstaan dat de rechter oordeelde dat de aangebrachte bewijzen voldoende waren om
een vonnis te vellen..
10. Galgeveld: nu nog goed terug te vinden langs de Diksmuidse Heerweg te Sint-Andries. Jammer dat men de kapel en de strafheuvel zo deerlijk laat vervallen en afbrokkelen.
Uit de parochieregisters van Beernem (Rijksarchief Brugge)
Jacob Barreseele X Joanna Gailliaert op 5/6/1689
getuigen.: Joannes Gailliaert en Joannes Bellaert.
hun kinderen:
-
- Franciscus °26/4/1690 P. Frans Desmet, M. Sara Derijckere, ged.27e
- Marie °?/10/1691 P. Guill. V d Wiele, M. Maria Deneve, ged. eodem
- Adriana °10/12/1693 P. Jac. Gailliaert, M. Anna Barreseele, 11de
- Joanna °31/7/1695 P. Joan.Standaert, M. Marie Ugen (Huughe?)31
- Laurentia °30/4/l699 D. Laur. Gailliaert,M. Joanna Plaetsschaers
(Plasschaert(s) gedoopt 30/4
Franciscus Bariseele X Marie Van den Bon fa Francois 4/2/1713
optent a dispensatium romana. Get.: Francis Desmet en Francis Vanden Bon
XX Joanna Theresia Goene
XXX Petronelle Schollaert
Hun kinderen:
Jacobus Adrianus °7/9/1713 P. Jac. De Smidt M. Maria Verhelle
Joanna Francoise °19/1/1715 P. Frans Desmet M. Joanna Gailliaert +4/3/1730
Anna Maria °21/2/I717 P. Frans Vd Bon M. Anna Maria Desmet +19/2/1730
Joannes °7/4/1718 P. Joannes Meuleman M. Maria Bariseele
Isabella Clara ° ?? ..... +21.12/1723 circa 4 jaar.
Franc. Bernard °5/8/1722 P. Joan. Dobbelaere M.Elisa Vd Voorde +21/3/1730
Catharina Magd. °11/9/1724 P. Ignace Vde Wiele M. Maria Gailliin nomine Cather. Magd..' Galteran. +5/3/1730
Isabella Agnes ° ? ?... +9/2/1728 circa 9 maanden
Laurentius °27/5/1729 P. Laurent Gailliaert M. C. G. Bauwens
uit 2e huwelijk:_
Joanna Franc °16/9/1732 P. Engelb. Van Houte M. Laur. Bariseele
Isabella Cornel. °30/4/1734 P. Martinus Standaert M. Anna Coene
August Jacques °2/11/1735 P. Jac. Bariseele (nomine Jacob Tangle M. Judoca Herincx.
Maria Van den Bon + 11/3/1730 circa 34 jaar.
Joanna Theresia Coene + 7/2/1740 circa 28 jaar
Franciscus Bariseele + 10/1/1760, maritus Petronella Schollaert 70 jaar.
Roose Philip °Beernem 20/1/1715 fs Franciscus en Anna Van Hove
P. Remigius De Saly M. Marie B....; + Beernem 10 of 11/3/1730
(Van Ph. Roose en van Frans Bernard Bariseele is geen overlijdens akte ingeschreven)
Van Hoorneweder Nicodemu X Brants (Braems?) Maria in 1690
hun kinderen:
Guillelma °Beernem 26/4/1705 P. Guill. Desmidt M. Cath. Sailly
+ Beernem 24/3/1730
Jacobus °Beernem 26/4/1708
Joanna °Beernem 21/1/1714 kinderen van ?
Livina °Beernem 29/8/1696 kinderen van ?
****************
Bijlage I
Wij onderschreven licentiaten in de medicijnen binnen Brugge praktiserende, Mr. Ferdinand De Vriese chirurgijn ter parochie van Oedelem, verclaeren na ghehoort te hebben eenighe tichten van den bailliu, burghem. ende schepenen der heerlichede van de Nieuwen enden over de hooghe justitie van den Walschen in Beernem, hoe dat de maerte van Francois Bariseele haer vervoordert hadde te seggen eenigh regael ghecoght te hebben où haer selfs te vergheven, soo is het voorghevallen dat ten huyse van den bovenvermelden Bariseele syn geghinnen te claeghen drye syner kynderen met de toevallen van pynende persynghe in de maeghe, walghynghen ende spuyghynghen van levende ende doode wormen gevolght met afganck ende crempynghen in den buyck ende soo houdende in een ghelycken staet tot dat de crachten subitelick quaemen te begheven, ende alsoo syn commen te sterfven. Warnaer is beghinnen te claeghen d'huysvrauwe vanden bovenschreyen Bariseele ghelyck oock den coewachter, beede claghende als boven geseydt ende overleden. Waerop bailliu, burgemeesters ende schepenen der twee voorschreven heerlicheden als conjucte regierders der selve prochie, verstelt staende op soo drouven gheval, gheraden hebben ghevonden ende gheresolveert drie licentiaeten in de medicijnen van Brugge te ontbieden, benevens den voorseyden De Vriese tot openen ende examineren de twee boven aerde ligghende doode lichaemen, te weten dhuysvrauwe van Bariseele ende synen coewachter. Welcke openynghe van beede lichaemen ghedaen synde, hebben wy de maeghe van de twee voorseyde lichaemen soo bevonden ende claerlick ghesien eene corosie inden grondt vande selve maeghen, dewelcke in corten tydt van eene absolute verstervynghe ofte gangrene is ghevolght. Voorders is op den 21n maerte 1730 commen te overlyden een ander soontje van den selven Bariseele waerop andermael is gheresolveert gheworden twee van de voorseyde licentiaeten, benevens deselve De Vriese te ontbieden om het doode lichaem te openen ende te examineren, twelcke ghedaen synde habben de selve teeckenen in de maeghe, doch wat minder, bevonden.
Alle het welcke bovenschreven gheaccordeert, hebben eenpaerlick gheoordeelt dat dese toevallen van versterfvynghe ende mortificatie in de maeghe van het ragael of dierghelick vergif ghecauseert can wesen; vervolghens de aorsaecke vande doodt van dese lichaemen aen het vegif van het ragael can toegheschreven worden.
Actum in Beernem den 22e maerte 1730 ende was onderteeckent
J. De Voghelaere M.L. Phps Meulenyser med. prat.
L.M. Vandevelde M. Doctor C. Danckaert(s) chirurgyn
J. Lamniot, chyrurgyn ordineire van den Lande vanden Vrien.
ten Lande vanden Vrien. .
Bijlage II
Gheschauwt door ons onderschrevenen, op den 26n maerte 1730 binnen den Lantshuyse vanden Vrijen, ten versoucke van Brughm. ende Schepenen vanden selven Lande, ende ter presentie van dHeeren Schepenen Ramsway ende Tolenaere, mitsgaeders den Heer greffier crimineel Olliviers, het doode lichaem van Willemine Van Hoorneweder, in hetwelcke naer openynghe van den abdomen ende visitatie van de maeghe bevonden hebben eerst eene corosie ofte dooreetinghe vande binnenste vliesen vande selve maghe veroorsaeckt door eene corrosieve ofte vergiftighe stoffe, waerop ghevolght is eene totaele afstervinghe inde selve vliesen van de maghe, nootsaeckelijck hebbende moeten veroorsaecken de doot; welcke daenighe corrosie ofte dooreetinghe ende daer op ghevolghde sphacelos ofte afstervinghe veroorsaeck door ghelijcke vergiftiglfe stoffe, wij onderschreven licentiaten inde medicine verclaeren insghelijckx bevonden te hebben in de maghe van de huysvrauwe, kint ende coywacgther van Francois Bariseele bij ons bescaut ter prochie van Beirnem. In teecken der waerheyt hebben wij deese onderteeckent, eodem
J. De Voghelaere M.L. Phis Meulenyser med. prat.
L.M. Vandevelde M. Doctor J. Lambiot chirurgijn ordineire
C. Danckaert(s) chirurgijn van ten Lande vande Vrien
den lande vanden Vrien.
Infrascripter testor Wyllemynam fil. Guild. (sic) Hoorneweder parochianam nostram mihi sacramentaliter esse confessam 22e marty 1730 item eamdem suscipisse sacramentum extreme unctionis eodem die 23 marty 1730 J.B. Mertens pastor Bernem.
Bijlage III
Actum in vanghenlsse den 24 maerte 1730, present d'heeren schepenen Van Raveswai ende Van Caloen.
Sieur Bruno Blondeel fs Pieter oudt 27, apoteker deser stede naerder ghehoort uitsgaerders aen hem ghethoont sijnde den persoon van Jacob Van Hoorneweder, seght thuyght ende verclaert op eedt ten dien in onse handen ghepresenteert, den selven Van Hoorneweder niet te kennen ende geenszints te geloofven dat het den selven persoon is die eenighe daeghen voor het ontfanghen van het billiet bij sijne voorgaende depositie vermeldt, te sijnen hyuse heeft gheweest om rattecruyt ofte ragael te coopen, dat den persoon daer om gheweest hebbende merckelick minder was van posteure. Heeft naet lecture daer bij ghepersisteert ende onderteeckt B. Blondeel.
Sr Bruno Blondeel aen den welcken ghetoont sijnde de persoone van Willemijne Van Hoornweder ende naer de selve rijpelick te hebben gheexamineert ende besichtight, seght niet te connen positivelijck segghen ofte het is de persoone dewelcke op den 8n february lestleden t’sijnen huyse met een briefken vande pastor van Assebrouck is ghecommen ende arsenicq ghehaelt, maer verclaert de selve schijn ende rapport van deselve te hebben.
Voorders ghevraeght wat poeder het is gheweest het ghonne was in het papierken door hem hedent ter handt ghestelt omme hetselve te examineren, verclaert naer ondersouck bevonden te hebben te wesen arsenicq ofte regael, ghevende redenen van wetenschap de ghonne van sijne conste waer bij hij naer lecture persisteert en teeckent et juravit B. Blondeel.