Restauratie van de Ezelpoort
Jozef Priem, Ere-architect (1)
Omstreeks het jaar 1297, toen Guido van Dampière graaf van Vlaanderen was, werd bij de vergroting van de Stad Brugge, haar omwalling uitgelegd tot de grachten die van eind 1700 tot 1897 haar gebied afperkten (2). Toen werd ook de Poort gebouwd welke deze beknopte monografie behandelt.
Feitelijk aan de Heilige Jakobus toegewijd, is deze poort sedert onheugelijke tijden - reeds in stadsrekeningen van 1282 - algemeen bekend als Porta Asinorum, de EZELPOOORT of Porte des Baudets. De naam "Porte d'Ostende", haar officieel gegeven tegen het einde van de I8de eeuw, heeft bij de Vlaamse bevolking geen ingang kunnen vinden.
Toen in 1782 een decreet van Keizer Jozef II de ontmanteling van Brugge beval, was de Ezelpoort, die reeds ingrijpende veranderingen ondergaan had, en die haar waarde als vestingswerk door de veranderde manier van oorlogvoeren reeds lang verloren had, tot verdwijnen gedoemd. Alleen de voorpoort zou, bij wijze van barrière, behouden blijven. Op verzoek echter van de gemeente vond de regering het goed het eigenlijke poortgebouw deze meer fiscale afsluitingsfunctie te laten verrichten.
Zo bleef de Ezelpooort, althans het verminkte stuk ervan dat was blijven staan, tot de huidige dag in wezen. Zich afspiegelend in het kalme watervlak der voormalige vestingsgracht, werd zij, met haar door de tijd met een patina overtogen muren en daken, één der schilderachtig poëtische plekjes, welke schier nergens dan in de stille steden van Holland of België aan te treffen zijn. Maar in de bouwkunst draagt helaas al te dikwijls schilderachtigheid een kiem van het verval in zich. Wordt dan ook het herstel van de poort niet ter hand genomen, zal binnenkort de omschrijving "vervallen" een juister denkbeeld geven van de werkelijkheid dan "schilderachtig".
In het juiste begrip dat een dergelijke toekomst moest worden afgewend, gezien de betekenis die de Ezelpoort eens had, maakte Charles De Wulf (1865-1904), Brugge’s welbekende stadsbouwmeester, in 1901 een ontwerp van herstel in de oorspronkelijke staat.
Tegen dit voornemen openbaarde zich - gelijk men trouwens mocht verwachten met de ervaring voor ogen van hetgeen in dergelijke gevallen pleegt te geschieden - een levendig verzet dat voornamelijk gegrond was op het motief dat de schilderachtigheid van het gebouw bij de restauratie zou teloor gaan.
Deze schilderachtigheid -die niemand ontkent- is tweeërlei: 1° die van het gebouw zelve, en 2° die van het gebouw in verband met de omgeving, welke vooral van grote betekenis is.
Nu vergeten zij, die de poort wensen te behouden in de toestand waarin deze thans verkeert, allereerst echter dat, doordat met de havenaanleg de stad zich in de richting van Scheepsdale uitbreidt, de omgeving zelve bijna onherroepelijk kwijt is en zij dus de schilderachtigheid van het poortgebouw niet meer kan ondersteunen.
Wat het gebouw zelve betreft, zou men zich inderdaad kunnen tevreden stellen met onderhoudswerk. Maar gezien de vervallen toestand van de poort, zou dit van zo ingrijpende aard moeten zijn, dat niet veel gespaard zou blijven van de harmonieuze toon van het muurwerk, die nu het schildersoog verrukt. Slechts de werking van de silhouet kan dus overblijven; maar deze zou door de voorgestelde restauratie eerder winnen dan verliezen.
o
o o
Wij willen thans het ontwerp van de Heer De Wulf aan de hand van enige afbeeldingen - die echter weinig toelichting eisen - meer van nabij beschouwen.
Het herstellingsontwerp beoogt niet de toestand van circa 1300 in het leven terug te roepen, maar wel die van ruim een eeuw later, nadat in 1403 de poort enigszins gewijzigd werd.
Het invoeren van vuurwapens had toen immers de Raad doen besluiten: "alle veinsters te makene om met bussen ute te scietene".
De toestand in het begin van de 15de eeuw is, rekening houdend met alles wat omtrent de toenmalige vestingsbouw bekend is, afgeleid uit een zorgvuldig onderzoek van de bestaande toestand. Opgravingen (fig. l) hebben de kennis op sommige punten aangevuld, terwijl voor het reconstrueren van de opbouw de voornaamste bron was, een met grote accuratesse door Marcus Geeraerts in vogelvlucht getekend Stadsplan uit 1562 (fig. 2). Vergelijking tenslotte, met de Omstreeks 1400 gebouwde overige stadspoorten, met name de Kruispoort, kon twijfel oplossen of in zekerheid keren.
De Ezelpoort was een zelfstandig verdedigingswerk, niet aangesloten bij vestingsmuren - die Brugge aan deze zijde niet bezat - maar midden in het water van de binnenste ringgracht gebouwd (fig. 3). Met de omgeving was ze verbonden door twee ophaalbruggen: de grote (a) voor het verkeer met voertuigen bestemd, de kleine (a') daarentegen om bij nacht of ontij enkele personen te kunnen uit- of binnenlaten. Die bruggen werden bewogen als de wipbruggen zoals wij er nog maken, en ze sloten in opgehaalde toestand met hun zwaar dek de doorgang af. Een stenen brug verbond de Ezelpoort met de stad.
Over de ophaalbruggen betrad men eerst het klein pleintje (c) van de voorpoort. De muren van deze voorpoort waren rondom bekroond door overdekte weergangen - toegankelijk langs twee (d), in de torens van de voor-buitenhoeken geplaatste wenteltrappen - van waaruit de toegangen tot de bruggen konden worden verdedigd. Een rij "machicoulis" liet toe de vijand van boven met stenen, kokende olie, brandende pekkransen, en dergelijke, te bestoken, moest hij, tot de voet van de muren genaderd, pogen de bruggen neer te halen of te vernietigen en het voorplein binnen te dringen.
Achter de voorpoort, en hoog erbovenuit zijn trans verheffend, stond het eigenlijke poortgebouw (e), de hoofdpoort (e’). Ter begane grond bestond het uit een overwelfde doorgang (c’’ ), geflankeerd door twee eveneens overwelfde vertrekken (c’’’). De doorgang werd afgesloten door een stel zware, met ijzer beslagen deuren (c’’’’ ) door een zware wervel bevestigd; en daar boven, door een uit dikke balken samengevoegd valhek.
De bovenverdieping - waarheen een uitgebouwde achthoekige traptoren leidde (c’’’’’) - had evenwel slechts één vertrek over het volle oppervlak. Hier stond de windas voor de bediening van het valhek, dat evenals de bruggen van de voorpoort, door een rij "machicoulis" werd bestreken, moest een vijand zich van de voorpoort hebben meester gemaakt en trachten valhek en deuren te vernielen. Men kon niet langs een andere weg dan door de grote poortopening binnendringen, want er was tussen voor- en hoofdpoort geen verbinding buiten deze.
De bouwmeester van de poort had het geval dat de vijand zo ver doordrong voorzien, want enige schietgaten gaven de bezetting van de hoofdpoort de gelegenheid de voorpoort te bestrijken.
De bovenverdieping van de poort is in de reconstructie niet als overwelfd gedacht, en wel uit volgende overweging: ter wille van het bewegingstoestel van het valhek hadden de gewelven zo hoog dienen te liggen, dat met in achtneming van de hoogteverhoudingen op de afbeelding van Marcus Geeraerts het onmogelijk ware geweest nog een verdieping aan te brengen tussen die gewelven en de gekanteelde schuttersgang die de poort bekroonde. Een rij schietgaten, op een oude afbeelding van de poort, wijst er echter op dat zulk, een tweede verdieping wel aanwezig was.
Het muurwerk is ter dikte van 1.50 m voor de buiten- en 1.20 m voor de binnenmuren opgetrokken uit baksteen van klein formaat (0.20 x 0.09 x 0.05). Voor enkele constructiedelen - de aanleg van de poortdeuren bv. - is van blauwe, en voor enkele andere - de geleidingsgleuven van het valhek - van witte natuursteen partij getrokken.
Aan de aanvaller toegekeerde zijden is de muur slechts door enkele schietgaten doorbroken. Aan de stadszijde is ter eerste verdieping een nis uitgespaard voor een beeld van O.-L.-Vrouw of van de Heilige Jacobus, aan wie de poort eertijds was opgedragen. Aan die zijde heeft men er ook geen bezwaar in gezien om de muur te verzwakken door een tweetal rooktongen welke opgaan van uit de schouwen der overwelfde vertrekken ter begane grond.
Het poortgebouw is bekroond met twee spitsen, aan elkaar verbonden door een zadeldak dat, gelijk eertijds, in het midden een dakruiter met een kleine luiklok draagt. Reeds in de stadsrekeningen van 1436-38 wordt van een dergelijke bengel melding gemaakt: een betaling van "Symoene den clocghietere, van een scelle te verghietene ter ezelpoort".
Achter de poort kwam eindelijk, van gekanteelde borstweringen voorzien, de vaste stenen brug (f) die bij de aansluiting met de taluds van de oever, zich met een tweetal halfronde bastions verbreedde (f'. Volgens gegevens van o.a. Marcus Geeraerts is ook deze brug gereconstrueerd.
Het wachthuisje (g) dat einde I6de of begin 17de eeuw - dus terwijl de poort nog ongeschonden was - tegen de poort werd aangebouwd, en dat half op de brug staat, half op onderling door bogen verbonden consolen boven het water uitsteekt, is ter wille van zijn schilderachtig aspect behouden. Wat de militaire waarde betreft, was dit gebouwtje evenwel van geen betekenis.
Wanneer precies door de afbraak van geheel het bovengedeelte, de poort geschonden werd, is ons niet bekend. Maar reeds in 1632
werd het huisje gemaakt dat nog boven de grote doorgang staat en waartegen zich aansluiten de beide achtzijdige en in een lantaarn eindigende afdekkingen der zijtorens.
o
o o
Het boven toegelichte ontwerp, dat de Heer De Wulf in 1899, vergezeld van een uitvoerige memorie, bij de Brugse Raad indiende, heeft de instemming gevonden van de Koninklijke Commissie voor Monumenten„
Het verzet tegen de restauratie raakt niet de technische zijde van bet vraagstuk, maar berust op de reeds boven medegedeelde schilderachtigheidsgronden, waarvan wij de weerlegging ontleenden aan de brief door de Heer De Wulf in januari 1902 aan de Voorzitter en de Leden van de Gemeenteraad gericht.
Een vergelijking van zijn restauratie-ontwerp met de Hallepoort te Brussel en het Steen te Antwerpen, door zijn tegenstanders gemaakt, wijst de Heer De Wulf af. Bij het eerste van die gebouwen lag de fout in het gestelde programma: een stadspoort in een museum herscheppen; waardoor de doorgang, dit aller- wezenlijkste deel van een poort, moest wegvallen.
Het Steen van Antwerpen, eveneens tot museum ingericht, werd door de fantasie van de architect een luchtig en pittoresque gebouw, terwijl het juist aangewezen was, het karakter van een feodale sterkte te handhaven. Zoals het Gravensteen van Gent werd verwezenlijkt.
Gaan wij na dat de huidige vorm van schilderachtigheid van de Ezelpoort in ieder geval verloren gaat; dat de poort, onderhouden in haar tegenwoordige gedaante, noch als monument van de militaire bouwkunst in de middeleeuwen, noch voor de historie van de stad haar volle waarde bezit; dat inderdaad alle gegevens voorhanden zijn en benut om de Ezelpoort in de oorspronkelijke toestand te herstellen: gaan we dit na, dan begrijpen wij niet om welke reden men het status quo zou willen bestendigen.
De Stad Brugge besloot tot de restauratie, uit eerbied voor een monument waarin zes eeuwen lang de mannen van Breydel en de Coninck over haar vrijheid waakten.
De Ezelpoort te Brugge : gevel stadszijde volgens het herstellingsontwerp van Ch. De Wulf
Bruges. Porte des Baudets. Etat actuel.
FIG 1 Toestand van de ezelpoort in 1902 met tijdelijke drooggebrachte gracht.
DE EZELPOORT TE BRUGGE. (Volgens Marc Geeraerts, 1662.)
Plattegrond volgens het herstellingsontwerp van Ch. de Wulf.
Bijlage
Zoals het te voorzien was, werd er nu een ontwerp opgemaakt voor de gehele restauratie en renovatie in de huidige toestand; t.t.z. restauratie van wat nog overblijft van de oorspronkelijk monumentale Poort.
Bij onderzoek is immers gebleken dat het metselwerk van de Poort op vele plaatsen is aangetast, dat ook sommige voegen los zitten, dat net schrijnwerk van de torenbekroning verweerd is en dat de dambedekking in slechte staat verkeert.
De Ezelpoort werd bij Kon. Besluit van 5 dec. 1962 geklasseerd als beschermd monument. Voor het ontwerp dat thans door het Gemeentebestuur werd goedgekeurd, wordt de kostprijs voorlopig geraamd op zeven miljoen.
Ware het ontwerp van Arch. DE WULF ,opgemaakt in 1899, toen uitgevoerd geworden, het zou een militair archeologische aanwinst geweest zijn van Vlaamse Krijgsbouwkunde. En dit monument zou nu reeds door de tand des tijds de omstreden patine gekregen nebben.
Nota’s
1„ De Heer J. Priem is sedert het eerste jaar van haar bestaan, lid van de Heemk. Kring St.-Guthago. Hij is Voorzitter van de Kon. Vereniging voor Natuur- en Stedeschoon, Afd.Brugge.
2.Voordien was het grondgebied van Brugge aanzienlijk groter. Het gebied dat aan de Burgemeesters en Schepenen van Brugge onderworpen was, strekte zich uit tot een heel stuk buiten de vestingswallen. Het eigenlijke stadsgebied was afgebakend met "Palen".