Eeuwenoude Herbergen te Dudzele
Pol Danneels
Vervolg van: Eeuwenoude Herbergen te Dudzele
3. Gasthof Sint Joris 1
Oud Gemeentehuis en Afspanning, “Bij Martha’s”, Zaal voor Feesten en Banketten - Van circa 1567 tot heden.
Bewoners
- - Claeys Joannes (junior) - Duyck Regina 1794
- - Hoemaecker Jan - Fockedey Martha 1833
- - Raes Philip - " "
- - Hoemaecker Pieter 1887
- - De Sauter Emiel - Traen Maria 1906
- - De Sauter Jules - Braems Ephrasie 1938
- - De Sauter Jules - Zwaenepoel Maria
- - De Keyser Lucien - De Sauter Monique 1968
- - Stevens Robert - Arnould Andrée 1976
Beschrijving
Aloude herberg en afspanning die reeds in 1567 vermeld wordt. Vóór de grondige verbouwing in 1951 (waaraan ik als metser maandenlang heb meegewerkt voor aannemer Karel D’Heye), was er een grote gewelfde kelder en een hoog-kamer aan de oostzijde van het gebouw. De gevels waren gewit en voorzien van een geteerde plint van ca. 80 cm hoog, zoals tal van huizen in de vroegere Kerkstraat, sedert 1971 Sint-Lenardstraat. Tot in 1932 was er een portaaldeur.
Vensterluiken zijn er nooit geweest aan de voorgevel. Het achtergebouw is nog niet zoveel veranderd en bezit nog twee gewelfde kelders en een half hoge kamer met eiken balken en een grote open schouw. Het is eigenlijk jammer dat het gebouw niet in zijn oorspronkelijke toestand gerestaureerd werd.
Het ware wel interessant wat meer te weten over de uitbaters van de 17de en de 18de eeuw. In 1794, in het begin van.de Franse bezetting, worden Joannes Claeys (de jonge),geboren te Uitkerke 5-5-1759, en de tweede helft van zijn bed Regina Duyck, geboren te Gistel op lentedag 21 maart 1757, de nieuwe herbergiers van het Gasthof Sint Joris. Waren heel waarschijnlijk van Klemskerke gekomen, waar hun eerste dochter geboren werd in 1793. Eén jaar later, in 1794 wordt een tweede, met name Clara in Dudzele boven de doopvont (van 1590) gehouden. In 1797 gaat vader Jan terug naar de ambtenaar van de burgerlijke stand, om zijn derde dochter in de registers te laten inschrijven. Tenslotte wordt op 6 fructidor van ‘t jaar 7 der Fr. Rev. (d.i. 23 augustus 1799 ) een zoon in de luiers gewikkeld, die naar zijn vader en zijn grootvader genoemd wordt , dus ook Joannes.
Van vader Jan weten we dat hij de zoon was van Joannes Claeys (de oude) die op 16 oktober 1724 te Uitkerke geboren werd. Deze laatste is, zoals uit de stamboom Claeys blijkt, viermaal in het bekende bootje gestapt. Uit het tweede huwelijk dat in het kerkje van Klemskerke werd ingezegend op 21 maart 1752, met Petronella Dumont (geb. Klemskerke 22-3-1732) sproten zes kinderen. Het vierde was Joannes Claeys ,de jonge, die zoals hierboven gezegd trouwde met R. Duyck en in 1794 uitbater werd van Sint Joris. In de volkstelling van 1814 staat Regina nog ingeschreven als herbergierster. Haar man Jan wordt niet meer vermeld, daar hij op 1 april van dat jaar een afspraak had met Sint Pieter en op enkele tientallen meter van zijn herberg begraven werd.
Men zou kunnen vermoeden dat Regina, na het overlijden van haar man, het staminee houden zou stopzetten. Maar dat was niet zo, want toen haar dochter Theresia op 6 oktober 1829 voor Thomas Vandenbusschen burgemeester-ambtenaar van de burgerlijke stand verscheen om zich in de echt te laten verbinden met Frans Decoussemaecker, stond moeder Regina nog steeds ingeschreven als herbergierster. Ze was toen 72 jaar oud. Vijf jaar later, om precies te zijn op 3 juni 1834, neemt zij afscheid van haar familie en wordt zij naast haar man begraven.
Maar het leven in het oude dorp gaat verder; en een nieuwe uitbater komt aan de beurt. Het is Jan Hoemaecker, getrouwd met Martha Fockedey, Martha werd te Dudzele boven de doopvont gehouden in 1804 (ten tijde van pastoor Jacobus Bollaert) als dochter van Philippus Fockedey en Theresia Louagie, die te Dudzele huwden op 19 Germinal van het jaar X der Fr. Republiëk (9-4-1802).
Toen Martha 29 jaar oud was, trouwde zij met Jan Hoemaecker, zoon van Franciscus en Joanna Dewaele. Jan was timmerman van stiel. Het gezin kreeg vijf kinderen, nl. Prudencia die later zou trouwen met Jan de Sauter blikslager in Moerkerke en vader van Emiel; Louise en Pieter die jong bleven, en Adelaide die haar leven zou delen met Frans Mille koster en toondichter te Ruislede. Het laatste kindje stierf vroegtijdig. De baas van “Sint Joris”, Jan Hoemaecker, was maar een kort leven beschoren, want hij ging Sint-Pieter-in-de-Banden opzoeken in 1839. Martha bleef met de kleine kinderen achter en moest van de nood een deugd maken. Ze hertrouwde een jaar later, op 22-11-1849, met Philip Raes, zoon van Jacobus en Theresia D’Hondt. Maar ook zijn geluk zou niet van lange duur zijn.
Na meer dan 50 jaar bazin te zijn geweest van de bekende tapperij Sint Joris, overleed Martha op 16-4-1887. Zij werd begraven met een middelbare dienst. E.H. Pastoor De Badts rekende daarvoor de som van 90 fr. Daarin was begrepen de dienst, de koster, de wassen kaarsen en de rouwgedachtenissen.
Volgens het zeggen van Jozef De Sauter, moet Martha een bijzonder goede en ondernemende vrouw geweest zijn, die bij lange niet bang was om lijders aan de zwarte pokken en de pest te helpen, en die overal hulp bood waar ze kon. Tevens heeft zij tijdens de hongerjaren 1848-1850, heel wat voedsel gegeven aan de armste mensen van het dorp.
E.H. Karel De Vos schrijft in het parochieboekje van Dudzele dat er in 1848 niet minder dan 542 armen ondersteund werden door de Dis. En toen in 1850 door geweldige regenval, de velden in moerassen werden veranderd, zal het voor de armste wel een zegen geweest zijn, te kunnen aankloppen bij mensen zoals Martha.
Maar het leven gaat verder en na Martha’s dood hebben Pieter (Pier) en Louise, die zoals gezegd jong bleven, de zaak verder uitgebaat. Na de vele magere jaren moeten, vanaf 1860 toch wel betere tijden zijn gekomen, want hoe is het anders uit te leggen dat, volgens nog bestaande boekjes waarin de leveringen van bier zorgvuldig werden ingeschreven door de toenmalige brouwer-eigenaar van Sint Joris nl. De Buck-Samoy, er in het jaar 1864 niet minder dan 116 hectoliter bier geleverd werd. In pilsjes van vandaag zouden dat er ruim 46.000 zijn. Het moet wel een uitzonderlijk droog en dorstig jaar geweest zijn! Een hectoliter beste bruin bier, die aan de pinten bleef hangen, kostte toen 13.50 fr. De jenever kocht men meestal bij gebuur Constant Ingels. Een vaatje van 67 liter voor 100 fr. en 50 centiemen, of 1.50 fr. de liter.
Toen in 1875 in Dudzele de eerste ziekenbond gesticht werd onder de naam “Maatschappij van onderlinge bijstand Sint Leenaard” (goedgekeurd bij Kon. Besluit van 7 mei), was Pieter Hoemaecker een der eersten om bestuurslid te worden. Op 1885 werd hij tot voorzitter verkozen met 131 stemmen. Hij bleef op deze verantwoordelijke post tot ca. 1925. Hij was zoals zijn moeder, goed en rechtvaardig, bekommerd om hen die echt hulp nodig hadden. Pieter Hoemaecker (Pier van Martha’s), een man als een eik, zelfs in zijn oude dag nog pijlrecht en het hoofd omhoog, overleed in zijn “Oud Gemeentehuis en Herberg “Sint Joris” op 14 december 1925.
Meer dan 40 jaar had hij uiterst nauwkeurig de boekhouding bijgehouden (trouwfeesten, begrafenissen, banketten, enz.).
De hierna volgende rekening geeft daar een uitstekend beeld van.
- - Levering gedaen den 11 Pebrij 1861. in het banket van den heer Burgemeester Proot notaris, aengenomen aen drij franks den man.
- - Over levering van vijftig kilos ossen vleesch en twee en vijftig kilos en half schapenvleesch 164.18
- - Over levering van negen kalf koppen 24.50
- - Voor 3~ bontjes gossonel~n,12 bontjes selderie en karotjes 15.75
- - Voor Acht koeke brooden en Soep kasten 26.45
- - Voor hout en doofkoolen 5.50
- - Voor Kofie en Suikerij en mostaerd 9.19
- - Voor zeven en zeventig flesachen wijn 88.55
- - Voor een hectoliter bier 14.00
- - Voor dag heuren 10.00
- - Voor zeventien taerten 68.00
- - Voor de boter en melk 14.08
- - Voor de peren 3.27
- - Voor peper en zout 0.62
- - Voor aardappels 7.00
- - Voor terwe brood 5.00
er waren 151 ingeschreven uitgegeven te samen fr. 46.09 cent.
ven aen drijfranks de man maekt te samen fr. 453.00 cent.
Zoo dus wij hebben fr 3.09 cent. meer uitgegeven dan ontvangen. 3.09
Dudzeele den 11 Februari 1861.
Voldaen. P. Hoemaecker, voor moeder alles gerekend aen den inkoop
Maar de wereld draait voort en de tijd staat niet stil en in 1906 kwam de hele doening in handen van Emiel De Sauter (Miel van Martha’s) en zijn vrouw Maria Traen. Daar de moeder van Emiel, Prudencia Hoemaecker, vroegtijdig overleed, kwam Emiel met nog een gebrekkig broertje, van Moerkerke naar het Gasthof Sint Joris om hier bij grootmoeder Martha grootgebracht te worden. Daardoor komt het dat Emiel nooit met zijn familienaam genoemd werd, maar steeds Miel van Martha’s. Zelfs de zoons van Miel en Maria, nl. Jules, Jozef en Frans worden nog op heden door de oudere mensen van het dorp op de zelfde wijze genoemd. En dat de dochter naar haar geliefde grootmoeder als Martha (II) in de geboorte- en doopregisters ingeschreven werd, is zeker geen toeval. Toen Emiel, na een werkzaam leven, op 22 november 1933, op St.-Cecilia, overleed, heeft zijn vrouw Maria Traen, samen met haar kinderen de herberg verder uitgebaat tot de oudste zoon Jules, de zaak overnam.
Jules trouwde met Euphrasie Braems en in 1938 werden zij de nieuwe beheerders van Sint Joris. Het jonge gezin werd gezegend met een dochtertje dat, hoe kon het anders, als Martha (III) gekerstend werd. Het noodlot trof echter deze familie door het vroegtijdig sterven van Euphrasie. Nadien hertrouwde Jules met Maria Zwaenepoel en er werd hem een tweede kind geboren, nl. Monique.
Als laatste afstammelinge van Martha Fockedey, is het Monique De Sauter met haar man Lucien De Keyser, die van 1968 tot 1976 deze aloude drankslijterij open hield. Die jonge mensen hebben getracht de goede traditie van de Martha’s voort te zetten. Maar Lucien had andere plannen en in 1976 hebben zij er een kruisje over gemaakt, amen en uit.
Sindsdien zijn het Robert Stevens en zijn vrouw Andrée Arnould die sint Joris een nieuwe en opwaartse bloei willen verzekeren? Er is een traiteursdienst en verscheidene sportverenigingen hebben er hun lokaal. Robert en Andrêe hopen er de typische sfeer en de oude vriendelijke dorpsgeest van de generaties Martha’s hoog te houden.
Gasthof Sint Joris is in de loop van zijn meer dan 400 jaar bestaan, getuige geweest van de op- en neergang van ons dorp, getuige van de massa’s bedevaartgangers naar Sint Lenaard, getuige van de verwoestingen door de Geuzen en van de opeenvolgende bezettingen door vreemde troepen, getuige ook van het ineenstorten van de prachtige romaanse reuzetoren in 1673,waardoor een groot deel van de vernieuwde kerk opnieuw zwaar beschadigd werd, getuige ten slotte van het steeds opnieuw opbouwen rond kerk en toren.
Eigenaars en aanvullende gegevens
Uit de unieke documenten van Sint Joris, die in het bezit zijn van Lucien De Keyser en Monique De Sauter, blijkt dat dit pand al vóór 1860 een bezit was van brouwer Joseph De Buck-Samoy.
In 1874 trouwt Diseré Cauwe met de dochter van J. De Buck en het brouwen in de "Lion d’Or" was daarmee in goede handen. Vanaf 1891 valt de naam De Buck weg op de rekeningen.
Maar in 1898 komt de familie D’Hoedt aan de beurt en wordt de naam van de brouwerij en mouterij in een Vlaams kleedje gestoken nl. “De Zwaan”. Naast de brouwerij te Steenbrugge, was er ook nog een aan de Gentpoort in Brugge en een derde op de Simon Stevensplaats.
Een rekening van 22 juni 1898 betreffende 6 tonnen bier, waarvoor de som van 120 fr. betaald werd, was ondertekend door Leon D’Hoedt-Cauwe. Deze brouwersfamilie heeft omstreeks 1900 een vijftal huizen laten bouwen in Dudzele: het werden natuurlijk allemaal estaminee’s. En al die jaren en tot heden toe, bleef de familie D’Hoedt maar gerstenat leveren.
Dat de herberg in de 19de eeuw en misschien zelfs tot 1932 “Het Oude Gemeentehuis” als bijnaam op het uithangbord had, is goed aanneembaar als wij weten dat de raadszittingen er gehouden werden en dat de trouwers er moesten verschijnen voor de ambtenaar van de burgerlijke stand. Een klaar bewijs daarvan vinden we in de vele geboorte- en huwelijksakten die door Pieter Hoemaecker als getuige: medeondertekend waren.
Praktisch alle uitbaters van het “Gasthof Sint Joris” waren naast herbergier, nog kleingebruikers van beroep. Zij hadden enkele gemeten grond en gras in gebruik, hadden een paard en enkele melkkoeien, een paar varkens en wat pluimvee; en ze trachtten daarmee rond te komen en zelfs nog wat in de kous te stoppen. Bij Martha’s kon men dan ook niet alleen bier en korte drank krijgen, maar eveneens melk, boter en eieren. Tussen de twee oorlogen hebben wij Pier, Miel en Jules van Martha’s ontelbare keren de koeien en de zwijnen naar de “Kerkebilk” weten doen of terug naar huis halen. Miel zei dan altijd Pietje-Pol tegen mij, omdat hij mij en mijn broer niet goed uit elkaar wist te halen.
Er zitten in de documenten van Sint Joris nog twee pachtbrieven van tweemaal negen jaar, die Martha Fockedey als pachteres aanduiden. Het gaat hier om 1 ha. 21 centiaren land waar, voor de periode van 1858-1866 jaarlijks 180 fr. in goud of zilvergeld moest betaald worden. Voor de tweede negen jaar pacht, 1867-1875, was de pachtsom 220 fr. ook in goud of zilvergeld te betalen op de vervaldag bij de eigenares Francisca De Mey, rentenierster te Brugge. Deze pachtbrieven waren opgesteld door notaris Proot van Dudzele. Tenslotte is er nog een interessant huurkontract tussen de eigenaar van de herberg, Joseph De Buck, en de uitbaters van Sint Joris.
P.S. Oprechte dank aan onze geachte medeleden in St.-Guthago, Dhr. en Mevr. Walter Claeys-Delporte en Dhr. en Mevr. Lucien De Keyser-De Sauter, voor de gegevens die zij mij verschaften. Ik kreeg ook een tip van onze vriend dhr. Juliën Bulcke in verband met het “Hof van Commercie” (zie Rond de Poldertorens 1980, nr. 2, blz. 88) Het is wel de zoon van Lieven Cattoor, fl1.
François-Jean-Paul die van 1817 tot 1832 de uitbater was van “Het Hof van Commercie”. Daarvoor mijn besten dank aan Julien.
Glasraam met St.-Joris, ca. 1500
Voetnoten
- Zie eerste en tweede deel in R. de P. jaargang XXII, 1980 nr. 2 blz. 87-92 en nr. 3 blz. 127-133.