Duitse Handelsbetrekkingen met het Zwin
Germain Bonte
B. Hoeke rond 1300
Duitse geschiedkundigen hebben enkele bijdragen over Hoeke gepubliceerd. Deze artikels handelen over de kerk, het hospitaal, het Oosterlingenhuis in Hoeke, over de baljuw van Hoeke en ook over het zeerecht van Lübeck; maar dan telkens met op de achtergrond de handel van Hoeke met Duitsland, meer bepaald met Lübeck.
Ons artikel tracht deze verspreide publicaties zo te bundelen, dat er daarbij min of meer een beeld van het Hoeke van rond 1300 ontstaat. De heer M. Coornaert was opnieuw bereid Latijnse teksten te vertalen: waarvoor onze beste dank.
1. De Kerk en het Hospitaal
Te Rijsel wordt een stuk (1) bewaard dat handelt over de kerk en het hospitaal, te Koeke, en dat gedateerd wordt rond 1274(2) of ook tussen 1270 en 1280 (3). Stein (4), De Smet (5) en Devliegher (6) hebben een gedeelte ervan gebruikt, maar het verdient volledig gepubliceerd te worden. De inhoud van het bedoelde dokument is kort samengevat als volgt: de kerk van Hoeke krijgt bij testament van Hendrik Con 250 pond Vlaamse munt en Hendrik van Coussevelde, de testamentuitvoerder van Con, schenkt een huis dat ingericht wordt als hospitaal voor armen en waarvoor enkele goede lieden en de Gravin van Vlaanderen de grond schenken.
"Hospitaal" betekende in die jaren ondermeer een huis waar gastvrijheid gegeven werd aan vreemdelingen, aan bedevaarders.
Het was ook godshuis, armenhuis, ziekenhuis, en het werd veelal aan de Heilige Geest - de Vader der armen - toegewijd.
Hier volgt de vertaling, door Maurits Coornaert, van dit belangrijk stuk:
"Wij Margareta, gravin van Vlaanderen en van Henegouwen, laten aan iedereen weten dat Hendrik van Coussevelde, handelaar uit Duitsland, ter ere Gods en uit naastenliefde, 250 ponden in Vlaamse munt gegeven heeft ten behoeve van de kerk, die staat te Hoeke bij Monnikerede, en voor het zieleheil van Hendrik Con, ook handelaar uit Duitsland. Dit geld komt voort uit het testament van de laatstgenoemde Hendrik, die aan Hendrik Coussevelde de opdracht gegeven had, om die som op de best voorkomende manier te besteden voor zijn zielerust.
"Welnu, vooraleer Hendrik van Coussevelde dit geld schonk, had hij met zijn geld, tere van de Heilige Geest en voor de uitboeting van zijn zonden, een huis gekocht om dit te laten ombouwen tot een hospitaal voor de armen. .Enkele goede lieden gaven, ter ere Gods en uit naastenliefde, de grond van dit huis, die aan hen behoorde, en (de grond) die andere personen toegezegd hadden. De rest van het terrein horend bij het voorbestemde huis was echter onze eigendom, en daarover hadden ze geen bevoegdheid, tenzij met onze toelating.
"Maar op het aanraden van religieuzen en andere goede lieden, ter ere van God en uit naastenliefde, schenken wij de overige grond horend bij het bedoelde huis, die 31/2 roeden, en 3 voet omvat. We maken dit perceeltje vrij van alle feodale en andere verplichtingen en van alle renten, ten behoeve van het bovengenoemd Hospitaal.".
De stad van herkomst van deze schenkers vinden, leek me eerst een onbegonnen werk. Voor Hendrik Con is dat inderdaad zo; maar voor Hendrik van Coussevelde had ik gedeeltelijk succes.
Ik stelde dat Coussevelde de Franse verbastering is van Coesfeld - een stad in Duitsland - en tevens een naam is die zijn herkomst geeft, zoals bij boorbeeld de naam Vandamme. Zoeken deed ik dus in deze Duitse stad: een Hendrik Coesfeld is in Coesfeld bekend en heeft er ook - vóór 1298 - een groot Heilig- Geesthuis gesticht (7).
Verder zocht ik ook in Lübeck, omdat bindingen tussen deze stad en Hoeke mij bekend waren. Te Lübeck behoorden de Coesfelds tot de belangrijkste families (8). Ook daar vindt men Hendrik Coesfeld in 1242, in 1280 en in 1312. De Hendrik uit 1312 schenkt een altaar aan het Heiligen-Geesthospitaal (9).
Voorlopige gevolgtrekking: de koopman uit Duitsland kan zowel uit Coesfeld als uit Lübeck zijn; maar misschien brengt de herkomst van de onvindbare Con een oplossing.
2. Het Oosterlingenhuis
De Duitse kooplieden hadden in Hoeke hun Oosterlingenhuis. Dit blijkt uit de Brugse stadsrekeningen van 1402-1403, waarvan Koppmann (10) een uittreksel publiceerde: "Item den vichtiensten dach in Hoymaend den her Janne van Roesselare ende Gheraerde van sinth Omaers ghesendt ten Hoeke, omme aldaer te overzien den diic bi der oosterlingher huus, de welke in groote vreese stont".
Stein (11) trok daaruit de conclusie dat er Oosterlingen in het begin van de 15de eeuw te Hoeke verbleven. Een gevaarlijke conclusie lijkt mij, die te vergelijken is met het besluiten tot de aanwezigheid van Oosterlingen in Brugge op de dag van vandaag, omwille van het Oosterlingenplein en Oosterlingenhuis dat er nu nog bestaat.
Het is redelijk aan te nemen dat het Oosterlingenhuis in Hoeke de "bank" geweest is waarover in het zeerecht van Lübeck gesproken wordt; wat verder behandeld wordt.
3. De Baljuw van Hoeke
De Duitse steden hielden geregeld vergaderingen waar de problemen van hun handelaars besproken werden. Deze bijeenkomsten werden voorbereid door briefwisseling tussen de steden. Zo is voor een vergadering die in Lübeck rond 1297-1302 plaatsgreep, een schrijven van deze stad aan Osnabrück bewaard gebleven, waarin over de baljuw te Hoeke gesproken wordt (12). De vertaling door Maurits Coornaert volgt:
"Aan de heren consuls van de stad Osnabrück. De consuls van Lübeck sturen de achtbare consuls van de stad O. (Osnabrück) hun eerbiedige groeten toe. Enkele handelaars, die te Brugge in Vlaanderen verblijven, schreven ons dat ze veel onrecht lijden ter oorzake van het gewoonterecht dat ginder van ouds geldt. Ze verklaren ook dat, wanneer ginder een handelaar of zijn bode of dienaar sterft, men de helft van zijn bezit in de handen van de koning van Frankrijk moet overbrengen. Het betreft de goederen, die in het bezit van zulke overledene bevonden worden, en aan wie ze ook behoren. Ze schrijven nog dat, wanneer iemand te Hoeke sterft, de baluw omwille van de dood van zulke persoon 26 schellingen 8 deniers sterling wil heffen. Het gaat om nieuwe ponden sterling, die elk 2 mark groten waard zijn. Ze schrijven ook dat, wanneer iemand bij zijn aankomst in de haven van het Zwin, de vleesschuld betaald heeft, de baljuw, die daar namens de koning gesteld is, - eerder dan de consuls of de schepenen -, in naam van de koning de goederen van de overledene in bewaring moet houden. Als gevolg daarvan vrezen we dat, indien zulke goederen m de handen van de baljuw van de koning komen, de erfgenamen die moeilijk zullen kunnen terugkrijgen."
De tekst vraagt wat aanvulling:
- de baljuw te Hoeke: De baljuw,vertegenwoordiger van de Graaf, had territoriale bevoegdheid in Damme, Monnikerede, Hoeke en Mude (13). De Lübeckers vermelden enkel Hoeke omdat zij daar hun zetel hadden: hun zeerecht dat op 8 maart gedateerd is, stipt inderdaad Hoeke aan (14).
- de haven van het Zwin: Het was gebruikelijk dat voor een haven de stroom aangeduid wordt, soms aangevuld met de naam van de haven zelf; b.v. de haven van de Maas in Dordrecht (15). Häpke neemt aan dat hier Suis bedoeld wordt (16).
- de Vleesschuld: "Wanneer iemand bij zijn aankomst in de haven van het Zwin de vleesschuld betaald heeft...” De onderlijnde zinsnede moet verstaan worden als: overleden is (17).
Er is eveneens een rekening van de baljuw van Hoeke uit het jaar 1299. Ook hier wordt een Lübecker vermeld: Jehan de Lubele.
Hoeke blijkt evenwel niet exclusief Duits te zijn geweest: er zijn ook namen die verwijzen naar Montpellier of naar Spanje (18).
3. Het Zeerecht van Lübeck (8 maart 1299)(19).
In de middeleeuwen had ieder belangrijke haven zijn eigen zeerecht. Damme is daar een voorbeeld van, Lübeck een ander.
Dit zeerecht regelde de rechten en plichten van de schippers, de bemanning en de eigenaars van de vervoerde goederen.
Hier gaat de aandacht enkel naar die artikelen die over Hoeke handelen:
- Zo iemand die onze burger ia, en die naar Vlaanderen komt in de haven die het Zwin geheten is, en die veel koopwaren heeft ter waarde van 13 Engelse schellingen en meer, dan zal hij 12 penningen Engels geven aan de Hanze. Twee delen ervan zal iften in de bus leggen om het recht te versterken en het onrecht te weren. De olderman en de broeders van de Hanze zullen vrij over het derde deel van de 12 penningen Engels beschikken.
- Wij bevelen onze burgers, die schipper zijn, en die ofwel in Hoeke gemeerd liggen met hun schip, ofwel elders in het Zwin liggen en naar Hoeke kunnen komen, de bank die elke zondag en telkens het nodig is gehouden wordt, bij te wonen. Bij afwezigheid zal een boete van 4 Engelse penningen geïnd worden, tenzij de afwezigheid te wijten is aan overmacht of dat de olderman vrijstelling gegeven heeft. De opbrengst van deze boetes zal de olderman met de broeders van de Hanze vrij besteden.
- ...
- Wij verzoeken en bevelen ook iedere koopman die onze burger is, en die in Hoeke gemeerd ligt, zondags naar de bank (rechtbank) te komen, zijn stad ter ere.
- Zo men voor de olderamn in de bank moet verschijnen omwille Van een klacht, dan zal men dat in der minne regelen of een uitspraak vellen.
Verduidelijkingen:,
- de haven die het Zwin geheten is = Sluis. Ik volg hier opnieuw Häpke in zijn interpretatie van het schrijven van de Lübeckers aan de Osnabrückers.
- de bank: Een rechtbank die de geschillen tussen Lübeckers regelde, zij brachten dus hun geschillen niet voor de baljuw.
- iedere koopman die onze burger is: Een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de schippers (scheepskapiteinen?) en de kooplieden.
Uit het "Zeerecht" blijkt duidelijk dat Lübeck wel degelijk Hoeke als haven gekozen heeft. De betekenis van Hoeke kan, bij gebrek aan gegevens, niet in cijfers uitgedrukt worden. Wel kan gesteld worden dat Hoeke een belangrijke goederenstroom moet verwerkt hebben: de economische belangrijkheid van Lübeck staat daar garant voor.
Voorzichtigheid blijft geboden: Hoeke als haven, zeker!
Hoeke als centrum van handel: twijfelachtig! De belasting geheven in 1306, illustreert de relatieve belangrijkheid van Hoeke in deze periode: Sluis betaalt 13.140 pond, Damme 6.466 pond en Hoeke 617 pond. Dit laatste bedrag ls van dezelfde orde als het bedrag voor Mönnikerede en voor Mude.
**********
Een zinsnede uit de onderhandelingen tussen tussen Duitse handelaars en Margareta, gravin van Vlaanderen, in 1252-53 breng ik als besluit in herinnering: "... dat de Duitse kooplieden een nieuwe stad mogen stichten, op de grond van de Gravin van Vlaanderen die - langs de waterkant - tussen onze havens Damme en Mude strekt tot aan de Zinkval; waar ze dit wensen" (deze laatste zinsnede is naderhand vervangen door "de plaats die Wij als de geschiktste beschouwen").
De Duitse kooplieden hadden een enclave voor ogen zoals het Stahlhof in Londen of het Petershof in Nowgorod. Dit was . het idee van Lübeck.
Is Hoeke nu toch die bedoelde stichting? Wel onder een andere vorm: Lübeckers tussen andere kooplieden (zoals de Oosterlings of Duitse handelaars te Brugge?).
Verwijzingen
- Archives dép. du Nord. Lille, Premier cartulaire de Flandre, stuk 145, B 1561, f° 46. - de Saint Genoin, blz 648-49.
- du Saint,- Gunoin, blz 648 on 649.
- Stein,blz 93 - Devliegher, blz 65.
- Stein, blz. 93
- De Smet, blz. 13.
- Devliegher, blz. 65.
- Stadt Groesfeld, brief van 21 okt. 1986.
- Riering, blz 14. Citeert Röng zonder vindplaats te geven.
- Archiv der Hansestadt Lübeek,brief 316/86 Dr. Gr/Fe, 27/3/86.
- Koppmann, Das Haus, blz 103.
- Stein, Über die attesten Privilegiën, blz 93.
- Hanserecesse I, blz 38 en 3.9, Vorakte74.
- Nowé, blz 69.
- Pardessus, tome lil, blz 405 en 406.
- van den Bergh. Om 148, nr 344.
- Häpke, blz 78.
- idem, blz 78, nota 5.
- Gilliodts, Damme, blz 18
- Codex, blz 83, nr CV.
Bibliografie
- Archiv der Hansestadt Lübeck, brief 316/86 Dr Gr/Pe; 27/3/86.
- CodexDiplomaticus Lubecensis: Lübeckisches Urkundenbuchn 1ste Abteilung. - Urkundenbuch der Stadt Lübeck, erster Theil, zweiter Theil, 1e Halfte; Lübeck 1843-1858.
- A. De Smet, L'origine des ports du Zwin. Damme, Mude, Monnkerede, Hoeke et Sluis. Etudes bist. a la mémoire de Henri Pirenne, Bruxelles, Nouvelles soc. d'éditions, 1937.
- L. Devliegher, De Zwinstreek, Tielt Lannoo, 1970.
- J. de Saint Genois, Droits primitifs, Tomc I, Paris, Saillant 1782.
- Gilliodts van Severen L., Coutumes des Pays et Comtés de Flandre. Quartier de Bruges, Coutumes des petites villes et seigneu- reries enclavées, Tme II. Bruxelles, Gobbaerts, 1891.
- R. Hëpke, Die Entstehung von Sluis, HG blz 1904-05, blz 63-80.
- K. Koppmann, Das Haus der Oesterlings zu Houk, HGbll,p 130,1875.
- H. Nowé, Les baillis comtaux de Plandre,Bruxelles 1929.
- J.M. Pardessus, Collection des lois maritimes (zes delen) Paris, Imprimerie royalen 1828-1845.
- Die recesse und andere Akte der Hansetage, von 1256-1430; Leipzig , 1870-1879.
- B. Riering, Der Kreis Coesfeld und die Deutsche Hanse, Beitrage zur Landes- und Volkskunde des Kreises Coesfeld, Heft 2.
- Stadt Croesgeld, Brief van 21 oktober 1986.
- W. Stein, Uber die altesten Privilegiën der Deutschen Hanse in Flandren und die altere Handelspolitik Lübecks, HGT1, 1902, blz 51-133.
- Ph.C. Van den Bergh, Oorkondenboek van Holland en Zeeland, Amsterdam; Muller, 1866.