Van Heksen en de Boze Vijand 

Germain Vandepitte    (1)

Sappho 1618     - Mayken De Brauwere en Magdaleene Van Steene

Mayken De Brauwere had hare vent in de steek gelaten en ze was er vandoor gegaan met een vrouw genaamd Magdaleene van Steene, beter gekend als Leene Deghels, de weduwe van Osten Parmentier.

Naar ze later verklaarde was het, omdat ze het hartgrondig beu was dat de mensen haar nawezen en zeiden dat ze leefde van de paardendiefstallen van haar man. Dat zal echter maar een halve waarheid geweest zijn.

Haar man, Maerten Van Ghewelde, was inderdaad een paardendief en hij en zijn kompagnon hadden al heel wat paarden gestolen en versjacherd. Toen men te Brugge de rekening van Maerten opmaakte, gaf hij de schuld aan zijn makker Pieter Ghenau, alias Sergeant Mathijs, en zei door hem te zijn meegesleept in het kwade.

Maerten mocht wel praten, hangen moest hij. Terwijl zijn vennoot als voortvluchtige, voor zover we weten, de dans ontsprong. Op 25 augustus 1618 werd het vonnis van Maerten voltrokken en werd hij terechtgesteld op de Burg te Brugge (2)

Tijdens zijn proces kwam zijn vrouw ter sprake. Nadat ze hem verliet, had hij nog gepoogd van haar weer te vinden en hij was daarvoor zelfs naar Bovekerke gegaan bij Pier Den Duuvele, om van hem te weet te komen waar ze zich ophield (3).

Het orakel van Bovekerke "maeckte een parck in den vloer,bezweerende aldaer de vier houcken van de weerelt", en met nog meer "dierghelijcke superstitiën", schreef de klerk krimineel erbij. Het resultaat was toch maar, dat na afloop, Pier den Duuvele verklaarde dat zijn vrouw in Oudenaarde was. Als ereloon beurde Pier voor zijn wijsheid een stuk van acht schellingen.

Maerten kwam in Oudenaarde en hoorde daar dat zijn dierbare wederhelft daar drie weken tevoren geweest was in gezelschap van Leene; en dat ze gelogeerd hadden in de herberg "Den Hert".

Volgens Maerten was die Leene "een hermaphrodite" (4) die uit Tielt verbannen was en die tevoren gewoond had bij de pastoor van Ettelgem. Ze had zijn vrouw verleid, zoals trouwens ook menig andere. ’t Was juist voor dergelijke feiten dat ze te Tielt werd verbannen.

Op de dag van zijn terechtstelling werd, zoals gewoonlijk, ook aan Maerten gevraagd of hij nog iets te zeggen had aan de Heren ter ontlasting van zijn geweten.

In zijn geval was alles gezegd, antwoordde Maerten. Betreffende zijn vrouw wou hij toch nog kwijt dat hij in de maand mei van 1617, haar eens had aangetroffen samen met Leene in bed liggende op een zolderkamertje vlak boven zijn hoofd. Dit was ten huize geweest van de heer van Waeterdijck op St-Mag (St.-Margriete). Hij had hen daar horen zuchten, stenen en zodanig hijgen dat hij was gaan kijken wat er omging. Hij vond ze daar zoals gezegd. Vragende wat ze daar uitspookten, kreeg hij van Leene als antwoord: "dat ze met elcanderen jockten ende ketelden" (5).

Als gevolg van die feiten had hij zijn vrouw bekeven en haar gezegd dat Leene een caroigne was, die uit Tielt gezet was voor

dergelijke feiten. Daarop had zijn vrouw niet gereageerd. Van de maarte van Jor De Raedt had hij nadien gehoord dat ze beiden ook naakt hadden rondgelopen in het huis van de heer van Waeterdijck; ja ze hadden zelfs moedernaakt gebaad in de wal. Tot slot verhaalde Maerten dat zijn vrouw een paar maal drankjes gekregen had van Leene, zonder dat hij wist wat het was; maar zo meende hij toch te weten, dat ze daardoor "misvaeren was van kynde" (8).

Geen maand later vonden we Magdalena van Steene terug voor de rechtbank in Brugge. Daar bleek dat ze te Aarsele geboren was en dat haar man Osten Parmentier overleden was. Uit hun huwelijk was een kind gesproten, een zoontje dat in het Kortrijkse in dienst was. Als weduwe kwam ze aan de kost met zwingelen; en ze woonde reeds zes jaar in Brugge, namelijk: een jaar bij Thomas Zeghers,drie jaar achter het huis "den Breydel" in het Cruushoutstaetkin en een jaar achter O.-L.-Vrouwe.

Ze was van Tielt gekomen waar ze woonde bij Pieter Hoornaert wiens vrouwe was "van cleen begryp ende oneerlicke conversatie".

Ze ontkende met deze vrouw oneerlijke handelingen te hebben bedreven; zoals ze trouwens ook loochende met Mayken De Brauwere en andere meisjes betrekkingen te hebben gehad. Ook had ze twee of drie maanden gewoond bij de pastoor van Ettelgem, waar ze was weggegaan omdat deze haar verweten had dat ze haar man om de hals bracht. Mayken De Brauwere had haar later meegetweefeld en zo waren ze samen in Zeeland geweest, te Scherpenheuvel, Oudenaarde, Duinkerke en nog andere kwartieren.

Terwijl ze "in tvoorbouf" (9) van Oudenaarde waren, in de herberg "Het Leenkin", was daar een voerman gekomen die Mayken "versocht hadde tot oneer", maar ze had op zijn avances niet willen in gaan. De man was van daar vertrokken al dreigen dat het haar in de kortste tijd zou berouwen. Een uur later was hij daar terug met een officier die haar aanging en zegde dat ze was weggelopen van haar man en dat hij opdracht had haar terug te zenden naar haar man of haar ouders. Mayken gaf daarop te kennen dat ze nooit ofte nooit nog terug wilde gaan bij haar man; wel stemde ze toe weer te keren bij haar vrienden of magen.

Leene bekende verder dat ze Mayken een drankje gegeven had om de koortsen te weren. Het was een kruidendrankje geweest samengesteld door een kapelaan van 0.-L.-Vrouwe. Even later gaf ze toe niet te weten waarvan het drankje gemaakt was en dat ze het haalde in "Venegien" (6). Daar had ze serope gevraagd "omme te caemer te gaene"; het kostte haar twee blanken(7). Ze verklaarde ook dat Mayken nooit kind gedragen had en er dus geen sprake kon zijn van een misval.

Ook Mayken De Brauwere had men bij haar schabbernak gevat en achter de tralies gezet.

Zij was de dochter van Andries en de gebleven weduwe van Maerten Van Ghewelde, voor een paar weken terechtgesteld hier te Brugge. Met deze laatste had ze twee jaar geleden een kind gehad,maar dat was overleden toen het zowat vijf of zes weken oud was.

Ze ontkende ten stelligste dat Maerten haar en Leene betrapt had samen in bed, in de maand mei            van het verleden jaar. Dat kon eenvoudig niet omdat ze Leene pas had leren kennen na de wiedtijd, diezelfde zomer.

Van Leene had ze effektief een drankje gekregen tegen de koort­sen en ze was die kwijt geraakt ook. Van een miskraam was geen sprake geweest.

Voordat ze met Leene optrok wist ze helemaal niet dat ze zo'n slechte reputatie had. In het nauw gedreven, zei ze wat later toch geweten te hebben dat Leene een oneerlijke vrouwe was; zelfs had ze met haar eigen man geboeleerd, als ze hem tenminste goed verstaan heeft.

Gevraagd wat er haar had aangezet om met deze vrouw op te trekken, zei ze het te hebben gedaan omdat haar man dreigde haar dood te smijten.

Over het gebeurde te Oudenaarde gaf ze eenzelfde relaas als Leene.

Op de 26e september werd ze nader aan de tand gevoeld. Nu verhaalde ze haar man verlaten te hebben wegens zijn dieverijen.

Ze hield vol niet te zijn betrapt geweest met Leene door haar man. Wel had hij haar eens bekeven om haar verkering met haar, maar la­ter had hij ze zelf weer in huis gehaald.                                                                                              .

Nader ondervraagd over het gedrag van Magdaleene, zei ze niets anders te weten dan dat het een "tooveresse" was. Dat had men haar in Zeeland gezegd; reden waarvoor ze daar van haar gescheiden was. Per toeval hadden ze elkaar later toch weer ontmoet te Vlissingen en sedert waren ze de hele tijd bij mekaar gebleven.

Ze loochende andermaal met Leene betrekkingen te hebben gehad; trouwens was dat een vrouw zoals de andere. Na aandringen bekende Mayken na hun scheiding gehoord te hebben te Pittem, dat Magdaleene "duer den duuvel man ende vrauwe beeden was", en dat ze Pieter Hoornaert’s vrouwe betoverd had,.

Ze waren uit elkaar gegaan omdat Leene haar verweten had niet te willen doen wat ze vroeg, namelijk op haar liggen en converseren als een man, hoewel ze niet ondervonden had dat ze anders was dan een vrouw en niets gedaan of gebruikt had. Op haar liggende "dede Leene haer devoir met fortse vanden lichaeme ende anders of sy met haer hadde willen converseren". Uitdrukkelijk herhaalde ze nogmaals dat Leene een vrouw was gelijk een andere.

Ook de volgende dag werd Mayken weer opgeroepen. Nu bekende ze, dat het ten huize van de heer van Waeterdijck geweest was, dat Leene verzocht had op haar te mogen liggen. Dat had zich heel dikwijls herhaald; echt niet meer wetende hoeveel keren.

Opnieuw bevestigde ze ook nooit aan Leene iets te hebben ge­voeld dat mannelijk was of daarvan iets aan Leene te hebben gezien. Soms had ze wel nattigheid gevoeld, maar niet in grote hoeveelheid; en Magdaleene hield dan op. Een andere maal bleef ze op haar lig­gen tot ze beiden zweetten. Ze kon echt niet zeggen of de nat­tigheid die ze voelde en van haar kwam, koud of warm was.

Magdaleene zei daarover, dat ze dat liever deed dan met zeven mannen te converseren en dat andere vrouwen daarom vroegen. Of ze dan niet wist dat er over haar geruchten liepen dat ze man en vrouw samen was ? Maar daar was niets van.

Mayken vertelde verder dat Leene ook omgang had met de dochter van Jacques Lammertijn; onlangs was deze gehuwd. Verder was dat ook het geval met enkele vrouwen uit de streek van Pittem.

Eens had ze tegen Leene gezegd dat ze wel een toveresse moest zijn en ze met de duivel omging. Daarop was ze beginnen te krijsen en Leene had zich daarvoor geëxcuseerd. Magdaleene had haar zelfs gezegd dat ze liever met Syne zou meegegaan zijn, daar deze gewillig was. De moeder van Syne was trouwens ook een gekende heks

Na afloop van de ondervraging confirmeerde Mayken haar verklaringen.

Het was 11 oktober eer Magdaleene Van Steene zelf nog eens aan bod kwam. Ze ontkende formeel ooit met enige meisjes of vrou­wen te hebben omgegaan; met name niet met de vrouw van Pieter Hoornaert, noch met deze van Maerten Van Ghewelde. Ze loochende ooit enige superstitiën te hebben gebruikt of tegen wie dan ook bedreigingen te hebben geuit.

Ook Mayken werd daarop gehoord. Ze bekende weer haar omgang met Leene. Trouwens had ze Leene dikwijls gevraagd hoe dat nu in godsname mogelijk was van zich daarmee bezig te houden. Leene had daarop enkel geantwoord "daerin haar contentement" te hebben, erbij voegende, dat ze dat met verschillende andere vrouwen had gepratikeerd ook. Dat het haar speet dat Mayken niet zo volgzaam was als Syne.

Als Leene haar gebruikte lag ze in de Lengte op haar lichaam en niet dwars. Alles wat ze hier verklaarde wilde ze bevestigen in het bijzijn van Leene.

Gekonfronteerd met deze laatste, gaf Leene toe nauwe betrekkingen te hebben onderhouden met Mayken die ze betitelde als "spil ende jockynghe". Ze bekende ook dat ze haar natuur gestort had op het lichaam van Mayken, doch niet zoals een man dat communiceert bij een vrouw. Ze ontkende daarbij een instrument te heb­ben gebruikt.

Gevraagd hoe ze zich met dergelijke onnuttigheid bezig hield zei ze, dat dit haar zo om de vier of vijf jaar overkwam en dat bij verscheidene vrouwen gedaan te hebben. Deze praktijken had ze leren kennen in de stad van Rijsel in een brandewijnhuis waar verschillende meisjes waren. Ze was toen acht of negen jaar oud geweest. De eerste maal dat ze het deed was een jaar of twee voor haar huwelijk. Daarna had ze het zowat om de drie of vier jaar gedaan met vrouwen "waar ze stout op was".

In een volgende zitting gaf ze toe daarmee al veel eerder te zijn begonnen, lang voor haar huwelijk en dat was nu al 18 of 19 jaar geleden.

Nu werd ze ook formeel beschuldigd van toverij. Men vroeg haar welke supertieuze boeken ze in haar bezit had. Leene verklaarde dat alles wat ze ooit had, een boek was waarop aan de ene zijde het St.-Jansevangelie stond en aan de andere kant de historie van Samson.                   

Ze moest nu maar meteen uitleggen hoe de zaak met die "oraigneappels" ineen stak; die ze gegeven had aan Josyne Vande Pitte, de vrouw van Hendryck De Poortere. Die vrouw was daar kwalijk van geworden en gestorven (10).

Magdalena zei dat ze somtijds wel een oranjeappel weggegeven had, maar zich niet kon herinneren er ooit aan Josyne te hebben geschonken. Dat daarmee "Eneghe malicie" zou gebeurd zijn ofte geschied, kon ze niet weten en geloofde dat ook niet (11).

Verder ontkende ze de schaper Jacques de Duitser bedreigd te hebben van hem een perte te spelen. Hoewel ze dat kon gezegd hebben, was dat zeker niet het geval geweest (12).

Ze loochende ook aan Hendryck De Poortere iets gezegd te hebben over de eventuele dood van zijn vrouw. Ontkende gezegd te hebben tegen de dochters van Joos De Smit dat ze de schaper een loer zou draaien. Dat ze ook betrekkingen had met de molenaarsdochter van Kanegem, was ook al gelogen; al evenmin met de dochter van Matheus Van Hove in Aarsele.

Op 28 november ging men over tot de harde middelen. Vooraleer daartoe over te gaan, stelde men Magdalena nog enkele vragen, maar Magdalena bleef bij hetgene ze gezegd had.

Na gegeseld te zijn, ontkende ze nog steeds met de vrouw van Pieter Hoornaert geboeleerd te hebben. Uiteindelijk gaf ze toch toe driemaal bij haar te hebben geslapen, dit in afwezigheid van haar man. Zij lag in de hoek van de haard te slapen toen de vrouw bij haar kwam liggen. Dit was nu acht jaar geleden in de winter bij een afschuwelijk tempeest. Ten slotte gaf ze toe toch een poging te hebben gedaan om de vrouw te benaderen, maar daar de vrouw ongesteld was, ging het zaakje niet door.

Zij ontkende ten stelligste de vrouw van Hendryck De Poorter te hebben betoverd. Diezelfde Hendryck had ze trouwens eens op de weg ontmoet en toen zei hij gehoord te hebben dat ze en man en vrouw was; daarvan wilde hij toch eens het fijne weten. Daartoe had hij haar in het veld geleid en haar daar tot tweemaal toe bekend. Na verloop had ze tegen hem gezegd dat hij nu wel gezien en ondervonden had, welke leugens men hem had verkocht.

Nog eens gepolst over die oranjeappels, ontkende Leene daarmee betoverd te hebben of kwaad gedaan.

Van de pijnbank afgedaan, bleef ze ontkennen, sluitende…

o o o

..."sluitende"... is het laatste woord dat we over deze zaak vinden. Wat daarna gebeurde blijft voor ons een raadsel. Temeer daar het vonnis gewoonlijk in de marge naast de examinatie ingeschreven staat. Magdalena Van Steene was mogelijks bezweken aan de gevolgen van de torture. We stellen nochtans duidelijk dat we geen enkele indicie hebben dat het werkelijk zo was.

Bij Mayken De Brauwere vinden we Bijgeschreven:

Mayken De Brauwere veroordeeld op 14 december 1618, om met gesloten deuren in de Kamer God ende Justitie vergiffenis te bidden en te worden gebannen uit de stad en drie mijlen in het rond voor de tijd van tien jaar.

Bron

  • Rab Asb reg 622 f° 14-28r°

Voetnoten

  1. Vorige delen van deze studie: R.d.P. Jg XXII blz 45, blz 99 en biz 147; jg XIII blz 45 en blz 135.
  2. Maerten Van ghewelde: Rab Asb reg 622 f° 14-20.
  3. Pier den Duuvele: genezer, wonderdoerer te Bovekepke. Ook genoemd in twee navolgende processen.                     .
  4. Hermaphrodite: tweeslachtig wezen,met kenmerken der beide seksen
  5. Jocken: boerten, stoeien (van Dale). Ketelen: waarschijnlijk kietelen, kittelen.
  6. Venegien: onbekend. Naam van een winkel?
  7. Blanken: van Dale: oude munt ter waarde van zes duiten.
  8. Misvaeren van kynde: miskraam.
  9. Voorbouf: De Bo: voorboef, voorborcht, voorgeborgte; fr: faubourg.
  10. Oraigneappels: sinaasappels. A. Viaene in Biekorf 1965 biz 289-294 schrijft: Tot in de 17de eeuw een dure lekkernij. Teksten voor 1350 handelen over de zure oranjeappels. Na deze datum komt de zoete sinaasappel in trek (oorspronkelijk ‘ land van herkomst China). Poma de arangian sierde in 1377 de tafel van Joanne, hertogin van Brabant. Stapelrecht te Sluis.
  11. Eneghe malicie: van Dale: malicieus = boosaardig, moedwillig.
  12. Een perte spelen: De Bo: perte of parte. Kwade perte; tuimelperte.

Anthonijne De Groote - 1619

Begin januari 1619 stond Tonijnken, de dochter van Wouter De Groote, voor de rechters in het College van de stad Brugge.

Tonijne was de vrouw van Jacques Daems, maar deze was enkele jaren geleden met de noorderzon vertrokken, Tonijne en haar drie kinderen achterlatend. Naar ze gehoord had, zou hij in "Aernem" verblijf houden (1); maar dat was slechts een van de vele geruchten die ze vernomen had.

Daar ze tevoren al bij haar moeder en stiefvader inwoonde, was zij na het vertrekken van Jacques, daar gebleven; zelfs na de dood van haar moeder twee jaar geleden.

Nu vroegen de Heren haar hoe ze aan dat twee maanden oud kind was geraakt. In haar omstandigheden een heel delicate vraag, in die tijd ging dat nog niet zonder man. 

Tonijne zat echter niet om een antwoord verlegen. Ze vertelde de Heren dat, toen ze eens ruzie had met haar stiefvader, deze laatste haar ‘s nachts op straat had gegooid. Op weg naar haar zuster in Wullestrate, werd ze daar aangerand onder Bedreiging "met een snydere" (2). Dat had geresulteerd in haar jongste aanwinst, waarvan ze de vader niet kende. Het kind had ze uitbesteed op Ruddervoorde.

De Heren gingen wat dieper op de zaak in, en vroegen of ze geen gemeenschap had met haar stiefvader.

Neen, dat niet, antwoordde ze. Ze sliep trouwens in de keuken en haar stiefvader in de kamer. Hoe kon dat nou?

Het duurde niet lang of Tonijne ging door de knieën en moest bekennen dat ze twee of driemaal haar gunsten had geschonken aan Francois Oudemarck, haar stiefvader.

Maar dat was geweest na de dood van haar moeder. François had haar daartoe "met schoonicheyt vertweeffelt". Dat was gebeurd lang voor hij haar die nacht op straat had gegooid en buiten gesloten. Feitelijk hadden ze ' s anderendaags al weer "pays" gemaakt (3).

Op de 1e februari hadden de Heren weer enkele vragen te stellen. Ze gaf toe dat ze betrekkingen had met haar stiefvader, maar ontkende ten stelligste dat dit reeds het geval was voor de dood van haar moeder en het vertrek van haar man. Dat was pas daarna het geval geweest; toen ze eens dronken was en haarzelf had vergeten.

Ze ontkende dat Magdalene Teghels (4), die met haar gevangen zat, enige oneerbare voorstellen had gemaakt "anders dan een vrauwe met eeren". Ze bekloeg zich trouwens over het feit dat men er haar ten onrechte van allerlei zaken beschuldigde.

Op de achtste februari opnieuw voorgeleid, verklaarde Anthonijne dat haar man drie jaar tevoren vertrokken was en dat ze zowel berichten over zijn leven als over zijn dood, vernomen had.

De omgang met haar stiefvader was pas een half jaar geleden begonnen, en was er dus zeker niet de oorzaak van dat haar man haar verlaten had.

Op haar doodsbed had moeder gevraagd of ze bij haar stief­vader wou blijven. Dit was gebeurd in aanwezigheid van een zeker Neelkin die nabij het "Calisbrugsken" woonde en die dat kon getuigen (5). Ware het niet daarvan geweest, ze zou zeker niet gebleven zijn.

Tonijne De Groote werd veroordeeld om in open Vierschaar God ende Justitie om vergiffenis te bidden, gekleed in haar lijnwaad (6), met een gedoofde toortse in haar hand; en van daar moest ze, geflankeerd door twee officieren, naar de Sint-Baseliuskapel gaan om daar de toorts te offeren ter ere Gods. Verder mocht ze gedurende zes jaar de stad Brugge niet verlaten op gevaar af veroordeeld te worden tot een nader te bepalen straffe.

Bron

  • Rab Asb Reg 622 f° 29 v° 35 v°

Voetnoten

  1. Aernem = Arnhem.
  2. Een snydere: een mes, een opsteker.
  3. Pays: peis, vrede.
  4. Magd. Teghels: is Magd. Deghels of Van Steene. Zie hoofdstuk Sappho, hiervoren.
  5. Calisbrugsken: Duclos geeft: Calis, huis en straat. Het huis Calis werd opgenomen in het "Hotel de Male of De Zeven Torentjes" in de Hoogstraat. De Calisstraat is nu het Meestraatje; zodat hier het Meebrugje bedoeld wordt.
  6. In heur lijnwaet = in haar hemd.

Van Heksen en de Boze Vijand - Sappho 1618 - Anthonijne De Groote - 1619

Germain Vandepitte

Rond de poldertorens
1982
04
127-137
Mado Pauwels - Chantal Dhondt
2023-06-19 14:40:26