Verslag:
1. Het Colloquium over Historische Geografie te Gent in 1978
lic. M. Coornaert
Tot voor enkele decennia waren er een paar disciplines, die in de studie van de geschiedenis niet of onvoldoende aan bod kwamen, nl. de archeologie, de historische geografie, de bodemkunde en de toponymie. Na de laatste Wereldoorlog begonnen enkele professoren van de Gentse Universiteit meer aandacht aan de genoemde disciplines te besteden. Hun bevindingen kwamen ter sprake in bet colloquium, dat in 1958 te Gent aan de vroegste geschiedenis van de Vlaamse kustvlakte gewijd werd. Daar handelde men vooral over de datering van de Duinkerke-transgressies en over de vroegste bewoningsfasen. "Het verslag van het colloquium van Bodemkundigen en Historici" werd in 1958 gepubliceerd.
Daarna zijn wetenschapsmensen van de boven vermelde disciplines in Vlaanderen, en niet het minst in Nederland, dieper ingegaan op de problemen van de occupatiegeschiedenis van de kusten van de lage landen. Hun studies en opzoekingen leidden tot een aantal interessante bevindingen in verband met de historische geografie en de toponymie. Bijgevolg besloten Prof. A. Verhulst en Dr. M.K.E. Gottschalk in 1978 een driedaags colloquium te houden. Daar hadden vorsers van verscheidene disciplines referaten, waarin ze zeer belangrijke resultaten aangaande de historische geografie en de vroegste occupatie van de kustvlakte naar voor brachten. Wij zelf kregen de gelegenheid om dit colloquium helemaal bij te wonen.
Het is niet onze bedoeling om de referaten hier allemaal te bespreken. We verwijzen slechts naar de bevindingen, die ook op de Zwinstreek toepasselijk zijn. Opmerkelijk was wel de stellingname van Dr. M.K.E. Gottschalk, die bij vele van onze leden bekend staat door haar historische-geografische studie over West-Zeeuws-Vlaanderen. Spreekster is tot de conclusie gekomen dat men het begin en het eindpunt van een zee-transgressie niet heel precies kan dateren, en dat de Duinkerke III A geen belangrijke overstroming geweest is.
Volgens de voorlopige bevindingen, die de bodemkundigen en de historici ca. 1958 opgedaan hadden, werd de schorrenvlakte ten oosten van de Gentele (= Blankenbergse Dijk) in het begin van de 10de eeuw door een kleinere transgressie overstroomd, waaraan men de naam Duinkerke III A gaf. In de bedoelde sector, d.i. in de omgeving van Lissewege, Dudzele en Oostkerke, zouden toen enkele stukken schorrenland overgebleven zijn, die niet door de genoemde transgressie overspoeld werden. Aan die stroken werd de naam Oudland gegeven.
Het is echter waar dat in de bedoelde zone het niveauverschil overal zeer gering is. We geloven dan ook niet dat de stormvloeden niet over de gehele lengte en breedte van de vlakte tussen de Gentele en het Zwin zouden gestroomd hebben. We nemen wel aan, dat de toen reeds bestaande kreekruggen boven de normale vloeden uitstaken, en dat op zulke terreinen enige bewoning mogelijk was.
Sprekers uit Nederland en Duitsland deelden aan de vergadering mede, hoever zij gevorderd waren met hun studie over de nederzettingsgeschiedenis in hun gebied. H. Thoen behandelde de Romeinse periode met betrekking tot de Vlaamse kustvlakte? F. Verhaeghe heeft in Veurne-Ambacht de oudste hoeven met walgrachten bestudeerd.
Dr. Marc Ryckaert besprak de "Resultaten van het historisch-geografisch onderzoek in de Belgische Kustvlakte". Hij wees o.a. op de bijdragen, die leden van onze Kring in de laatste 20 jaren geleverd hebben, om de historische geografie van de Zwinstreek te doen vorderen. Een belangrijk probleem is de verbinding van Brugge met de zee. We begrijpen echter niet op welke gegevens sommige historici steunen om te verklaren, dat Brugge niet zozeer als een handelsnederzetting bij de zeeoever ontstaan is.
De geografische realiteit situeert Brugge toch op de oever van de Reie, die het water van de achterliggende depressie naar de zee afvoerde. En op de bewuste plaats kruiste de Reie de Romeinse weg, die Oudenburg met Aardenburg verbond.
In de vroegste Middeleeuwen; met name vanaf de bouw van de eerste dijken, stond de schippersnederzetting Brugge op de toenmalige zeeoever, en was die plaats door middel van een of meer geulen met de zee verbonden. M. Ryckaert benadert onze visie over de situatie van Brugge als volgt: "Verder wordt wellicht te weinig rekening gehouden met het feit dat via Brugge het overtollige regenwater van een vrij uitgestrekt achterland naar zee stroomde".
M. Ryckaert bracht niet alleen een referaat, hij leverde ook een bijzondere inspanning door het colloquium te helpen organiseren, door de referaten te bundelen, en door die voor publicatie gereed te maken. De titel van de bundel luidt: A. Verhulst en M.K.E. Gottschalk; “Transgressies en Occupatiegeschiedenis in de Kustgebieden van Nederland en België". Publicatie nr. 66 van het Belgisch Centrum voor Landelijke Geschiedenis.
De leden van de Heemkundige Kring Sint-Guthago kunnen de hierboven vermelde bundel met referaten van het besproken Colloquium bekomen tegen de gunstprijs van 480 fr. Te bestellen langs de Kring t.t.z. De heer René De Keyser, Sint-Kwintenstraat 11, 8350 Damme (Oostkerke) N.B. Eventueel 20 fr. verzendingskosten.