De oudste Parochie in het Brugse

Maurits Coornaert

In zijn studie over de St.-Sebastiaansgilde van St.-Kruis wijdt Fons Dewitte een vijftal bladzijden aan de oorsprong van de parochie Sint-Kruis en aan de situatie van het opkomende Brugge.1 Het moet echter gezegd dat zijn overzicht van de historische geografie schematisch, en niet helemaal chronologisch uitgewerkt is. Om die reden wensen we de opvattingen van de schrijver aangaande de topografie van Brugge onder ogen te nemen.

Schrijver tekent een kaartje waarop hij de oudste hydrografie van Brugge reconstrueert. Daarbij steunt hij op de studie van A.C.F. Koch uit 1962. Het grootste probleem is hier de positie van de Reie ten noorden van Brugge. Koch neemt aan dat de Reie, vóór de indijking, recht ten noorden van Brugge in de zee uitmondde. Dank zij de bodemkundigen weten wij dat de Reie, gedurende de Duinkerke II-overstroming, niet alleen een noordelijke, maar ook een noordoostelijke en een noordwestelijke monding bezat. Hoe dan ook, op de plaats waar de Reie in de toenmalige strandvlakte uitvloeide, ontstond een schippersnederzetting, die later onder de naam Brugge vermaardheid verwierf.

Toen de Duinkerke II ten einde liep, zijn in de loop van de 8e en de 9e eeuw verscheidene strandkreken dichtgeslibd, o.a. de noordwaarts gerichte monding van de Reie. Deze laatste bleef met de zee verbonden door middel van de andere mondingen:

  1. de Scheure die in de Zinkval uitmondde;
  2. de Leet die naar het IJzerestuarium liep. Het kan trouwens niet anders of de Reie, die het water van haar bijrivieren ontving, hield in de strandvlakte een bedding open. De Reie, de Scheure en de Zinkval vormden samen de vaarweg van en naar de opkomende handelsnederzetting Brugge. 2

De ligging van de Reie binnen de stad Brugge heeft verscheidene historici voor een groot probleem gesteld, omdat ze nog niet toegekomen waren om de rivier, vanuit haar vallei ten zuidoosten van Brugge, haar natuurlijke loop in de strandvlakte te laten volgen. Het is immers waar dat de Reie als Minnewater de stad binnenkomt, en als Lange Reie de stad verlaat. 3 Maar een vage schets uit het Gruuthusemuseum deed een paar historici in het bestaan van een "Oude Reie" geloven. Ze konden niet ertoe komen om de bochtige Lange Reie als de normale benedenloop van de echte Reie te aanvaarden. 4

Laten we even aannemen dat de Reie langs de Jan Mirael- en de St.-Klarastraat noordwaarts gelopen heeft. In dit geval verenigde de Reie zich met de Leet op een plaats ca. 300 m ten westen van  het zuideinde van het Oud Zwin. Maar A. Koch beschouwt de Lisseweegse Watergang als het overblijfsel van de bovenvermelde noordelijke monding van de Reie. We hebben reeds aangetoond dat het genoemde kanaaltje enkele oorspronkelijke strandkreken doorsnijdt.

De bedoelde waterweg werd na de indijking doorgetrokken vanaf de Leet tot ten noorden van Lissewege. Op het noordeinde legde men een dam, die later Zwankendam geheten werd. Op het knooppunt met de Leet werd een sluisje gebouwd. Dit was de ‘Monnikenspeie’. Deze stond ca. 500 m ten westen van de plaats waar de "Oude Reie" zou in de Leet uitgemond hebben. 5

Bekijken we nu de omgeving van Brugge gedurende de Duinkerke II. F. Dewitte schrijft: "Waar voorheen de kustlijn de Romeinse heirbaan Oudenburg-Brugge-Aardenburg was, met om de 40 km grafelijke stations (Snellegem, Brugge, Oostkerke, Male, Maldegem...) ontstaat...". Niemand zal het bestaan van bedoelde verbinding ontkennen. Langs deze weg ontstonden immers verscheidene nederzettingen, o.a. Jabbeke, Varsenare, St.-Andries, Brugge en St.-Kruis.

De weg Oudenburg-Aardenburg ligt op een lage heuvelrij, die de noordgrens van de zandstreek vormt. Het was echter niet de weg zelf, die tijdens de Duinkerke II de kustlijn uitmaakte. De noordelijke helling van de heuvelrij liep in de zeeoever uit. Op deze strandvlakte vorderde later de schorrenbegroeiing noordwaarts.

Tijdens het hoogte punt van de Duinkerke II lag de zeeoever 400 tot 500 meter ten noorden van de St.-Gilliskerk. Het stuk van de Reie van de brug (later Molenbrug geheten), waar de weg Oudenburg-Aardenburg passeert, tot in de strandvlakte, vormde toen de monding van de genoemde rivier. Op de oevers ten noorden van de bedoelde brug vestigden zich schippers en handelaars. Deze gunstig gelegen nederzetting ontwikkelde zich vooral op de linkeroever (Verwersdijk) en werd algauw "ter brugge" genoemd.

Van de toenmalige kustplaatsen liepen schapenwegen naar de begroeide schorre. Hier vermelden we slechts de wegen die van Brug­ge uit vertrekken: 1° naar het noorden, d.i. de streek waar na de indijking Dudzele en Lissewege zullen ontstaan; 2° naar het noordwesten, nl. de Vlamingdam en de Schipstaleweg. De Vlamingdam liep van de Vlamingbrug door de strandvlakte tot de Leet. Toen de schorrenbegroeiing bij het einde van de Duinkerke II noordwaarts vorderde, bouwde men een brugje over de Leet, en trokken de schapenboeren de Vlamingdam door in de schorrenvlakte. Deze opgehoogde schapenweg werd Gentele genoemd.

Hier moeten we stilstaan bij de vroegste parochiegrenzen.

Het is een feit dat er, in de omgeving van Brugge, vóór 800 slechts twee parochies bestonden: Snellegem en Sijsele. Tot nog toe werd algemeen aangenomen dat de Reie de grens tussen de genoemde parochies vormde. De linkeroever van de Reie zou bij de parochie Snellegem behoord hebben, de rechteroever bij de parochie Sijsele. Deze stelling houdt niet langer stand. We zien immers dat een deel van de parochie St.-Michiels, die uit Snellegem voortgekomen is, niet op de rechteroever ligt. De 0.-L.-Vrouwkerk, een stichting van Sijsele, staat op de linkeroever. Verder lagen stukjes van de O.-L.-V.-parochie op de noordzijde van de Dijver, d.w.z. op de linkeroever. 7 Tenslotte blijkt het dat, in de Schorrenvlakten ten noorden van Brugge, de Gentele als grens tussen Sijsele en Snellegem gesteld werd. Op de toponimische kaart van St.-Pieters tonen we aan dat de parochie St.-Gillis, die uit de oorspronkelijke grondgebied van Sijsele voortkomt, op de oostzijde en op de westzijde van de Lisseweegse Watergang, tot ca. 3 km ten noorden van de St.- Gilliskerk reikte.

2020 05 04 145029M. COORNAERT. Schets van het Brugse (ca. 1100) Schaal: 1cm=1km.

Ondertussen groeide de handelsnederzetting Brugge. De bewoning op de linkeroever van de Reie ten noorden van de Molenbrug, d.w.z. in de omgeving van de huidige St.-Walburgakerk, breidde zich westwaarts uit. Ook P. Dewitte, steunend op A. Koch, beschouwt deze buurt als de koopliedenwijk in het vroegste Brugge. Betreffende de verdere evolutie van Brugge rijst een belangrijke vraag. Deze kan echter, wegens het ontbreken van geschreven of archeologische bronnen, alleen met hypothesen beantwoord worden. Die vraag is: waar bouwde de parochie Sijsele het eerste hulpkerkje, dat de groeiende handelsplaats moest bedienen?

P. Dewitte meent dat men de St.-Kruiskapel kan aanduiden "als een stichting om de ontstaande agglomeratie Brugge van zielenzorg te voorzien", omdat de bedoelde kerk tamelijk dicht bij de vermelde koopliedenwijk staat. Het ontstaan van de "capella st. crucis" zou ca. 900 liggen. Ook de parochie Snellegem heeft omtrent dezefde tijd in de buurt van Brugge haar eerste hulpkerk gesticht.

P. Dewitte situeert de St.-Salvatorsparochie op zijn kaartje, maar handelt niet over het probleem of Weinebrugge (S.-Michiels) of St.-Salvators de eerst stichting was.

De hypohese dat St.-Kruis ca 900 als eerste hulpkerk van Sijsele ontstond, kan juist zijn, maar steunt niet op historische bronnen. Daarnaast verwondert het ons ten zeerste dat schrijver op zijn kaart, precies tussen St.-Kruis en St.-Salvators, een St.- Walburgakerk plaatst die eveneens ca. 900 zou ontstaan zijn. Het is toch een feit dat de St.-Walburgakerk eerst in 1239 uit St.-Salvators afgescheiden werd. 8 Welke moederkerk Sijsele of Snellegem zou de eerste St.-Walburgakerk gesticht hebben?

Ondertussen had de Vlaamse kustvlakte reeds het stadium van rijpheid bereikt. Tegen het einde van de 10e eeuw won de lijn Gentele-Evendijk A-Zijdelinge een groot stuk schorrenland ten noord- westen van Brugge. Boven wezen we erop dat de grens tussen de oorspronkelijke parochies Snellegem en Sijsele tot in de kustvlakte doorgetrokken werd. Aangeworpen gronden vielen immers onder het beheer van de aanpalende parochies. De aanwinst ten westen van de Gentele behoorde aan Snellegem, of bij de parochies die bij de bouw van de Evendijk A reeds uit Snellegem voortgekomen waren.

Laten we hier alleen de omgeving van Brugge bekijken. Men mag aannemen dat het oostelijk deel van Snellegem reeds in de 10e eeuw afgescheiden was. Uit geen enkel geschreven bron kan afgeleid war­den of de eerste dochterparochie St.-Salvators was. Naar onze mening werd in de nabijheid van de opkomende handelsnederzetting eerst St.-Salvators gesticht. Hoe dan ook, het grondgebied van deze parochie reikte na de indijking kilometers ver in het ingedijkte gebied. In deze sector van de polders werden voor 1100 de parochies Zuienkerke en Uitkerke gesticht. Het is echter niet duidelijk hoe de band tussen St.-Salvators en de genoemde twee stichtingen verloren ging. Daarnaast weten we dat de parochie St.-Pieters-op-de-Dijk ca. 1200 uit St.-Salvators afgescheiden werd. 9

Zoals we boven zagen, stichtte Sijsele ca. 900 een dochter parochie in de buurt van de opkomende handelsplaats Brugge. Deze stichting was naar wij menen de O.-L.-Vrouwparochie, alhoewel wij ook op geen enkele historische bron kunnen steunen. Deze nieuwe parochie omvatte de noordwesthoek van Sijsele, dus ook het grond­gebied van de latere parochies St.-Kruis, St.-Gillis en Koolkerke. Aan de noordrand van de 0.-L.-V.-parochie en van de moederparochie Sijsele strekten, aan beide zijden van de Scheure, de schorren tot aan de delta van de Zinkval.

Dit voorland reikte van de Gentele tot een punt ten noorden van Sijsele. Uit deze aangeworpen gronden werd ca. 1070 een groot stuk gewonnen, o.a. door middel van de Evendijk B. In dit polderland stichtte men ca. 1075 de parochies Lissewege, Dudzele en Oostkerke. Maar ook tussen deze drie stichtingen en de moederparochie is er geen band blijven bestaan. Omstreeks de bedoelde periode werd de St.-Kruisparochie uit de moederparochie afgescheiden. De nieuwe stichting bevat slechts een stukje van het polderland, aangezien het voorland ten noorden van St.-Kruis en Sijsele voordien aan Oostkerke toebedeeld was.

Recht ten noorden van Brugge, d.w.z. ten zuiden van Dudzele, bleef er wel een flink stuk poldergrond bij de O.-L.-V.-parochie.

In deze hoek stichtte deze moederparochie St.-Gillis en Koolkerke. Uit het oorspronkelijke grondgebied van de parochie Oostkerke werden later de volgende parochies afgescheiden: Westkapelle, St.-Anna ter-Muiden, Hoeke, Lapscheure, Moerkerke, Damme en St.-Katharina- bij-Damme. 10

Volgens F. Dewitte heeft men in de noordwestkoek van Sijsele eerst St.-Kruis gesticht. In dit geval omvatte deze parochie het grondgebied van de jongere parochies O.-l.-Vrouw, St.-Gillis en Koolkerke, en tevens de aanpalende strandvlakte. Het is echter spijtig dat schrijver ons niet aantoont in welke volgorde de bedoelde parochies uit St.-Kruis afgescheiden werden. Wat bedoelt schrijver op p.13 met de verklaring "Het Koolkerkse gebied dat loopt tot de Lisseweegse Watergang... werd niet toegevoegd aan de St.-Kruisparochie, doch ontstond ca. 1200 als een nieuwe parochie". Bij welke parochie bekoorde dit gebied dan voor de stichting van Koolkerke? Verder is het niet waar dat Koolkerke westwaarts aan de Lisseweegse Watergang paalde. Op de Westzijde van Koolkerke lag de parochie St.-Gillis. 11

En hoe ziet F. Dewitte de evolutie aan de noordzijde van de St.-Kruisparochie? Daar grenst St.-Kruis over de lengte van ongeveer 5 km aan ket oorspronkelijke Oostkerke. In de Noordwestkoek van St.-Kruis ligt een stukje polderland, dat het Broek genoemd wordt. We begrijpen niet wat schrijver bedoelt met de bewering dat "Sint-Kruis wel opschoof en het Broek annexeerde tot de Zuidreie". Werd in deze sector de grens tussen Sint-Kruis en het oorspronkelijke Oostkerke niet vastgelegd, toen men ca. 1075 deze laatste parochie stichtte?

Verwijzingen

  1. Fons Dewitte, 500 jaar vrye ; arckiers van mynheere sint se- bastiaen te sint-kruis-brugge, uitgs Orion, Brugge 1975.
  2. Coornaert, Knokke en het Zwin, p. 20-21.’ 1974.
  3. Coornaert,St.-Pieters-o-d-Dijk, p.31-33. 1972.
  4. Coornaert, Over de hydrografie van Brugge, Album Albert Schouteet, p.23-35.       1973.
  5. Coornaert, St.-Pieters, p. 106-107.
  6. Coornaert, St.-Pieters, p. 40-42.
  7. Coornaert, St.-Pieters, p. 131-134, en de "Schetskaart van Brugge en Omgeving" met de grens tussen Sijsele en Snellegem. Enkele schrijvers poogden de O.-L.-Vrouwkerk op de rechteroever ven de Reie te krijgen, door te veronderstellen dat de bedding van de Reie op de bewuste plaats verlegd is.
  8. Coornaert, St.-Pieters, p. 135.
  9. Coornaert, St.-Pieters, p. 132-134.
  10. De parochie Sluis is niet uit Oostkerke, maar uit Aardenburg voortgekomen. Zie bijdragen voor Geschiedenis en Oudheidkunde van Zeeuws-Vlaanderen, deel 2, p. 207.
  11. Zie ook rond de Poldertorens, 7e jaar nr 1 (1965) met de toponimische kaart van Koolkerke door Willy Wintein.

De oudste Parochies in het Brugse

Maurits Coornaert

Rond de poldertorens
1976
03
045-052
Ludo Sterkens
2023-06-19 14:40:26