Een grote brand in Westkapelle in 1645
Lic. Maurits Coornaert
De dorpskom van Westkapelle is ca 1080 ontstaan op een grote woonterp, die 1 km binnen de Kalveketedijk gelegen is. Dit dorp bevond zich in een omgeving, die toen niet voldoende ontwaterd was, en daarom ” ter waese" geheten werd (wase = slijk). Op en rond de terp vestigden zich schaapherders en boeren. Deze bevolking behoorde bij de parochie Oostkerke. Omwille van het stijgende aantal bewoners werd een bidplaats gebouwd, die in 1110 verschijnt onder de naam "capella de was", d.i. Waescapelle.
Dank zij de voortschrijdende inpoldering op de westzijde van het Zwin, groeide het vasteland van Oostkerke aan. De noordoosthoek werd ca. 1200 afgescheiden, en vormde voortaan de zelfstandige parochie Waaskapelle. Die parochie telde tientallen grotere en kleinere hofsteden. In de dorpskom vestigden zich ambachtslieden, ten behoeve van het landbouwbedrijf. Gewoonlijk werkten er te Westkapelle twee smeden en twee wagenmakers-timmerlieden, De molens werden buiten de dorpskom opgericht. Een belangrijke boerengemeenschap als Westkapelle had tenminste twee molens nodig. De vroegst bekende zijn: 1.De Aermer of Westmolen langs de Waterstraat; 2. de Noord molen langs de molenweg (daar staat nu huis nr. ??? van de Dorpsstraat).
Het eerste nieuws aangaande de dorpskom, geldt een ramp voor de bewoners. In mei 1405 voeren Engelse oorlogsschepen het Zwin binnen. Daar de poging om Sluis te veroveren mislukte, vielen de Engelse soldaten de omliggende parochies aan. Op 25 mei 1405 hebben ze de kerk en de huizen van het dorp Westkapelle in brand gestoken. We wijzen er op dat de woningen en hoevegebouwen toen hoofdzakelijk met hout en stro opgetrokken werden.
Het landboek van de Watering Reigaarsvliet uit 1447 laat verstaan dat de Westkapellenaars de schade van 1405 hersteld hadden.
We vernemen echter niet hoeveel huizen de dorpskom in 1447 omvatte. Toch geloven we dat de bewoning toen de volgende uitbreiding genomen had: 1. de twee zijden van de Dorpsstraat waren over nagenoeg 100 m bewoond; 2.1angs de Hoekse Straat en de Westweg (Moriaanstraat) stonden al een paar huizen. De pastoor woonde op een omwalde mote langs de Westweg, 300 m ten westen van de kerk; de kapelaan en de koster aan de zuidzijde van het kerkhof.
In de oorlog tegen Aartshertog Maximiliaan (1488-92) werd het Noord- vrije geteisterd door plundertochten en overstromingen. Ook de dorpskom van Westkapelle leed veel schade. De bewoners herstelden de verliezen gedurende de daaropvolgende jaren. De regering van Keizer Karel betekende een tijd van groei en bloei in veel opzichten. Omstreeks 1575 bereikte het dorp zijn grootste uitbreiding voor de godsdiensttroebelen. De bebouwing van de Dorpsstraat bezat toen volgende omvang: 1. op de westzijde, van het huidige nr104 tot de Sluisstraat nr. 5; 2. op de oostzijde, van de Dorpsstraat nr. 95 tot de plaats waar tot voor enkele jaren de herberg St.-Anna stond. Onderwijl waren de kapelaan en de koster naar de noordkant van het kerkhof verhuisd.
De troebelen die omstreeks 1585-95 voorvielen, veroorzaakten weer vernielingen. De geuzen staken de kerk en enkele huizen in brand. In die periode was de dorpskom gedeeltelijk verlaten, omdat het Noordvrije onder water stond. Nadat de rust hersteld was, kon men de zeedijken dichten. De Westkapellenaars keerden huiswaarts en herbouwden hun woningen. Ondanks het feit dat de oorlog na het Twaalfjarig Bestand (1609-21) herbegon, vorderde het herstel goed.
Ten westen van Westkapelle lag immers de beschutting van de verschanste linie, die in 1622 door Graaf de la Fontaine aangelegd, en door Andrea de Cantelmo verder uitgebouwd werd.
Steeds meer ambachtslieden en neringdoenden vestigden zich in het dorp. Deze woonkern bereikte omstreeks 1650 opnieuw de omvang, die er een eeuw vroeger was geweest. Er werkten twee smeden, twee wagenmakers-timmerlieden, een chirurgien, een brouwer, een bakker, een gareelmaker, een kuiper, een paar winkels en herbergen. Deze laatste heetten: de Drie Zwanen, St.-Joris, de Koning van Spanje, Leopoldus, de Kroon, de Drie Koningen, het Gildenhuis. Even ten zuiden van het dorp stond de Zuid- of Dorpsmolen, op de Kalveketedijk de nieuwe Noordmolen. Na de godsdiensttroebelen werd de kerk herbouwd, en vestigde de pastoor zich in de vroegere kapellanie, d. w .z. in de huidige pastorie.
Aanvankelijk waren alleen de schoorstenen en de bakovens helemaal in steen opgetrokken. In de 15e eeuw begon men stenen te gebruiken bij het bouwen van de muren. Toch konden slechts de rijkere ingezetenen een volledig stenen huis oprichten. Ook het gebruik van onbrandbaar dakmateriaal vormde een uitzondering. De meeste woningen en bijgebouwen werden met stro of riet gedekt.
Het gevaar voor brand was steeds aanwezig.
In de nacht van 1 op 2 april 1654 ontstond een brand in de bakkerij op de hoek van de Moriaanstraat (daar staat nu Dorpsstraat nr. 78). Een felle noordwestenwind joeg het vuur naar de huizen, die aan de overzijde van de Dorpsstraat en van de Moriaanstraat stonden. In het geheel werden 13 woningen met hun bijgebouwen in de as gelegd: 1. op de westzijde van de Dorpsstraat behalve de Bakkerij- de brouwerij-herberg Koning van Spanje en het huisje van de weduwe Schoebrouck; 2. acht huizen op de oostzijde van de Dorpsstraat, o.a. de Drie Koningen, en de Kroon waar Alexander Houdemarck woonde; 3. de Pastorie en de Kosterie. De vlammen hebben niet de kerk bereikt.
De dorpskom viel deels onder de rechtsmacht van het Brugse Vrije, maar voor het grootste deel onder die van het Proostse van St.-Donaas. Beide instanties stelden elk een hoofdman aan om de parochie te besturen, en elk een "officier" om de orde te handhaven. Op 4 april kwamen afgevaardigden van het Vrije en van het Proostse naar Westkapelle om de oorzaak van de brand te onderzoeken, en om de omvang van de schade te bepalen. Ze ondervroegen de vooraanstaanden van de parochie, en de voornaamste getuige, nl. Pergutie Demets. Deze woonde waarschijnlijk aan de west- of de noordzijde van de Bakkerij.
Hier volgt het verslag van de commissarissen, die door het Proostse gestuurd waren; uit RAB, Archief van het Proostse, nr. 1567, f° 162 r0:
(schaal: 1 cm = 25 m)
1. de Bakkerij 2. de Koning van Spanje 3. St.-Joris
4. De Drie Zwanen 5. de Kosterie 6. de Pastorie
7. het Gildenhuis 8. de Drie Koningen 9. de Kroon
10. Leopoldus
De stippellijn bedoelt de omvang van de brand.
0 = zijn woonhuizen.
"Actum den 4 april 1600 ende vyftich, binnen de prochie van Westcappelle, inde schauwynghe vanden brandt gheschiet opt' dorp aldaer, den 2en april omtrent middernacht daer te vooren. Present den stedehouder van Thiene ende Nieuburch.
Bevonden verbrandt het huus van Joos van Heulledonck, staende opde westsyde vande plaetse van Westcappelle, wesende eene backerie; voorts het huus van Jan Schoebrouck; voorts het huus toebehoorende de weesekynderen van Pieter de Gheetere daer Jan Devos woont; voorts het huus van Alexander Houdewerck; voorts het huus vande weduwe van Jan Diserinck; voorts thuus van Jan Cueveleynde staende oost opde voorseyde plaetse; voorts thuus vanden pastor, voorts thuus vanden coster, beede staende noordoost van t’kerckhof; voorts een huuseken toebehoorende de weduwe van Guillaeme Schoebrouck; voorts een huuseken mette brauwerie ende toebehoorten, toebehoorende Jacques Lambiot daerinne dat woont Loys Coppens, beede staende ter westsyde vande voorseyde plaetse; ende voorts thuys vande kynderen van Clays Wielmackere ende twee huusen toebehoorende aen dhoirs van Clays Claeyssens. Voorts bevonden inden kelder van 't voorseyde huus van Alexander Oudemarck, het doode lichaem vanden selven Alexander die inden brant was ghebleven, welck lichaem t'eenemael was verbrant, ende soo ineenghecrompen dat het nauwelicx en was van langhde van een elle.
Ghehoort Pergutie Mets, last weduwe van Jacques Christiaen, woonende ter plaetse vande voorseyde prochie, is verstaen dat de voorseyde brant soude begonst wesen opden 2en deser, ontrent den elf heuren inden nacht, ende dat die haer oorspronck ende beginsel heeft ghenomen van achter den oven vande voorseyde backerie, sonder nochtans te weten waeruut; ende alsoo mette wynt voorts gheloopen over de straete in alle de voorseyde huusen, welck Pergutie Mets verclaerde dat sy eerst de voorseyde brant hidde gheware gheworden, ende soo wel de backer als andere persoonen inde voorseyde verbrande huusen woonende opgheclopt.
Voorts ghehoort heer ende meester Willem Jennyns pastor vande voorseyde prochie, Joos vanden Berghe hoofman ten Proosschen,
Francois de Clercq coster, Jan Devos officier ten Proosschen ende Caneunincschen. Verclaerden dat den brant ten voorseyden tyde was begonst ende haer oorspronck ghenomen uutte voorseyde backerie, sonder te weten waeruut; voorts dat de voorseyde Alexander Oudemarck was gheloopen binnen syn voorseyde huus, naerdien hy corts te vooren hadde gheweest op straete, ende dat hy inden brant is gheblefven".
François de Clercq coster, Jan Devos officier ten Proosschen ende Caneunincschen. Verclaerden dat den "brant ten voorseyden tyde was "begonst ende haer oorspronck ghenomen uutte voorseyde "backerie, sonder te weten waeruut; voorts dat de voorseyde Alexander Oudemarck was gheloopen "binnen syn voorseyde huus, naerdien hy corts te vooren hadde gheweest op straete, ende dat hy inden brant is gheblefven".
Persklaar ligt, om eerlang te verschijnen, "Westkapelle en Ramskapelle" (geschiedenis en toponymie) Deel III van het monumentale werk van onze vriend Maurits Coornaert, waarvan Deel I “Knokke en het Zwin" (Lannoo Tielt 1974) en Deel II "Heist en de Eiesluis" (Lannoo Tielt 1976). Dit merkwaardig oeuvre werd tot stand gebracht in opdracht van de Cultuurraad en van het Gemeentebestuur van Knokke-Heist.