Een moeilijk geval voor de Brugse Schepenen
Germain Vandepitte
Waleire-gotte-toch! awal da'k zeggen! hoe is da meugelik? Sjemenus menschen, bekiekt dadde! ' t Is wreed ’ t is wreed! Wien zoe-t-er da kannen peizen, zowe braaf wuvetje! ' t Is God geklaagd.
Heel het gebuurte stond overende, jammerend en lamenterend, de armen hulpeloos omhoog geheven. Ongelovig ... dat vooral!
Ware het niet dat ze het gruwelijke feit voor ogen hadden, niemand 'k zegge wel niemand zou het geloofd hebben!
Ter zake:
Brugge, eind november 1651
Die morgen was Adriaen Van Haverbeke van huis vertrokken naar zijn besogne. Emmerentiana Verheye bleef thuis met twee pagadders, terwijl er twee naar school waren. Het kleinste was pas een viertal maanden oud; het oudere van drie jaar scharrelde in huis rond.
Sedert haar laatste bevalling had de vrouw zich niet zo best gevoeld, en de ruzie die ze kort na haar beliggen had met een molenaar, had dat niet verbeterd. "Haar hoofd en hersenen bleven zeer dunne", zoals ze zei.
Nadat haar man weg was, had ze haar spellewerkkussen bovengehaald, waarop een werkje stond dat een zestal weken was blijven liggen. Hoe ze ook probeerde, het vlotte niet: ze was het vergeten. Even de straat overgewipt naar de dochter van Frans Guens; maar ook deze kreeg het zaakje niet vlot.
Terug thuis, nogmaals geprobeerd en nogmaals en opnieuw, ter wijl haar driejarige gedurig zijn toeter openzette en pruilend en pronkend rondliep, ongedurig en met niets tevreden noch te paaien. Een gekregen halve appel gooide hij nukkig weg. 't Einde raad ging Emmerantiana naar het schapraaiken om een boterham te snijden: misschien zou dat ... Ze stond met het mes in de hand, toen net op dat moment de kleine weer kwam opzetten al janken en tuiten! Het bloed schoot haar in de keel en toen, "hoe?" wist ze niet meer ... toen moest het gebeurd zijn! Half bij zinnen, zag ze, tot haar verbijstering, het kind op de vloer liggen met overgesneden keel. Totaal verbouwereerd, liep ze naar haar buurvrouw Mayken Devos, roepende "Wat heb ik gedaan, wat heb ik gedaan, ik heb er mijn kind de kele afgesneden!".
Totaal in de war, gaf ze een sleutel aan de buurvrouw, nam de "gelardeerde bout" die ze gekookt had voor de pastoor van St.Jacobs van tafel en duwde die eveneens in de handen van de verschrikte buurvrouw. Daarop liep ze het huis uit, recht naar de gevangenis waar ze op de deur bonsde om te worden binnengelaten. Tegen Rijckaert Vanders, die opendeed, zei ze dat ze haar kind gedood had; en dat hij haar moest opsluiten: dat ze zich in de handen van de justitie stelde.
Rijckaert echter trachtte haar te overhalen om naar het "Castaegneclooster" te gaan en toevlucht te zoeken op het gewijde. Ze smeekte hem echter in het gevang te mogen blijven. Uiteindelijk vertrok ze toch en klopte aan de achterpoort van het Kastanje klooster dat in Groeninge uitgaf. De hoofdingang van dit klooster was in de huidige Kastanjeboomstraat. De zusters durfden haar niet houden en ze raadden haar aan naar de "Coletten" te gaan (1). Ze gaven haar "een clocksken" en een vrouw mee als geleidde (2).
Daar werd ze ontvangen in "’t parloir". Ook daar zeiden de Zusters dat ze dat niet mochten doen, en haar niet konden houden. Ze leidden haar door de hof, tussen de grote poort, door de deur zuid in de gang. Daar werd ze een huisje binnengebracht. Bij haar waren nog een vrouw die haar van de Kastanjeboom vergezeld had, plus nog twee andere personen.
Van daar werd ze alover een haag weggebracht; daarbij geholpen door een Pater of een Broeder. Daar ze gerucht hoorde van bezoekende mensen, had ze zich verscholen in een stalletje, waar ze haar vonden.
Tijdens het eerste verhoor, kregen de Heren maar sporadisch de woorden tussen de snikken door te horen. "Deselve vrouwe was seere lamenteerende, segghende ende beclaecghende haer groot ongheluck" dat op zo weinig tijd en onverklaarbaar over haar gekomen was. Dat ze altijd zo eerlijk had geleefd. "Ick weet wel dat ick hebbe den doodt verdient, ick versoucke om ghenadighe justitie!".
Op 24 november verscheen Emmerantiana nogmaals in het College van Schepenen. Daar werden vooreerst haar tevoren afgelegde verklaringen voorgelezen. Ook nu zegde zij dat het allemaal waar en juist was. "Biddende ora eene ghenadighe doodt ende dat sy soude moghen hebben de heylighe aerde" (d.i. zoude mogen begraven worden in gewijde grond).
Diezelfde dag werd ze veroordeeld om gewurgd te worden aan de stake met de koorde, zittende op een schavot, tot er de dood op volgde. Ze werd ook veroordeeld tot de kosten van het gerecht.
In een speciale clausule werd vermeld dat, gezien het feit, haar gesteltenis en die van haar ouders en familie, en meer pregnante redenen, er "confidentieel" besloten werd, haar lichaam in gewijde aarde te laten begraven, daar waar haar vrienden het goed vonden.
De executie had plaats op de 25 november 1651, terwijl aan de gestelde voorwaarden werd voldaan.
Bron
- Arch. Stad Brugge, Reg. 626 f° 105 v° 106 v°.
Voetnoten
- Coletten: Colettenunnen, Klettenunnen, Colettienen. Tegenaan de Katelijnepoort, in de Colettienenstraat te Brugge.
- Ze gaven haar een clockxken: wie heeft daar een uitleg voor? We zouden U dankbaar zijn.