De Forten van het Brugse Vrije tijdens de tachtigjarige oorlog

Maurits Coornaert*

6. De inname van Sluis in 1587

Blijkbaar vond D. van der Bauwhede geen enkele geschreven bron, waarmee men de bouw van Farneses schipbrug nader kan dateren. We nemen wel aan dat de Zwingeul vóór 1 juli volledig afgesloten was. Daarop maakte Farnese zich gereed om het Groot Fort te veroveren. De Spaanse troepen slaagden erin om door het aanleggen van loopgrachten de genoemde schans heel dicht te benaderen. Door dit maneuver geraakte het Klein Fort afgesneden, zodat het garnizoen gedwongen was de schans op te geven. De Kleine Schans werd ca. 15 juli door de soldaten van Markies de Renty ingenomen.

Vervolgens liet de Renty zijn pioniers een werk uitvoeren, dat het Groot Fort in het nauw bracht: hij deed "een brugge dwars over 't Reigersvliet" slaan. Hier gaat het niet om de eigenlijke Reigaarsvliet op het Hazegras, maar om de reeds vermelde sluisvliet van de watering Reigaarsvliet. De Grote Schans werd gedurig beschoten door de kanonnen van de schepen van de Renty en “‘t bolwerk dat men de Schorre noemt". Die term bedoelde allicht het reeds veroverde Klein Fort, dat op de schorren langs het Pas stond. Daar de toestand onhoudbaar geworden was, ontruimden de Staatse soldaten het Groot Fort in de nacht van 18 op 19 juli, nadat ze hun eigen schipbrug in brand gestoken hadden (VDB, p. 115-118).

Nadat alle schansen op de westzijde van het Pas door de Spanjaarden veroverd waren, groeide de kans dat de Staatsen en de Engelsen zouden schepen en troepen samentrekken, om daarmee het belegerde Sluis te ontzetten. Daarom besloot Farnese de verovering van de stad te bespoedigen. Hij concentreerde zijn artillerie vóór de Westpoort. In de vroege morgen van 24 juli begonnen tientallen kanonnen de genoemde poort en de aanpalende stadswal kapot te schieten. Anderzijds liet Farnese ter hoogte van Bekaf een schipbrug over het Pas leggen. Die brug moest dienen als toegangsweg voor de troepen, die over de vernielde omwalling heen, de stad zouden binnendringen.

De eerste stormaanval op 26 juli was gesteund door het geschut, dat de Spanjaarden op het Groot Fort en Bekaf aangebracht hadden. Die bestorming werd afgeslagen met grote verliezen op beide zijden. Vervolgens wierpen de Sluizenaren binnen de stad een achterwaartse verschansing op. In de daaropvolgende dagen verweerden de belegerden zich met alle middelen tegen de belegeraars, die door de bres in de stadswal poogden vooruit te stormen. In de voortdurende gevechten en beschietingen verloren beide partijen talrijke manschappen (14).

Middelerwijl voerden de Staatsen en de Engelsen onderhandelingen, waarin een middel gezocht werd om het Sluise garnizoen ter hulp te komen. Men besloot een vloot uit te rusten, die de schipbrug van Farnese zou doorbreken, en met hulptroepen en voorraden naar Sluis zou doorstoten. De bedoelde brug werd echter goed bewaakt door de troepen die, onder bevel van de Renty, gelegerd waren in de twee schansen op de brugeinden, en in de kampementen op de oevers van het Zwin. De bedoelde afdelingen beschikten over artillerie, om de naderende vijandelijke oorlogsbodems te kunnen beschieten.

De Engelse en Staatse schepen stonden onder het bevel van de Engelse admiraal Leicester. Er werd besloten dat men, evenals in 1585 bij Antwerpen, een brandboot zou uitsturen die de schipbrug moest vernielen. In de nacht van 4 op 5 augustus zagen de mannen van Renty, die de brug bewaakten, de vlammende brander bij wassend tij het Zwin binnendrijven. De Renty deed enkele schuiten van de brug losmaken en terzijde trekken. De brandende boot voer door de opening zonder schade aan te richten. Leicester was niet gevolgd met zijn vloot, zodat de mannen van de Renty de schipbrug weer konden sluiten.

Ondertussen werd steeds hevig gevochten in de buurt van de Westpoort, waar de Spanjaarden langzaam maar zeker terrein wonnen. Bijgevolg maakten dezen zich op 5 augustus klaar voor de beslissende bestorming. Maar Arnold Groenevelt, de bevelhebber van Sluis, zag het nutteloze van verder verzet tijdig in. In de avond van 5 augustus tekenden de strijdende partijen een akkoord, waarmee de kapitulatie van Sluis geregeld werd. De volgende morgen verlieten de overlevende Staatse en Engelse soldaten de stad (VDB, p. 128; KZ, p. 234).

Door de val van Sluis was de bevolking van de Zwinstreek verlost van de strooptochten, die van de genoemde stad uit, in het Oostvrije en het Noordvrije gehouden werden. Maar het garnizoen van Oostende zond nog steeds groepen vrijbuiters, die in de parochies van de Vlaamse kuststreek hun bevoorrading gingen ophalen. De bewegingsvrijheid van de Oostendenaren was al enigermate beperkt door de schansen, die men in 1585 rond Oostende aanlegde. Vervolgens werd in 1586, ten behoeve van de kustbewaking, een fort gebouwd op de sluis van de Blankenbergse Watering (KZ, p. 232-233; ill. nr.4).

Overigens telde de streek rond Sluis weinig bewoners. Veel boeren hadden hun hoeven verlaten, omdat hun landerijen door het zout water onbruikbaar geworden waren (WR, p. 97-106). Andere personen sloegen op de vlucht zodra Farnese in juni 1587 overal rond Sluis begon legerkampen, schanswerken en artilleriestellingen in te richten. Anderzijds leefden de inwoners van de kustplaatsen ook na de val van Sluis in onzekerheid, zolang de zeeoever niet door forten beschermd was tegen de Staatsen, die herhaaldelijk trachtten uit Zeeland naar het Vrije over te steken.

Wat gebeurde er in de stad Sluis, nadat het Staatse garnizoen weggetrokken was? We nemen aan dat de overblijvende Sluizenaren zich aan het werk zetten, om hun beschadigde huizen en werkplaatsen te herstellen, en hun handel en nijverheid in de maat van het mogelijke te hervatten. Koopvaardijschepen konden immers nog steeds bij vloed het Zwin binnenlopen tot het Pas te Sluis (KZ, p. 84). De overzeese handel kon echter moeilijk weer op gang komen, zolang Oostende in de handen van de Kalvinisten bleef, en de Staatse vloot vóór de Zwinmonding kruiste.

Ook de doorvoerhandel over het Zwin naar Brugge zou niet weldra hernemen. Immers de sassen op het noordeinde van de Verse Vaart waren in 1584 onbruikbaar gemaakt; en toen hadden de Bruggelingen de Ieperleet B als vaarweg naar de zee gekozen. Na de val van Sluis deed de stad Brugge in 1587 geen enkele inspanning om de Verse Vaart weer in orde te brengen. De overzeese handel verliep verder over de Ieperleet B, en later over de Oostendse Vaart (STP, p. 69-84). Anderzijds konden de Zoute Vaart alleen nog kleine boten van zee uit Damme en Brugge bereiken.

7. De Vlaamse kustverdediging ca. 1590-1600

Juan de Rivas werd tot goeverneur van Sluis benoemd. Deze zette zich aan het werk om de stad tot een steunpunt van de Spaanse vloot uit te bouwen. Onderwijl haalde men timmerlieden uit Brugge om "dartillerie buter poorte te helpene ende tscepe te doene". Munitie, kanonnen en boten van de schipbruggen werden weggevoerd. VDB deelt echter niet mee over welke waterweg de zware stukken verscheept werden (p. 133). We menen dat het grootste deel ervan op platte schuiten over de Zoute Vaart naar Damme, en vandaaruit naar Brugge of Gent weggebracht is.

Vervolgens gaan we na welke verschansingen, behalve de Sluise stadswallen, de overheden in stand hielden nadat de Zwinstreek van Staatse soldaten gezuiverd was. De schansen die in 1584 bij de bruggen, sluizen en overdragen van de Ieperleet B gelegd waren, beschermden verder de vaarweg van Brugge naar de IJzer (STP, p. 69). In dezelfde periode bouwde men een schans op het noordeinde van het Verloren REk. De bedoelde "scranse te Lembeke" heet in juli 1584 "tfort te Lembeke" (KZ, p. 232-233). Ook de Blankenbergse Vaart werd beveiligd. Een bericht uit 1589 meldt dat Brugse milities waakten op het Fort van Blankenberge en op het fortje dat de brug bij Schoringe beschermde. Die brug ligt ca. 5 km ten noordwesten van Schipstale (KZ, p. 235).

De schans die het oosteinde van Farnese’s brug beschermd had, verschijnt in 1590 als "de stercte van Cadzant". Dit fort diende als bazis voor de oorlogsschepen, die de Spanjaarden in het Zwin brachten. In april 1593 ontmoeten we "de vlote voor Cadzant". In mei werd de zeedijk naast "het fort int Cadsant" door de golfslag beschadigd. Daarop gebood het Vrije de Watering van Kadsand om “te doen vulcommen de anghenomen inlaghe". Het Fort van Kadzand wordt vanaf 1594 "’t fort ter Hofstede” genoemd. Daar vestigde kapitein Lespine, bevelhebber van Kadzand, zijn hoofdkwartier. Vandaaruit kontroleerde hij het verkeer op het Zwin (KZ, p. 235).

A. De Keyser is erin geslaagd om het oorspronkelijke Fort ter Hofstede nauwkeurig te lokalizeren (15). Dit deed hij met behulp van enkele plattegronden van de genoemde schans, en dank zij het bestuderen van de topografische kaarten. De oudste tekening dateert uit 1595. Het fort stond gedeeltelijk op de schorren buiten de zeedijk van de Polder Bewesten Ter Hofstede. De breedte van het bedoelde schorreveld bedroeg toen ca. 110 m. Van die maat nam het fort ca. 75 m in, zodat het voorland tussen het fort en de oostoever van het Zwin amper 35 m breed was.

Aan de noordzijde van het Fort Ter Hofstede was de dijk van Bewesten Ter Hofstede doorgespoeld, zodat de genoemde polder bij vloed onder water liep. De plattegrond van 1595 toont een nieuwe dijk, die vertrekt uit de noordoostbastion van het fort, en aansluit bij de dijk van de achterliggende Inzetepolder. ADK stipt terecht aan dat het hier gaat om de in 1593 vermelde inlage. Dank zij die nieuwe dijk lag het zuidelijk deel van Bewesten Ter Hofstede - en tegelijk de toegang tot het Fort Ter Hofstede - weder droog. Dit fort bestond uit vier bastions en courtines. ADK verschaft ons de benaderde afstand tussen de vier bastionpunten: noord, 84 m; oost, 111 m; zuid, 98 m; west, 96 m (p. 3).

Naar aanleiding "van de schade van de 25e september 1597" werd een nieuwe plattegrond van het Fort ter Hofstede getekend. De stormvloed had toegeslagen op de noord- en de westzijde. Delen van het noord- en van de westcourtine, van de noordwest- en de zuidwestbastion waren weggespoeld. Het nieuw hoofd dat op de noordzijde van het fort lag, was ondermijnd en weggezonken. De zeedijk van het noordelijk deel van Bewesten Ter Hofstede bestond niet meer. Dit terrein was ingenomen door de "riviere", d.i. het Zwin (ADK; p. 4).

De tekening van 1595 bewijst dat we de sluis van de Watering van Kadzand ten onrechte ten Noorden van Ter Hofstede gesitueerd hebben (KZ, p. 236). De kaart van 1597 toont het "cannael van de sluys", zowel buiten als binnen de bewuste sluis. Deze stond ca. 50 m ten zuiden van de zuidoostbastion in de dijk van Bewesten Ter Hofstede. Op de bedoelde plaats ligt nog steeds een deel van de toenmalige sluisvliet (ADK, p. 4-5). Het Fort ter Hofstede bood bescherming aan de sluis van Kadzand. In de winter van 1600-1601 waren de rijshoofden van "het fort, ligghende byder sluus van Kadzand", zo erg afgespoeld dat de zeedijk aldaar dreigde te begeven (KZ, p. 238).

In de zomer van 1593 werd "de fortificatie van Heyst" verricht. In februari 1594 vernemen we dat een eskadron ruiters "in garnisoene te Heyst" lagen. Kapitein Dhane voerde het bevel "int garnisoene of fort te Heyst". Geen enkel dokument situeert dit fort, maar het kan moeilijk anders of hier wordt de kerk van Heist bedoeld. Men heeft immers in de winter 1593-94 dit gebouw tot een uitkijkpost uitgebouwd en verschanst. De kerk diende voortaan als onderdak voor ruiters en als paardestal (HE, p. 67-68; KZ, p. 235).

De strooptochten van het Oostendse garnizoen werden ingeperkt:

  1. In 1595 door het leggen van redouten (= fortjes) bij de bruggen van de Blankenbergse Vaart;
  2. In 1599 door de bouw van een rij forten rond Oostende, nl. vanaf het Fort van Bredene tot het St.-Albertusfort in Mariakerke. In 1595 ontmoeten we "tfort te Coxide", en in 1596 "de stercte van sinte Philips in Waterland". In 1597 diende "tcasteel ter Weelde” ten westen van Aardenburg als schans. Om Kadzand tegen landingspogingen van Zeeland uit te beschermen, bouwde men in 1599 "tfort van sinte Pieters" en "tfort St. Jans int Cadsant" (KZ, p. 235-237). Het St.-Jansfort bevond zich in de St. Janspolder (ADK, p. 5). Het St.-Pietersfort stond bij de kapel van "S. Pier" ten oosten van Nieuwvliet (J. Bossu, p. 29).

In april 1599 werd de bouw van "het fort ten Hazegarze" aangevat. Het Hazegrasfort heette algauw "tfort van St.-Jooris". Die schans werd ca. 1 augustus door een stormvloed beschadigd. Het St.- Jorisfort stond immers in de schorren van het Hazegras, op de westoever van het Zwin. Het fort diende om de vaargeul naar Sluis te bewaken, maar had evenals het Fort ter Hofstede te lijden van de vloed. Verder vermeldt Chappuis een St.-Annafort, dat we hieronder nader zullen situeren (KZ, p. 236; 249-54; top. reg. nr. 58 en 238; illustr. nr 1).

Een rapport uit 1599 vermeldt het fort "Sinte Clara ten Hazegarsse" (KZ, p. 255). Hieronder zullen we zien dat die schans, evenals het St.-Jorisfort, zich op de westkant van het Zwin bevond. Onderwijl verloor het voorland van het Fort ter Hofstede gedurig grond door de werking van de vloed. Daarom werd in 1602 een redoute bij de Marolleput en een bij het Kerkgat gebouwd. Lespine bracht zijn hoofdkwartier naar het bovenvermelde St.-Jansfort over (KZ, p. 238). Een kaart uit 1622 situeert het "Kerckgat" ten noorden van de kerk van Kadzand, en de Marolleput ten oosten van "Zuydsande capelle" (J. Bossu, p. 29).

De veldtocht die Prins Maurits in 1600 ondernam, werd in 1603 door Floris van Berckenrode op een kaart ingetekend. J. Bossu publiceert die helft van dit dokument, waarop het grootste deel van de tocht voorkomt. Op 21 juni 1600 landde de Prins met een leger op de kust bij Filippine. Vandaaruit wilde hij Nieuwpoort en Duinkerke gaan veroveren. Hij marsjeerde over Assenede, Eeklo en Maldegem zuidwestwaarts. Volgens de bedoelde kaart hebben de Nederlandse troepen in de omgeving van Raveschoot en Balgerhoeke de Lieve overgestoken. De Prins is niet verder dan Nieuwpoort gevorderd. Daar hij zijn doel niet kon bereiken, en zelfs niet bij machte was Oostende te ontzetten, keerde hij over zee naar Vlissinge terug (16).

Berckenrode verschaft ook gegevens over de topografie en de hydrografie. In de streek rond Sluis, Aardenburg en Oostburg tekent hij veel kreken, die door de dagelijkse vloed uitgeschuurd worden. Daar hij niet klaar ziet in het net van waterwegen, laat hij de Gentse Lieve naar Aardenburg, en de Brugse Leie naar Damme lopen. De kartograaf toont ons een aantal verschanste plaatsen: ten zuiden van het omwalde Biervliet, het fort "Pacientie", het fort "Phillinen" en het fort bij het "Gentsche tsas"; de omwalde steden Middelburg, Aardenburg en Sluis; het fort "S. Flippe" en het fort bij "Coxie"; op Kadzand, het St.-Jansfort, het St.-Pietersfort en het fort "Ter Ofste".

Aan de landzijde bezit Sluis nog steeds zijn halfcirkelvormige middeleeuwse omwalling. Op de schorren tegenover het Groot Kasteel liggen de resten van "toude Casteel", d.i. de Toren van Boergondië. In het overstroomde land rond Sluis kan men wel de loop van de Ede, maar de watergangen van Bewesterede en Beoosterede niet meer herkennen. In de schorren van het Hazegras staat de "Nieuwe S." (het St. Jorisfort) en ten westen daarvan de schapenhoeve "Stelle". Op de zeeoever strekt de duinengordel tot een punt ten noorden van de Stelle en heet "westduinen" (J. Bossu, p. 31).

8. Het beleg van Sluis in 1604 

Vervolgens komen we terecht bij de belegering van Sluis in 1604. Op 25 april zette de vloot van de Prins van Oranje een leger af op de noordoosthoek van Kadzand. Alle forten op dit eiland werden zonder moeite ingenomen. De volgende morgen voer een Nederlandse vloot het Zwin binnen. De schepen kozen de oostelijke vaargeul, omdat de westoever door het St.-Joris- en het St.-Klarafort verdedigd werd. De Nederlanders ontscheepten troepen en krijgstuig op de oostoever van het Pas. In die sektor wilde de Prins zijn manschappen over het Zwin brengen. Maar P. Giustiniano, de kommandant van het St.-Klarafort, had al vlug meer manschappen en kanonnen in zijn vesting binnengehaald.

Het hardnekkig verweer van het St.-Klarafort en de intredende ebbe verplichtten de Prins zijn vloot uit het Zwin terug te trekken. Hij gaf de bewuste landingspoging op, en besloot met zijn leger een omtrekkende beweging langs de noord- en de oostzijde van Sluis te maken. Zijn troepen veroverden achtereenvolgens het Fort van Kokside, het St.-Katarina- en het St.-Filipsfort, de steden IJzendijke en Aardenburg, het kasteel van Middelburg en de schans Ter Weelde. Op 18 mei trokken de Nederlanders westwaarts over de Zoute en de Zoete Vaart. Het St.-Klarafort bood geen weerstand meer. Op 23 mei gaf ook het St.-Jorisfort zich over (17).

Om te beletten dat de Spanjaarden nog manschappen en voorraden binnen de wallen van Sluis zouden krijgen, deed Prins Maurits de stad langs alle zijden door verschansingen omringen. Aan de westkant, de zuidkant en de oostkant bestond die ring uit meestal kleinere schansen, die in het verdronken land opgeworpen werden (KZ, p. 242-243). P. E. De Brock publiceerde in 1985 een bijdrage over de strijd rond Sluis in 1604. Daarbij voegde hij een Franstalige kaart van het bewuste beleg. Dit dokument toont de kampementen en de blokkade van de Nederlanders.

Op de zuidwesthoek van Kadzand situeert de kartograaf een tiental kleine schansen. Hij laat zien dat de oorspronkelijke twee bruggenhoofden van Farnese’s brug tot forten uitgebouwd zijn. Op de oostkant van het Zwin tekent hij het fort "ter Ofste", en aan de overzijde, d.i. in Mude, situeert hij het westelijk bruggenhoofd, dat St.-Marcus genoemd wordt. In de buurt vinden we het kamp van Prins Maurits en dit van Prins Willem, die beschut worden door schansgrachten en kleine schansen, o.m. "Les quatre Evangelistes". De troepen van Prins Ernest zijn gelegerd langs de Verse Vaart.

In de slikken rond Oud Lapscheure bevinden zich de volgende schansen: "Altena, Swanenborgh, Swanenest, Matrozenschans, Pinxterbloem, Slyckenburg, Morasch, Natgat, ‘t Verdroncken Eyland, Crabbeschans, Buyckfort, Mosselschans, Bordeelschans; Heyntjeswerve, Slypendamse sluyse. Tussen Zwanenburg en Matrozenschans, en tussen de Matrozenschans en Pinksterbloem, ligt telkens een schipbrug. Heintjeswerve bevindt zich op de plaats waar het dorp met dezelfde naam gestaan heeft. De naam Slependamse Sluis herinnert aan de vroegere sluis van de Ede. Verder werd het kamp van de Heer van der Noot beschut o.m. door de schansen "Wele" (= Ter Weelde?) en de "Engelse Redoute". In alle kreken rond Sluis houden Nederlandse oorlogsschepen de wacht.

Op de vermelde kaart zien we de middeleeuwse omwalling van Sluis. Binnen de stad staan de gekende drie molens. De plaats waar de Lammensvliet onder de wallen passeert, wordt aangeduid met de term "sluyse". De genoemde watergang loopt vandaaruit noordwestwaarts, passeert onder de Vismarkt, en eindigt in de havenkom. Op de westzijde van het Pas liggen enkele schansen rond de vroegere sassen van de Verse Vaart. Anderzijds bevindt zich een verschanst kamp van de Spanjaarden in de buurt van Middelburg (18).

In 1622 tekent Klaas Visscher een overzicht van de militaire pozities rond Sluis. De kartograaf duidt ook de plaatsen aan waar de schansen stonden, die in 1604 de blokkade rond de stad vormden.

Hij verklaart: "Dit syn schansen geweest ten tyden van ’t belegh 1604, maer syn nu heel geslecht". Zijn opsomming luidt als volgt: "Pinxterbloem, Slyckenborch, Moerasschans, Natgat, t’Verdroncken Eylant, Mosselschans, Buyckfort, Bordeelschans, Heyntjeswerve". Die negen schansen bestonden niet meer in 1622. Maar de Krabbeschans en de schans van Slependamme waren uitgebouwd tot forten. Visscher vermeldt echter niet meer de overige kleine forten.

We herhalen nog even dat Farnese in 1587 op beide einden van zijn befaamde brug een schans deed bouwen. Het oostelijk fortje lag in de wijk Ter Hofstede, en het westelijk bruggenhoofd bevond zich 500 m ten zuiden van de monding van de Reigaarsvliet. De eigentijdse bronnen aangaande het beleg van 1587 verschaffen, voor zover we weten, niet de namen van de twee schansen. Hoe dan ook, na de val van Sluis hebben de militairen het oostelijk fortje uitgebouwd tot een vesting, die de naam "Fort ter Hofstede" verwierf. De westelijke schans op de Dikke Dijk werd wel enige tijd verlaten, maar niet geplaneerd.

In 1599 werd op de westzijde van het Zwin het St.-Jorisfort gebouwd. Een kaart uit 1605 situeert "S. Joris" ten noordwesten van het Fort ter Hofstede, en wel op de schorren van het Hazegras (J. Bossu, p. 75). Het St.-Jorisfort mag men waarschijnlijk vereenzelvigen met een verhevenheid in het oostdeel van de Oude Hazegraspolder, ca. 400 m ten noordwesten van het Wit Huis. Op die plek haalt de ploeg oorlogstuig en stenen boven. De genoemde polder werd pas in 1627 gewonnen. De bedoelde plaats lag in 1599 dicht bij de toenmalige westoever van het Zwin (KZ. kaart nr. 9; top. reg. nr. 235, 238, 188 en 307). Tegelijk met het St.-Jorisfort verschijnt in 1599 het fort "Sint Clara ten Hazegarsse". Het relaas van het beleg van Sluis in 1604 bewijst dat het St.-Klarafort op de westkant van het Zwin stond.

Tijdens het beleg van 1604 - en wellicht al vroeger - voerde Giustiniano het bevel over het bedoelde fort, dat toen St.-Klara genoemd werd. Maar hij kende ook de naam, die de militairen in 1587 aan zijn vesting gegeven hadden: "St.-Marc" (J. Rau, p. 103-104). De bedoelde schans werd enkele jaren na 1587 sterker uitgebouwd en dan met een nieuwe naam bedacht: St.-Klarafort. Maar in 1599 situeerde men die vesting "ten Hazegarse", omdat de half verlande monding van de Reigaarsvliet toen geen duidelijke grens meer vormde tussen de Hazegrasschorren en de schorren buiten de Dikke Dijk (KZ, p. 98 en 106). We vermelden nog dat Klaas Visscher, die in 1622 de militaire situatie rond Sluis tekent, het pas opgerichte St.-Izabellafort ten onrechte met de naam "S. Marck" aanduidt (J. Bossu, p. 29).

Tenslotte verschijnt in de periode ca. 1590-1600 de naam van nog een schans op de bewuste Zwinoever. De ommeloper van Greveninge uit 1602 situeert immers een "fortkin ghenaempt tboerenverdriet" op het knooppunt van de dijk van de Brixuspolder en de Graafjansdijk, dit is 800 m ten noordoosten van de kerk van Mude (WR, top. reg. 26). De resten van de bedoelde kleine schans liggen bij de grenspaal 361, en komen blijkbaar voort uit de redoute die Chappuis noemt: "une retraicte appelée sainte Anne, assise entre le fort Saint George et l'Ecluse, au milieu" (KZ, p. 254). Het is duidelijk dat in 1604, niet het St.-Annafortje de aanval van Prins Maurits afgewend heeft, maar wel het grotere St.-Marcus- of St.-Klarafort, dat ca. 400 m noordelijker stond (par. 8). Het kan moeilijk anders of het Boerenverdriet of St.-Annafort was een van de kleinere schansen uit het beleg van 1587 (Par. 5).

Door de verovering van Kadzand, Oostburg, IJzendijke, Aardenburg en Sluis, verwierven de Nederlanders een vaste voet in noordwestelijk Vlaanderen. Ondertussen hadden de Staatse troepen op de westkant van Oostende verschillende schansen moeten prijsgeven. Ambrosio Spinola dreef de belegering verder door, zodat zijn soldaten tot de haven doordrongen. Daar de Oostendenaren van de toevoer over zee afgesneden zouden geraken, gaven ze op 22 september 1604 hun stad aan Spinola over. Door de val van Oostende waren de bewoners van de kuststreek definitief van de Oostendse vrijbuiters bevrijd (19).

9. De Linie van Fontaine

In het voorjaar van 1605 tekende Pieter van de Keere (= Kaerius) een kaart van noordelijk en oostelijk Vlaanderen. De kartograaf schetst o.m. de inundaties rond Oostende, Sluis, IJzendijke, Oostburg, en op Kadzand. Hij situeert ook de belangrijkste forten en schansen, die zich toen in de Vlaamse kuststreek bevonden. Dank zij de bedoelde kaart krijgen we een overzicht van de militaire situatie korte tijd nadat Sluis door de Nederlanders, en Oostende door de Spanjaarden veroverd was.

Volgens Kaerius stonden rond het omwalde Oostende, van west naar oost de volgende forten: Albertus, bij de sluis van Woutermans Ambacht; Isabelle, bij S.-Cateline; G. (= grote) Dorst, bij Stene; Clara, in Zandvoorde; Colombier; (het fort) Breedene. Vanaf het Fort van Bredene tot het St.-Izabellafort liep door het geïnundeerde land de “Ryswech”. Deze met rijsbundels aangelegde weg verbond de vermelde forten met elkaar. Verder zien we het omwalde stadje Oudenburg, het fort bij de Blankenbergse Sluis, de omwalde steden Brugge en Damme. Bij St.-Kruis staat een fort zonder naam getekend.

De omwalde stad Sluis bevindt zich midden in de inundatie. Ten oosten van Sluis tekent Kaerius: een fort te Hannekenswerve; de omwalde steden Middelburg en Aardenburg; de forten S. Cateline en S. Filippe; op Kadzand alleen het St.-Jansfort en het St.-Pietersfort. Op de westoever van het Zwin zien we slechts 'St.-Joris’. IJzendijke en Biervliet zijn omwald. Die laatste stad bevindt zich op een eiland. Ten oosten van Watervliet staat het fort "Pacientie", ten oosten van Boechoute het fort "Philippinen", en verder het fort bij "t’ Sas van Gent" (J. Bossu, p. 74-75).

Nadat de Nederlanders Sluis ingenomen hadden, begonnen ze van die stad uit strooptochten te houden in het Oost- en het Noordvrije. Het schepenkollege van het Vrije zocht middelen om de Sluizenaren te kortwieken. In het najaar werd de bouw van drie forten bij Sluis aanbesteed. Voortaan beschermde het St.-Jobsfort de nieuwe sluis van de Watering Zuid-over-de-Leie; en het St.-Frederiksfort de Zwarte Sluis van de Watering Reigaarsvliet. Om te beletten dat Nederlandse schepen zouden proberen naar Brugge door te varen, werd midden op de Verse Vaart het St.-Donaasfort gelegd (KZ, p. 245; WR, p. 113; top. reg. nr. 443; top. kaart).

In 1606 deden de Spaanse militairen vergeefse pogingen om Sluis en Aardenburg in te nemen. Daarna besloten de Vier Leden de bewegingen van de Staatsen te beperken door de Brugse Leie (of Zuidleie) met redoutes te verschansen. Ook de Nederlanders versterkten de door hen ingenomen pozities. Vervolgens sloten de twee strijdende partijen op 9 april 1609 het Twaalfjarig Bestand. Enkele jaren later werd Graaf Fontaine tot bevelhebber van de Spaanse troepen in Vlaanderen benoemd. Hij liet in 1617 de middeleeuwse wallen van Damme omvormen tot een moderne vestingsgordel met zeven bastions; en in 1620 de forten van de Zwinstreek weer opknappen (WR, p. 117-118).

Tijdens het Twaalfjarig Bestand trachtte men zoveel mogelijk de schade te herstellen. Er werden zelfs een paar polders drooggelegd. Tussen Oud Lapscheure en Aardenburg wierp men, dwars door het Lapscheurse Gat, de St.-Pietersdijk op. Door de ingreep werden in Lapscheure, Moerkerke, Middelburg en Heile honderden hektaren grond weer bruikbaar gemaakt. In het voorland van de Dikke Dijk en de dijk van de Maneschijnpolder won men ca. 1615 de Godefroots-, de Burkel- en de Goeverneurspolder (KZ, p. 94-95; WR, p. 124-25).

Zodra het Twaalfjarig Bestand op 26 maart 1621 ten einde liep, begonnen de Sluizenaren weer over noordelijk Vlaanderen uit te zwermen. Om hun omzwermingen te beperken, werden de Blankenbergse Vaart en de Zuidleie tot een verschanste linie ingericht. Fontaine deed de drie forten voor Sluis weer bemannen. Onderwijl probeerden de Spanjaarden Kadzand binnen te vallen, en de Nederlanders naar Brugge op te rukken. Daar beide maneuvers mislukten, zagen beide partijen zich verplicht om elk een versterkte linie aan te leggen. Daarbij vormde het Zwin, tussen de zee en Sluis, de scheiding.

Vooreerst liet Fontaine ten behoeve van de schansen, die op de westkant van het Zwin zouden gebouwd worden, een kanaal inrichten. Die vaarweg heette later de Leger- of Jezuietenvaart, en bestond uit drie sektoren:

  1. de Verse Vaart, vanaf de Brugse St.-Lenaartpoort tot Pereboom in Oostkerke; op dit laatste punt werd in oktober 1621 de overdrag door een sas vervangen;
  2. in het voorjaar van 1622 verbreedde men het Oud Zwin, vanaf Pereboom tot Schapenbrug in Westkapelle;
  3. in de zomer van 1622 werd, "int quartier van Reygarsvliet" de grotendeels verlande Reigaarsvliet rechtgetrokken en gekanalizeerd tot de Graafjansdijk (KZ, p. 95-96: kaart nr. 9; top. reg. nr. 216 en 217; WR, p. 117-119 en 125; kaart nr 2 en 11; top. reg. 114, 269 en 410).

Zodra het bestaande Oud Zwin van Schapenbrug uit noordwaarts doorgetrokken was, ging de vermelde naam op de derde - nieuwe - sektor over. Strobbe-Adriaenssens-Vogelaers menen wel dat het gehele rechtlijnige kanaal, van Brugge tot het Hazegras, het oorspronkelijke Zwin uitmaakte (20). Het is echter absoluut niet aannemelijk dat de vaarweg van Brugge naar de zee reeds vóór de bedijking, d.i. in de schorretijd, over zulke lengte een rechtlijnige bedding doorheen de strandvlakte vormde. De lange smalle polder waarin de bedoelde sektor ligt, staat in de ommeloper van Greveninge geboekt als het 26ste begin, en heet het Nieuwland. Dit landboek vermeldt de bewuste derde sektor als een kronkelende "adere", Daar is nog geen sprake van de term ‘Oud Zwin’ of ’vaert' (21).

De bedoelde ader in het Nieuwland was de Reigaarsvliet, die de grens tussen de aanwerpen van het Hof te Reigaarsvliet en het Hof ter Kalvekete aanduidde. De Reigaarsvliet en zijn twee oevers werden in 1422 bij het Wit Huis afgedijkt. Daardoor ontstond de polder van het Nieuwland, waarbij de afgedamde Reigaarsvliet in het afwateringsstelsel van de Watering Greveninge opgenomen werd. Daarna ging binnendijks de oorspronkelijke naam van de waterloop verloren. Een groot deel van de Reigaarsvliet is weggewerkt bij het graven van de Legervaart in 1622. Maar we konden de bochtige loop van de vroegere kreek rekonstrueren met behulp van de kaart van het Hof ter Kalvekete (WR, kaart nr. 3 en 11).

Op de reeds geciteerde kaart van K. Visscher uit 1622 wordt de derde sektor van de gehele Legervaart "des vyants nieuwe vaert" genoemd (J. Bossu, p. 29). J. Horenbault die ook in 1622 de Zwinstreek tekent, schrijft langs "toude Zwyn" de nota: "Naer de legher" (KZ, ill. nr. 5). K. Visscher brengt in 1627 nogmaals de streek rond Sluis op een kaart. Hij noemt de tweede en de derde sektor van de Legervaart samen: "dit canael komende van Brugge is genaemt ’t Oude Zwin" (Zwinstreek, p. 60). Het is echter waar dat de derde sektor enkele decennia later de namen Legervaart en Jezuïetenvaart verwerft (WR, top. reg. nr. 182 en 270).

Laten we verder nagaan hoe Visscher in 1622 de situatie op het Zwinfront weergeeft. Vooreerst merken we dat de kartograaf twee linies tekent, die nog niet volledig afgewerkt zijn. Er ontbreken immers een paar schansen. Vervolgens zien we dat Visscher de precieze ligging van een paar belangrijke waterlopen niet kent. Hij tekent wel de "nieuwe vaert" (= Legervaart), maar niet de Vuile Vaart die van het St.-Frederiksfort naar het Izabellafort liep. Als gevolg daarvan situeert hij de redouten, die Fontaine op de westzijde van de Vuile Vaart deed bouwen, ten onrechte langs de Legervaart.

Volgens K. Visscher bestond de afweerlinie van de Spanjaarden, van noord naar zuid, uit de volgende schansen: 1. in de wijk "Reygersvliet" ten oosten van Knokke, ligt het verschanste troepenkamp van Fontaine; 2. het noordeinde van de Legervaart mondt in het Zwin uit, en wordt beschermd door het St.-Izabellafort, dat Visscher ten onrechte S. Marck" noemt; het St.-Teresiafort ontbreekt op de kaart; 3. op de westzijde van de "nieuwe vaert" staan 4 van de 7 bedoelde fortjes; 4. in de buurt van Hoeke staan "S. Donaes", S. Frederyck" en S. Job"; de laatste twee forten zijn te ver zuidwaarts ingetekend; 5. de omwalde steden Damme en Middelburg. Overigens worden het St.-Jorisfort en het St.-Klarafort niet meer vermeld.

In juni 1622 tekende Pierre Lepoivre een kaart met de fortifikaties van Sluis en de Linie van Fontaine (gepubliceerd door VDB op p. 97). Daar de kartograaf weinig belang hecht aan de precieze ligging van de wegen, dijken en waterlopen, situeert hij ook de schansen van de genoemde linie op een eerder stuntelige manier. We zien o.m. dat hij het St.-Izabellafort lukraak ten oosten van de kerk van Mude lokalizeert, en zelfs verkeerdelijk "le forte de St. George" noemt. Verder situeert hij het fort "St. Donaas" ten onrechte tegenover de Blauwe Toren van Sluis!

Lepoivre tekent wel een behoorlijke plattegrond van Sluis. Hij verschaft ons de naam van enkele onderdelen van de omwalling. "Le chastau" of Groot Kasteel bezat twee uitgangen: 1. aan de zuidzijde, "la porte qui vat à la ville"; 2. aan de noordoostkant, "la porte de la campagne". Overigens tekent de kartograaf aan de landzijde een dubbele ringwal met drie poorten. Daar van de Oostpoort uit de weg naar St.-Katarina ten noorden van Aardenburg liep, heette die poort "la porte de St. Cathérine". De Zuidpoort was "la porte d'Arderborg, alant à Andenbourg". De Westpoort heette ook "la porte de Damme". Op de waterkant staan torens en muren. Aan de overzijde van het Pas beschikten de Sluizenaren, volgens Lepoivre, alleen over "le fort sur l’isle" of Groot Pasfort.

Binnen de wallen zien we "la grande église", d.i. de St.-Janskerk, en de molen bij de Westpoort. Lepoivre noemt de sluisvliet van Bewesterede verkeerdelijk "la Live qui vient de Gante". Hij tekent een toren op het punt waar de vermelde watergang de binnenwal passeert. Op de buitenwal staan de twee raderen van de sluis, waarmede men de watertoevoer beheerste. Het terrein waarop het boven bedoelde Groot Fort stond, was geïsoleerd door de inundatie van 1583 (zie par. 4). Aan de westzijde van het genoemde fort zien we de twee saskommen van de Verse Vaart, d.i. "la canalle alant à Bruges". Maar blijkbaar weet Lepoivre niet, dat de genoemde vaart door middel van het St.-Donaasfort afgesloten was (par. 9). De kartograaf tekent de Zoute Vaart en de Brugheerse Dijk, die beide naar Damme lopen.

10. De Linie van de Nederlanders in 1622

Vervolgens bekijken we de linie van de Nederlanders. Volgens Visscher was "t’Leger van de H. M. Heeren Staaten" achter de duinen op de noordwesthoek van Kadzand neergestreken. Aan de zuidwestzijde van dit verschanst kamp stond al "een nieu fort aen de duynen geleyt" (later geheten Oranjefort). Ca. 1 km ten zuiden daarvan lag een vesting, die Visscher "t’fort ter Hofstede" noemt (later Nassaufort genoemd). Albert De Keyser wijst erop dat na 1604 heel weinig van het oorspronkelijke Fort ter Hofstede overbleef. Hier gaat het dus om een nieuw gebouwde schans. ADK toont aan dat die vesting op de dijk van de Inzetepolder gelegd werd (p. 5 en plan nr. 120).

Tussen de twee nieuwe forten lag de Zandpolder, die toen door de zee overspoeld werd. Dwars door dit schorreland trekt Visscher een dubbele streep: "een nieu gemaeckte wech deur t’verdroncken landt". Op dit terrein bestaat nog niet het kamp dat Retranchement zal heten. Bijgevolg moeten we de kaart van Visscher in het voorjaar van 1622 dateren. Op Kadzand zien we verder nog: 1. een "redout" bij Oostvliet; 2. een "corps de garde" in de zuidwesthoek van het eiland, en daamaast "een vierbaken om in tyt van noot te gebruycken".

Sluis bezit in 1622 niet langer zijn middeleeuwse vestingswal. Visscher tekent een stad die langs veel zijden omringd is door een omwalling bestaande uit bastions en courtines. Aan de landzijde ligt een dubbele walgracht. De zes bastions langs de bedoelde kant heten, van oost naar west: "Oost Bolwerck" (op de plaats van de vroegere Oostpoort); "Magdalenen Bolwerck; Schutters Bolwerck; Nassaus Bolwerck"; tussen de laatste twee bastions stond "De Zuydt Poort" op de weg naar Aardenburg; verder het "Oranje Bolwerck". "De westpoort (was) toegeleyt", omdat het gewest buiten de stad helemaal onder water stond.

De Nederlanders hadden enkele dijken doorgestoken, die tijdens het Twaalfjarig Bestand gedicht waren. In de bedoelde periode had echter niemand de middelen kunnen of willen opbrengen om de bredere bressen te dichten. Het zeewater vloeide dus ongehinderd in het Lapscheurse Gat, de Ede, het Koksijdse Gat en hun vertakkingen. De overstroming werd wel aan de zuidelijke zijde tegengehouden door de berm op de noordzijde van de Lieve. Buiten de wallen van Sluis was, zowel de sluisvliet van Bewesterede als die van Beoosterede, reeds lang tevoren door de vloed opgeslorpt. Maar binnen de wallen zien we het insteekdok (Visscher noemt dit: "De haven van Sluys") en de overdekking van de vroegere Lammensvliet.

Op de westoever van het Pas zijn de schansen van 1587 (zie par. 4) uitgebouwd tot twee forten: 1. "t’Oude Pas" op de plaats van de vroegere Grote Schans (later Groot Pasfort geheten); 2. "t'Nieuwe Pas" (= Klein Pasfort) tegenover "tKasteel" dat gebastioneerd is. Even ten oosten van het Groot Kasteel staat het fort van "Slypendam", en ten zuidoosten van Sluis de "Crabbeschans". In de omgeving van Aardenburg liggen vier schansen, die volgens Visscher alle door de Nederlanders bezet zijn: noord, de "Olyschans; west, de "Elderschans"; zuidwest, het omwalde Middelburg; zuidoost, "Fort Spitsbrouck". Verder oostwaarts bevindt het vervallen "Fort Patientie" zich in een overspoelde polder.

Visscher zinspeelt op de mislukte poging van de Spangaarden om Kadzand te veroveren, en zodoende de Sluizenaren van hun bevoorrading af te snijden (KZ, p. 246). Ze wilden namelijk in de buurt van Oostburg bij verrassing de Brugse Vaart oversteken, en dan Kadzand binnenvallen. Hij omschrijft de bedoelde oversteekplaats als volgt: "langs dese plaats meende 's Hertoginnen (22) volck by nacht in Cadsand te vallen den 18en sept. 1621". Na de Spaanse raid werd de Vaart van Oostburg beter versterkt. Van oost naar west vinden we: IJzendijke met een gebastioneerde omwalling; het vervallen fort "S. Philippe", waarvan Visscher zegt: "een redout dat wert nu wederom gemaeckt tot een sterck fort"; de open stad Oostburg met de nota: "dit Oostborgh wert nu sterck gefortificeert"; rond Oostburg: Slyckenborgh; Hans Vriesen; Hendrix Schans" (J. Bossu, p. 29).

In november 1622, d.i. een half jaar na Visscher, tekende ook J. Horenbault de militaire situatie in de Zwinstreek. Daar de dokumenten van de beide kartografen in grote trekken met elkaar overeenstemmen, geven we alleen de verschillen. De boven vermelde weg in de Zandpolder is opgehoogd tot een zeewering. Daarachter bevindt zich een uitgestrekt kamp met een gebastioneerde omwalling, d.i. het Retranchement. Ten oosten van Sluis zien we de "redoute Slependamme" en het "fort Coxye". De kerken van Kokside, Hannekenswerve en Oud Lapscheure, en het kasteel "Welden", staan nog overeind. Oostburg is omwald. Rond die stad liggen de reeds vermelde schansen.

Horenbault situeert het kamp van Fontaine tussen de Vaucelleshofstede en het Izabellafort. Dit fort beschermt het noordelijk eindpunt van de Legervaart, d.i. een nieuw gebouwd sas. De genoemde vesting is gebouwd op de noordhoek van de Godefrootspolder, d.w.z. in de parochie Mude. Op de schorren ten noorden van het St.-Izabellafort en van de Reigaarsvliet staat het St.-Teresiafort. Op de westoever van de Vuile Vaart liggen vijf redouten, verder één op de Platerij, en één bij het Wit Huis.

Het is niet altijd gemakkelijk om dokumenten te vinden, die de naam van kleinere schansen meedelen. Toch konden we te weten komen hoe enkele ervan genoemd werden: de Italiaanse Redoute, langs de Legervaart; het St.-Ambrosiusfort en het St.-Paulusfort B, ten noorden van het St.-Frederiksfort; het St.-Franciscusfort kan de redoute ten noorden, ofwel de redoute ten zuiden van het Sterrefort geweest zijn. Tenslotte tekent Horenbault een stenen wachthuis hij het sas van Pereboom, en een hij de dam van Bekaf (KZ, p. 247; top. reg. nr. 206, 248, 278; ill. nr. 5; WR. kaart nr. 11; top. reg. nr. 174, 261, 428, 442, 449).

Om te beletten dat de Nederlanders op de onbeschutte schorren van het Hazegras zouden landen, en vandaaruit naar Brugge oprukken, liet Fontaine de linie van de Vuile Vaart doortrekken tot het oosteinde van de Knokse duinen. Dit punt bevond zich toen ca. 3 km ten oosten van de kerk van Knokke. Daar bouwde men het St.-Paulusfort, dat door middel van een nieuw gegraven kanaal en een dijk met het Izabellafort verbonden werd. Halverwege tussen de genoemde twee forten legde men het kleinere St.-Bernardusfort. Het nieuwe kanaal - Paulusvaart geheten - diende om het St.-Paulusfort te bevoorraden (KZ, p. 96 en 256; top. reg. nr. 234, 242-45; R.d.P. 27e jg. p. 133).

In 1627 tekent Klaas Visscher de streek rond de Zwinmonding. Zijn kaart en zijn "verklaringe" verschaffen ons interessante gegevens over de militaire situatie. Volgens Visscher had men bij de bouw van het St.-Paulusfort de volgende bedoelingen: "Een nieuwe schans nu by de Spaensche wert gemaekt in de duynen, om van daer een haven te leggen door de laege pannen, ende met chaloupen als oock andere schepen in zee te komen, ofte langs de Paerdemarckt eens in Cadsandt te vallen". De kartograaf verklaart verder: "dese nieuwe vaert wert mede by haer (= de Spanjaarden) gegraven, en met redouten hier en daer versien, om de gemelte (sic) schans (St.-Paulusfort) van alle nodruft gestadich te water te versorgen".

Aangaande de Legervaart schrijft Visscher het volgende: "dit canael genaemt het Oude Zwin wert oock wyder en veel dieper gemaeckt, om van Brugge door het Fort Isabella en de nieuwe schans (St.-Paulusfort) in zee te komen, ten eynde als voren ende hier door oock bequamelyck Vlaenderen te bevryden van alle moeskoppers". De kartograaf omschrijft de Vuile Vaart als volgt: "dese vaert by de Koningsche gegraven in ’t jaer 1622, en is met veel redouten beset, ten fine als vooren". De kronkelende Vuile Vaart of Zwin van Grevelinge bestond grotendeels vòòr 1622, maar werd wel in 1622 gekanalizeerd en met redouten verschanst. Overigens heeft men die redouten in 1627 met een grotere vesting aangevuld: "F. De Sterre" (WR. kaart nr. 11; top. reg. nr. 431, 487 en 538).

Op Kadzand is het versterkte kampement helemaal afgewerkt. Visscher noemt het: "een groot en sterck retrenchement gestadich met veel ervaren krychsvolck en goede bevelhebberen beset; waerdoor de Spaensche wert belet den inval van Cadsandt". Het Retranchement heeft het Fort Oranje als noordelijk steunpunt en het Fort Nassau als zuidelijk bolwerk. In de Ter Hofstede staat alleen een kleine "corps de garde", en ten noorden van de kerk van Kadzand de "Ruyterwacht". Bij de "Paerde Marckt" zien we "een schip van oorloghe ligghende alhier op wacht tegen de Spaensche". Sluis bezit de reeds bekende bolwerken (zie hierboven). Het Groot Pasfort heet "t' Pas", en het Klein Pasfort "t’ Nieuwe Pas". Ten oosten van Sluis staan het fort "Slypendam" en het fort "Coxie". De "Mellingsredout" bevindt zich bij het westeinde van "de Vaert na Oostburch" (23).

Enige tijd later ondervond Fontaine dat de schansen van de Vuile Vaart grootscheepse aanvallen van de Staatsen niet konden tegenhouden. Daarom liet hij in 1632 tussen het St.-Donaasfort en het St.-Izabellafort een kortere en sterkere afweerlinie aanleggen. Deze bestond uit een rechtlijnige gracht met een borstwering en zeven bastionpunten. Aan de westzijde van de nieuwe linie bouwde men vier redouten. In 1638 trad Andrea de Cantelmo aan als nieuwe bevelhebber van de Spaanse troepen in Vlaanderen. In 1640-41 deed hij de in 1632 aangelegde schansgracht verbreden. Door die wijziging kreeg de linie tussen het St.-Izabellafort en het St.-Donaasfort de naam "Linie van Cantelmo" (KZ, p. 257-260).

K. Visscher heeft de hierboven geciteerde kaart, die hij in 1622 tekende, in 1640 gekopieerd en "met vlyt gebetert". Daar de twee dokumenten geringe verschillen vertonen, kan ons kommentaar heel kort uitvallen. Op de linker- en de rechteroever van het Zwin, en rond Sluis en Aardenburg staan reeds bekende grotere en kleinere forten. Anderzijds zijn het "Fort Patientie" en het "Fort Phillippyn" volledig uitgebouwd. In de omgeving van Aardenburg strekt de inundatie nog steeds tot de noordelijke berm van de Lieve (J. Bossu, 78)

Het jaar 1648 bracht het einde van de Tachtigjarige Oorlog. Het Verdrag van Munster liet beide partijen de door hen bezette gebieden behouden. In de Zwinstreek moesten nagenoeg alle forten geslecht worden. De meeste ervan liet men dadelijk vervallen. Een paar ervan bleven nog enige tijd overeind, of werden later tijdelijk weer in gebruik genomen (KZ, p. 261-264).

Wij besluiten ons overzicht van de fortifikaties met erop te wijzen dat in de periode, die loopt van de Vrede van Munster tot het einde van het Oud Regiem, weinig nieuwe schansen in de Vlaamse kuststreek gebouwd werden.

Verwijzingen

  1. VDB beschrijft de bestorming van Sluis, p. 119-21, zie ook KZ, p. 233-34.
  2. A. De Keyser, Terhofstede (Retranchement), R.d.P. 24e jg. p. 1-8, met 3 plattegronden (1982).
  3. In KZ, p.237 beschrijven we uitvoeriger de tocht v Maur. van Nassau.
  4. Zie het beleg van Sluis van 1604, in: KZ, p. 240-44.
  5. P.E. De Brock, Gevechten van Spaanse galeien in het Zwin, in: 2000 Jaar Zwinstreek, uitg. Mappamundi en Ministerie v d Vlaamse Gemeenschap, p. 55-66 (1985).
  6. De belegering van Oostende in: KZ, p. 238-244.
  7. Marika Strobbe, G. Adriaenssens, D. Vogelaers, De betekenis van het site van het Isabellafort, in: 2000 Jaar Zwinstreek, p. 116-22.
  8. RAB, Fonds Aanwinst. nr. 3655, f° 102 (1602). Zie ook R.d.P. 27e jg. p.109-139, met 3 situatiekaarten (1985).
  9. Aartshertogin Izabella was van 1621 tot 1633 landvoogdes van de Spaanse Nederlanden.
  10. 2000 Jaar Zwinstreek, kaart Klaas Visscher, Verz. Vanden Heuvel.

Bibliografie en Afkortingen

  • ADK Albert De Keyser, Terhofstede.
  • DSL Maurits Coomaert, Dudzele en Sint-Lenaart.
  • GBL Maurits Coornaert, Geschiedenis van de Brugse Leie.
  • HE Maurits Coornaert, Heist en de Eiesluis.
  • KZ Maurits Coornaert, Knokke en het Zwin.
  • RAB Rijksarchief Brugge.
  • R.d.P. Rond de Poldertorens, tijdschrift van de Geschiedkundige Kring Sint-Guthago.
  • RV Fonds Registers Brugse Vrije.
  • STP Maurits Coomaert, St.-Pieters-op-de-Dijk.
  • VDB D. van der Bauwhede, De Reconquista van Sluis.
  • WR Maurits Coornaert, Westkapelle en Ramskapelle.

 

* Het eerste deel van deze bijdrage is verschenen in het vorige nummer van ‘Rond de Poldertorens’ op blz. 89.

De forten van het Brugse Vrije tijdens de tachtigjarige oorlog

Maurits Coornaert

Rond de poldertorens
1988
04
141-160
Leonore Kuijken
2023-06-19 14:39:17