Zeven motieven om Jacob Van Maerlant
Fernand Etienne
1 "Spreken Jacob, lieve compaen"
(Van Jacob ende van Marine, 4e str.)
Jacob van Maerlant laat zich in "dialoghe" herhaalde keren door een zekere Martijn van Utrecht aanspreken. In zijn globaal werk helpen ons daarbij nauwelijks enkele uitspraken om een levensbeeld van hem te vormen. In tal van studies, in allerhande bijdragen werden hem evenwel geen eretitels gespaard. Verdedigd en weer aangevallen zien we hem in verscheidenheid getekend als de wijze onafhankelijke denker, als de openhartige voorzanger van recht en vrijheid, de noeste werker, de wakkere kampvechter voor het geestelijk welzijn van de burgerij. Daar is zijn bezorgdheid, zijn hoofsheid. Men verheerlijkt hem als de moedige didacticus met de dichterlijke aanleg, behendig en radicaal, als de strenge berisper, als de kroniekschrijver, als de pelgrim in de geest, als de man van indrukwekkende allure.
Liet hij zich zelf als "lieve compaen" of "lieve Jacob" begroeten, ons zal hij blijven bestaan als de waardige figuur die "vader es der Dietsche dichtern algaeder" (eerste Jan Van Boendale, Lekenspieghel, II 15, 119).
2 "En of hi soeken dede"
(Spieghel Historiael., III , Boek 3-XXXIII)
Wie telt de rijmen die Jacob van Maerlant heeft geschreven?
Wie telt de regels die men over hem ten beste gaf?
Zijn naam heeft tot een niet geringe polemiek en tot nieuwe vraagtekens geleid. Wat werd al niet betwijfeld en tegengesproken! "Jacob,die costere van Merlant" (Merlijn, v.37) heeft meer dan een vorser tot een Maerlant-probleem geleid. Hij wordt van "coster" tot "conster", van clericus tot vagant. Staat het duidelijker wanneer hij als een zogenoemde "de Coster" geboortig van Houtave, noordhoek Malland zich tot sciver of geschoold geleerde gaat vormen en zijn werken levert op bestelling? Wie geeft ooit een afdoend antwoord op geboorte- en sterfdatum?
Heeft het nu wel belang of het Merland, Mierland, Malland of Maerlant moet zijn? Wat de geschiedenis ons niet duidelijk kan maken, zal de fantasie graag kleurrijker vertellen.
3 "Jacob, du moens in den Dam"
(Dander Martijn, 2e str.)
Hier bepaalt hij zelf zijn woonstede Damme, toendertijd de voorhaven van het welvarende Brugge.
Blijkbaar komt Jacob van Maerlant zich te Damme vestigen tussen de jaren 1266 en 1270. Algemeen wordt aangenomen dat hij er verblijft tot aan zijn dood en dat hij er onder de toren van de O.-L.-Vrouwkerk is begraven.
Zijn werk getuigt dat hij er betrekkingen onderhoudt met de toenmalige handelswereld; dat hij er optreed in naam van de kooplieden. Hij is er de zaakwaarnemer van de Heren van Roden, die hij vanaf zijn jeugdjaren leerde kennen.
En opnieuw de vragen! - Genoot hij, na een verzorgde opleiding in de kapittelschool van Sint-Donaas te Brugge, een unieke kans om in Orléans en in Parijs te studeren? Ondernam hij andere reizen vooraleer zich definitief te Damme te vestigen?
Feit is en blijft, dat hij als kroniekschrijver (schepenklerk of griffier) bij Noordnederlandse edellieden zoals een Albrecht van oorne, een Nicolaes van Cats heer van Noord-Beveland, graaf Floris V, en tevens bij de Minderbroeders van Utrecht een steun kan vinden. Feit blijft eveneens dat hij niet los te maken is van het hedendaagse Damme. Met recht en met reden staat hij er sinds 1860 gestandbeeld. Een geslaagde beeltenis door Henri Pickery bedacht en gebeiteld.
4 "Ghenoughet di clerc te sine Sette omme leren dine pine So dattu moges leren dan Andere ongeleerde man”
(Spieghel Historiael, III, Boek 1 XXXVIII)
Als getuige van zijn tijd gaat hij te rade waar het hem mogelijk is, om in verdietste vormen te berichten. Tot en met zijn zogenaamde zwanenzang "Vanden Lande van Oversee", waarin hij zijn verontwaardiging over zijn decadante tijd blijft uitspreken en tot een nieuwe kruistocht wil aansporen.
Met zijn drie grote leerdichten Der Naturen Bloeme (periode 1265-1269), de Rijmbijbel (beëindigd op 25/3/1271) en zijn Spieghel Historiael (begonnen in 1284) waarvan hij een 90.000 verzen voor zijn rekening neemt, zal hij zijn geprezen werkkracht bewijzen.
Zijn vroegere werken, zoals o.a. de Alexanders Yeesten (1258), Graal Merlijn (1261), de Historie van Troyen (1264) beschouwde hij eerder misleidend, omdat de bronnen vol "logenliken saken" stonden.
Behalve een paar innig-vrome strofische gedichten, die zich voeden aan Latijnse bronnen, bevat zijn werk weinig poëtische of dramatische kleuren. Bedoelde hij ten andere ooit op hogere dichtwaarden aanspraak te maken?
5 "Nutscap ende waer”.
(Der Naturen Bloeme, v. 87)
Jakob van Maerlant bezorgt ons hoofdzakelijk vertalingswerk. In zijn optiek doet een eigen schepping geweld aan de waarheid.
Met het leerboek "Der Naturen Bloeme" stelt hij zich, ernstig van aanpak, definitief in dienst van een didactisch ideaal. Hij beschouwt meer en meer zijn roeping als een soort leraarschap: nuttige en ware dingen aan te leren. Hij laat zich echter opnieuw misleiden waar hij de Latijnse bronnen raadpleegt: bronnen die soms nog leugenachtiger voorstellingen dan de Franse bevatten.
Daar hij zijn rijmkunst blijft aanzien als een soort dienares van de geschiedenis en van de wetenschap, vergist hij zich hier herhaaldelijk in zijn werkwijze.
Overal waar het nood doet wil hij herstellen wat fout loopt in zijn zeer bewogen tijd, de dertiende eeuw. Hij wil al met al, de mensen helpen met nuttige “daghcortinghe”. Hetgeen we thans noemen: vrijetijdsbesteding.
Hevig blijven de verwijten aan het adres van hen, die “meer rimen dan si weten”.
6 "Ghi sijt bi den Paradise
Wel betekent, Vrouwe van prise,
Daer uut spranc deerste fonteine”.
(Die Clausule vander Bible, aanv. 3e s)
Jacob van Maerlant was een bewonderenswaardige Maria-vereerder. Hij plaatst meer dan een werk onder haar bijzondere bescherming, en laat geen gelegenheid na om haar te prijzen.
Met "De V Vrouden", een typisch Gaude-gebed, bereikt hij zijn mooiste O.-L.-Vrouwelied. Waar hij in “Die Clausule vander Bible” haar uiterlijke schoonheid bij haar leven op aarde bezingt, bespreekt hij in zijn “Disputacie van onser Vrouwen ende vanden Heiligen Cruce” een vertolking in het Diets van 3 Latijnse hymnen, de trieste toestand van de mensheid. Het Kruis des Heren beantwoordt hierbij de klachten van de Moeder Gods.
Met zijn sterk Mariale beschouwingen heeft Jacob van Maerlant herhaaldelijk voor een gezuiverd Christendom gepleit.
7 "Ende omdat ic Vlaming ben
met goeder herte biddic hen,
die dit dietsche sullen lesen,
dat si mijns genadigh wesen".
(Leven van sinte Franciscus, v.135-138)
Deze verzen wijzen er op dat hij zich wil verontschuldigen bij zijn opdrachtgevers. Zij moeten namelijk inzien dat hij een Vlaming is en dat zij van Utrecht zijn.
Wellicht onbewust heeft hij een grote invloed uitgeoefend op het wezen van onze taal. Hij geeft er een bepaald ritme aan, krachtend en voedend "gelijk oud-bruin, koppig Vlaandersch bier”. Feit is dat hij zijn moederspraak niet heeft “verscoven”!
Jacob van Maerlant leefde in de onrust van een bewogen dertiende eeuw. Hij verdween van het wereldtoneel op de vooravond van een grote gebeurtenis: de Guldensporenslag!
Hij liet ons met zijn werk een historisch curiosum na.
Hij blijft ons als een onuitwisbaar teken, een symbool!