Over Molens en andere dingen te Knokke

Prof. J.E. De Langhe

Molens van Knokke

Ik vind in de nagelaten papieren van mijn vader Benedikt De Langhe (1877-1960), voormalig onderwijzer te Knokke, allerhande interessante gegevens over oud Knokke, die hier en daar opgeraapt werden bij ‘t volk,, en ongetwijfeld van aard zijn om de lezers van “Rond de Poldertorens” te boeien. Hier enkele wetenswaardigheden, opgetekend omstreeks 1930 thuis bij Pieter Schaut, landbouwer op de Oosthoek te Knokke. Ik schrijf ze over zoals ze zijn, alleen met aanpassing van de spelling.

Siska’s meulen op den Oosthoek is gebouwd rond het jaar 1862. Het was eerst een klein molentje op de goeste lijk ‘t Dorpmeulentje, dus niet zoals ‘t getekend staat in paster Opdedrincks boek over Knokke, (1) juist achter Siska’s huis. Het werd later herbouwd, wanneer juist, weten we niet, wellicht ten tijde van Siska’s derde man Louis De Vos, zoon van de molenaar van ‘t Kalf.

Als Siska een jaar of 18 oud was, is ze getrouwd met Frans de Fonseca, een man van jaren, schaper van beroep, meegekomen met zijn broer uit Aardenburg, die alhier kwam boeren (wellicht op Jan Pitten’s hof). Die boer heeft voor hen huis en molen gebouwd. Die molen heette daarom “Schapers meulen”. Later “Vossens meulen” (nooit Hazegras meulen).  (  2  )

De Kalfmeulen moet gebouwd zijn in den Spaanse tijd, in de jaren 1600, met het doel te malen voor de Spaanse troepen. Nu zegt men Goevernements meulen, omdat hij eigendom is van de staat, aangekocht in 1928. Voordien was hij eigendom van Edward Verheye (en nakomelingen), vooraf van De Maecker en nog vroeger van de familie De Vos, waarvan een zoon trouwde met Siska. Hij droeg de naam van zijn eigenaars en was algemeen bekend onder de naam Kalfmeulen.

Het meulentje op het einde van de Papenpolder moet daar gezet zijn door een zekere Ko Blommaert op de Graaf Jansdijk. Vandaar de naam Blommaerts meulen. Niet verre van daar was er ook een Blommaerts hul. De molen werd verzet rond 1870 op den Plattendijk, maar is daar nu ook weg sedert een jaar of drie. Was laatst eigendom van de familie Mengé, voordien van Heyneman, (vader van Medard Heyneman) en vroeger van Papers, waaraan ook de Paperstrate herinnert.

Tot zover de molens van Knokke.

De Sparrebus (Sparrenbos) van Knokke is niet oud. Een jaar of veertig geleden waren dat aldaar blote duinen met halm (duinhelm), kruiphout (kruipwilg) en blekkers.  ( 3 )   Een van de hoogste hullen was de Blekkaard. Van op den top kon je den gehelen omtrek overzien. Hij lag tegen de weg van den Oosthoek naar ‘t dorp (die weg is nu gedeeltelijk gedempt). Als de mensen ‘s zondags naar de kerke gingen, klommen ze op dien hul om naar de zee te kijken.

Je moet weten dat er toen maar weinig duinen lagen vanaf de plekke waar nu het “Hôtel du Zoute” staat, tot aan de Hollandse grens.

Het water van de zee kwam toen zeer dikwijls tot tegen den Zoutedijk, waar het zelfs nog doorbrak. Tussen die zeldzame duinen stroomde de zee langs geulen binnen, die schaarden heetten. Eens kwam er daar een met kolen geladen schip binnen en sindsdien noemden de mensen die schaarde de Koolschaarde. Van op de Blekkaard telde men eens een veertigtal zeilschepen, die de Schelde in- en uitvoeren. ‘t Was schone om zien! De sparren (dennen) die in de Sparrebus groeien zijn Zweedse sparren. Ze zijn alle gekweekt in den duine uit zaad dat minister Barra des tijds uit het noorden liet komen. De beplanting begon in 1892.

Den Hogen Hul, die nu (1930) een jaar of 80 oud is, en de andere hullen met die diepe pannen, zijn grotendeels opgewaaid door zandvluchten, die kwamen van de kant van ‘t dorp. Je kunt dat zien aan den oostkant van den Hogen Hul hoe regelmatig hij afloopt en een rechten hoek vormt. Dat komt omdat de mensen het aanstuivende zand tegenhielden met houtbeplantingen, die regelmatig hoger en hoger geplaatst werden.

Je kunt dat ook nog zien aan den grond in die diepe pannen, hoe slijkig dat is en hoe ‘t hout er weelderig groeit. Den Hogen Hul en al die andere hullen en nu nog in de laatste jaren de vlakte tegen het golfveld, werden beplant uit vrees dat ze zouden afstuiven in den Hazegraspolder.

Den Hogen Hul wordt alhier, vooral door de mensen van ‘t Kalf en den Oosthoek, Vermeirens Hul genoemd. Nu woont daarbij, op ‘t doeningske eronder, de weduwe van Jan Vermeire (vroeger diens vader Louis Vermeire)”.

Nog iets over de Koolschaarde:

De Koolschaarde liep alleen vol bij hoog water. Dat koolschip is dus gestrand. Het is hetzelfde schip waarvan paster Opdedrinck spreekt in zijn boek (blz. 179), namelijk de Engelse schoener Charlotte, geladen met kolen en gleiers, die hier strand de in 1833, volgens Opdedrinck op de Paardenmarkt (dit is dus niet juist)..

En over den Oosthoek:

Daar woonden enige kleingebruikers. Alleen de straat, thans Hazegraskalsijde, lag er. De mensen gingen en reden over hul, duinen en panne naar ‘t dorp. Een zandstrate liep naar ‘t Zoute. De strate die nu door ‘t bos loopt, was toen een wegel.

Het huis (hofsteedje, thans afgebroken) vlak voor de herberg Vierwege (Pol Beyne) was hoger dan de andere huizen en heette daarom ‘t Hooghuis. Waar de herberg Vierwege nu staat, was er een hul met name Plakshul of Plakkenhul naar de lapnaam Plak van de mensen die er vlak bij woonden. Het huis dat stond achter de herberg Café Hazegras (Jozef Stockx), was vroeger een kot; en daarboven ontstak men ‘s nachts licht om de weg te wijzen aan de mensen die in ‘t schorre liepen of werkten, opdat ze niet zouden verdolen, Dat kot heette Pensewachterskot (P, Schaut weet niet waarom). De herberg De IJzerberg (nu weg) was een van de huizen in Zevekote (bewoond door Brouckaert) dicht bij de slag die van de Zandstrate naar Oskars loopt. De herberg Vierwege droeg vroeger het opschrift “In de drie zakken”: Niet te borgen of te plakken.

De eerste bewoners van den Oosthoek en ‘t Zoute waren wel nogal ruwe, maar brave en eenvoudige mensen. Ze leefden van jacht, visvangst en landbouw. In de kreken, grachten en wallen werd veel paling gestekt met de palingschare.

De schorren ten noorden van de Zeedijk heetten westwaarts Zouteschorre en oostwaarts Hazegrasschorre, Ze waren afgepaald met een arduinen pale boven op de Zeedijk. Op die pale stonden de letters G.P. (scheidpaal), Ze stond omtrent half weg tussen den Oosthoek en den bocht, maar is nu “afgebroken reize” met de grond.

De Hazegrasschorre heet bij de mensen nu meestal Koeieschorre of Koeischorre wegens de vele koeien die er grazen.

Pieter Schaut heeft nog geweten dat de mensen van ‘t Zoute en den Oosthoek gingen vissen in de zee (zoals nu de geernaarvangers) en daarbij veel vleten vingen. Dat is een grote vis lijk een rogge, geen pijlsteert (die zat ook wel eens in ‘t net, maar is gevaarlijk wegens de scherpe, giftige doorn op zijn steert), Nu wordt dat zelfs door de vissers met schuiten bijna nooit meer gevangen.

En verder over kreken en dergelijke:

Achter de weide van Pieter Lierman., waar nu nog twee dijkputten (putten gevormd bij dijkbraken) te zien zijn, begint een kreekje, dat langs de noordkant van de Zoutedijk loopt door de Koeieschorre en langs den Zeedijk tot aan ‘t Zwart Huis en daar door een heule onder den dijk gaat om ten zuiden de Internationalen Dijk verder te lopen tot aan de grens bij het Trapje (stenen trap) en vandaar langs de grens een 400 meters verder, om daar een grote plas te vormen, Dievegat genoemd (hier kwamen de dieven van over de grens om vruchten te stelen in de polder), Die plas wijdt uit in een uitgestrekte moerassige pilse of pilserie, Stelle ( 4 ) genoemd. Aan de zuidkant lagen daar vroeger forten, die afgevoerd en vereffend werden. Die forten heetten de Kuipe en zo heet ook, bij de oude Knokkenaars, het land dat ervan voortgekomen is.

Van de Kuipe wordt het water uit de Stelle door een brede gracht, die aan Ko Fockens onder de kalsijde van ‘t Regiment (Retranchernent) loopt, afgeleid naar de sluizen aan de Fortweiden in de afleidingsvaart met de Glazenbrugge. Die Stelle ligt midden in de Gouvernementsweide, die vroeger aan het gouvernement toehoorde en in stukken aan verschillende eigenaars verkocht is.

Nog over die Stelle:

Vroeger kwamen de schepen tot hier. Het was een rechte, hoge oever van ‘t Zwin. Sommige schepen bleven hier maanden liggen als er geen vaart was. Ze moesten geen liggeld betalen, zoals aan de kaai te Sluis.

Over de Smokkeldam:

De Smokkeldam is een natuurlijke hul in ‘t schorre buiten den Internationalen Dijk, begroeid met dorens (duindoorn). Vroeger stopten hier de uit Holland door ‘t schorre komende smokkelaars om af te schieten hoe ‘t zat, eer ze verder in het land durfden binnentrekken.

Voetnoten

  1. Eerste uitgave 1913, blz. 195
  2. Wie schrijft ooit eens een uitvoerig artikel over Siska en de familie Fincent? 't is hoog tijd, want de getuigen worden schaars. 
  3. Blekkers = stuifduinen.
  4. Bedoeld wordt hier heel waarschijnlijk: een Stelleput. Een Stelle is een schapenhoeve, een stelleput is een waterput of plas waar de schapen komen drinken. J.R.

Over molens en andere dingen te Knokke

Prof. J.E. De Langhe

Rond de poldertorens
1981
01
025-029
Chantal Dhondt
2023-06-19 14:40:26