Criminele rechtspraak te Damme

Germain Vandepitte

Inleiding

Voor een goed begrip zien we ons verplicht een woordje uitleg te geven over het bestuur van de stad Damme, in functie van het gerecht.

Volgens een ordonnantie van 1330 moesten er elk jaar in de octaaf van St.-Vincent (19 juli) of in de week waarin deze feestdag viel, dertien schepenen gekozen worden. (1)

Werd die datum over het algemeen gerespecteerd, hetzelfde kon niet gezegd worden van het aantal schepenen. Dit varieerde volgens het aantal inwoners. Dit was des te meer het geval na de fusie van 1595 waarbij de stadjes Damme, Hoeke en Meunickenrede verenigd werden wegens de ontvolking en de economische achteruitgang. Na de fusie hadden we nog voor een tijdje althans 13 sche­penen: 7 zetels voor Damme en voor de beide andere stadjes elk drie. (2)

Uit die 13 schepenen stelde men twee burgemeesters voor, nl: een burgemeester van schepenen en een burgemeester van de commune. Uit hun midden werd ook een voorschepen aangeduid, een tresorier en een griffier. Gewoonlijk werd bij hun benoeming uitdrukkelijk bepaald wie burgemeester werd en wie tresorier. De griffier was een rechtsgeleerde. Voor hun benoeming als burgemeester en schepenen werden ze voorgedragen aan de souverein. De eed legden ze af in de handen van de baljuw, gezien deze de rechtstreekse vertegenwoordiger was van de souverein, graaf van Vlaanderen. (3)

Sinds zijn ontstaan had Damme, zoals meerdere kleine steden, een eigen vierschaar of rechtbank. Daarin zetelden, naast de burgemeesters, enkele schepenen bijgestaan door de griffier. Ze konden vonnissen vellen, maar moesten zich richten naar de geldende wetten van de hoofdplaats van de streek, hier dus de stad Brug­ge. (4) Dit kwam neer op een soort voogdijschap; want niet alleen moesten ze zich richten naar die wetten, ook bij betwisting kon elke partij zich herroepen op het "hoofdvonnis" van de vierschare van Brugge. Dit hoofdvonnis schijnt ons niet anders te zijn dan het voorstel tot straf, omkleed met de toepasselijke wetteksten ter zake. Dus in feite niets anders dan het vonnis dat doorgespeeld werd naar het magistraat van de betrokken kleine stad, opdat het daar zou uitgesproken worden voor de eigen vierschare. (5)

In feite moesten ze de hele procedure en het onderzoek zelf doen maar het vonnis overlaten aan het hoofdcollege. Dit had waarschijnlijk tot doel de rechtspraak zoveel mogelijk gelijkvormig te maken voor een bepaalde streek. Nog een reden was dat deze kleinere steden niet altijd over de nodige juridische en rechtskundige adviseurs beschikten en hun vierschare, bestaande uit burgemeesters en schepenen, doorgaans niet de noodzakelijke kennis van het recht bezaten.

Deze regeling bleef niet voor alle kleine steden op dezelfde voet bestaan. Zo zien we dat Brugge zijn rechterlijke bevoegdheid over Sluis ontnomen werd door Filips de Goede wegens hun opstand in het jaar 1437. Dit naast de andere straffen en het feit dat van deze gelegenheid werd gebruik gemaakt om het Brugse Vrije zelfstandig te maken en als vierde lid van de Raad van Vlaanderen te erkennen. (6)

Processen brengen altijd betwistingen mee, en om zich toch maar enigszins te bewapenen tegen de al te grote invloed van Brug­ge, nam Damme een rechtskundig consulent onder de arm; en dat was meestal de griffier van de vierschare van het Brugse Vrije. Deze werd in vast verband aangenomen en legde daarop ook de eed af. (7)

Dat was wel noodzaak, daar ze telkens verloren liepen in de wetswinkel en zijn procedures.

De grote meneer in die processen was de man achter de schermen, de baljuw. Over het algemeen krijgen we de naam van deze persoon maar een paar keer onder de ogen, en dit namelijk in de hoofding waar hij genoemd wordt "de heerschere causa officii", de eiser of openbare aanklager in de zaak van de souverein tegen de verweerder(s) of beklaagde(n). (8)

Hij was de rechtstreekse vertegenwoordiger van zijne majesteit tevens graaf van Vlaanderen in de stad; en hij werd door hem benoemd, dit natuurlijk via de officiële wegen, zijnde de Rekenkamer te Brussel en de dienst der domeinen die het ambt aan de meestbiedende aanbesteedde, in princiep althans.

In zake misdrijven bestond zijn taak er in de zaak te onderzoeken, de schuldige(n) op te sporen, te arresteren en gevangen te zetten; waarbij hij ook nog de zorg had over hunne bewaking.

In zijn ambt werd hij bijgestaan door de officieren, die voor zover we hebben nagegaan, na de fusie met zijn tweeën waren. Eén ervan noemde zich "officier van Hoeke".

Na de arrestatie van een gevangene, bij resolutie van het Col­lege of op eigen gezag van de baljuw en daarna bekrachtigd in de Kamer van Vierschare, moest de gevangene in verhoor genomen worden door het College van Schepenen. Dat gebeurde dan aan de hand van vooraf opgestelde vragenlijsten opgemaakt door de baljuw (en de griffier?). Eerst kwam er de "intérogation préparatoire", die meest­al betrekking had op de identiteit van de gevangene, de feiten waarvan hij of zij beschuldigd werden en de vraag of zij ja dan neen schuldig waren.

Intussen zette de baljuw zijn onderzoek voort, terwijl de  aangebrachte getuigen opgeroepen werden en gehoord door het College. Ook werd de beschuldigde nog verhoord aan de hand van vragenlijsten; dit noemde men de criminele informaties of examinaties. Ook werden door de baljuw soms confrontaties voorgeschreven of scherpe verhoren d.i. torture. De uitvoering hiervan berustte altijd bij het College.

Dacht de baljuw voldoende gegevens te hebben verzameld om de zaak ter vonnis te leggen, zo sloot hij zijn onderzoek af en eiste recht.

Op zijn beurt nam de vierschare de bundel nog eens door, vonniste zelf of legde de zaak "ter hooftvonnisse" te Brugge. Na het hoofdvonnis te hebben ontvangen van de vierschare van Brugge, werd het vonnis dan ter plaatse uitgesproken.

Tegen een uitgesproken vonnis kon worden in beroep gegaan. In eerste instantie was dat bij de vierschare van Brugge. Het ligt er vingerdik op dat dit slechts kon voor zaken waarover de vier­schare van Damme zelf een vonnis had gewijsd en er geen "hoofdvon­nis" was geweest; anders ging men bij de duivel te biechten. (8)

In zo'n zaken ging men in appel "ten hove", dit was voor de Raad van Vlaanderen te Gent. In beroep tegen vonnissen van deze Raad, moest men naar Mechelen bij de Hoge Raad. (9)

Genadeverzoeken waren gericht aan Zijne Majesteit en werden als zodanig rechtstreeks vanuit Brussel afgehandeld.

Voetnoten

  1. Gilliodts: Cout. P.V. p. 138-139
  2. Res. 15775, f° 172 r° (jaar 1724)
    burg, schepenen: Jan Knijf burg, comm.: Lodwijk Verbeke Sche.: Jan Boutack, Jan Malfeson, Jan van Hee d'oude, Franchois van Cuyl, Elooi de Puys, Lauwereys de Cock, Jan van de Water, tresorier: Jan de Rudder.
    Res. 15779 f° 144 v° (jaar 1749)

    burg, schep.: Jacques Dullaert - burg, comm.: Pieter Neirynck schepenen: Jan de Meulenaere, Jacques de la Court, Joseph Stroobant, Jan Bouttack, Pieter de Clerck, Jacques Bonte, Pieter Deurwaerder. Tresorier: Maximiliaan Donckerklocke.
    Res. 15782 f° 169 v° (jaar 1756)

    burg.: Pieter Neirynck (geen 2e burg.) - schepenen: N. de Genellis, Pieter van Severen, Charles de Bie, Pieter de Clerck, Anthone Zaedelaere, Leopoldus Roovers.
  3. Res. 15779 f° 144 r°-v°
  4. Gilliodts, Cout. P. V. p 192
  5. C.I.D. 17112 f° 73 v°-74 r°
  6. Hilaire Serrein; Brugse gidsenkroniek, februari 1977, p 10.
  7. Res. 15775 f° 90 v°-91 r°
  8. Naast de baljuw trad ook de burgemeester van de commune op als openbare aankl. In het beleed of criminele heesch worden beiden vernoemd.
  9. Br.C.I. 1713-1721 f° 209.
    "... bailliu heerscher causa officii jeghens Jan Hooft ende Cathelijne Herbeau gedetineerden verweerders in materie van adulterie ende incest, beropen ter hooftvonnisse voor het magistraet deser stede by ende vanweghen de gedetineerden verweerders ." Hieruit blijkt dat ook de beklaagden beroep konden doen op een hoofdvonnis.
  10. Res. 15775 f° 196 v° C.I.D. 17112 f° 73 v°-74 r°.

Criminele Rechtspraak te Damme (inleiding)

Germain Vandepitte

Rond de poldertorens
1977
04
151-154
Ludo Sterkens
2023-06-19 14:40:26