Jozef Louis Maria Notredame (1)
Johan Ballegeer
Jozef Louis Marie Notredaeme werd te Brugge geboren in het mooie herenhuis aan de Lange Rei, waar hij ook zijn laatste drie levensjaren zou doorbrengen.
Zijn vader, Jerome-Corneille Noterdaeme (1862-1933), was doctor in de rechten en eindigde zijn loopbaan als directeur bij het Provinciaal Bestuur van West-Vlaanderen. Indien hij geen hogere functie kreeg, lag dit niet zozeer aan zijn fervent katholicisme, dan wel aan zijn opmerkelijke Vlaamsgezindheid.
Jerôme Noterdaeme was de eerste gouwvoorzitter van het West-Vlaamse Davidsfonds. Hij publiceerde in de volkstaal bijdragen over wet en recht en was een niet onverdienstelijk dichter over evangelische thema's. Jozefs moeder, Maria Roger, stierf kort na de dood van haar zesde kind. Zij was frans sprekend, wat meer voorkwam bij de Brugse burgerij van die tijd. Ook de oudste broer van Jozef, Jules, stierf jong als student in de rechten. Marie werd kloosterzuster. Alfons trad in bij de Witte Paters van Afrika. Jozef zelf werd diocesaan priester. Anna werd zendelinge bij de Witte Zusters van Afrika. Zij stierf in mei 1982, zes maanden na haar broer Jozef. En tenslotte was er Paul, die overleed toen hij in het noviciaat was bij de Witte Paters van Afrika.
Jozef Louis Marie Noterdaeme deed zijn humaniorastudies aan het College Saint-Louis te Brugge, waar toen alle lessen in het Frans werden gegeven. Van 1910 tot 1912 studeerde hij geschiedenis aan de Rijksuniversiteit te Gent. Professor Pirenne noemde hem zijn knapste leerling. Noterdaeme behaalde er de graad van kandidaat in de klassieke filologie. Daarna studeerde hij aan het Klein Seminarie te Roeselare en aan het Groot Seminarie te Brugge, schuin over zijn ouderlijke woning. Hij wordt -de Eerste Wereldoorlog is nog niet gedaan- priester gewijd op 25 mei 1918. Men mag verwachten dat een jonge priester (cand. class, fil.!) leraar geschiedenis wordt aan een van de vele bisschoppelijke colleges van het bisdom. Doch, zogezegd omwille van zijn zwakke gezondheid (hij zal er negenentachtig worden!) wordt hij coadjutor: achtereenvolgens te Dudzele (1918) en te Hondschote in Frans-Vlaanderen (1919). Misschien was hij te Vlaamsgezind om leraar te worden? In 1920 wordt hij coadjutor te Vlissegem.
'Cum pensione a gubernio' staat er als een zucht van verlichting op zijn magere steekkaart in het archief van het bisdom Brugge. Eindelijk, in 1925, wordt hij kapelaan te Sint-Michiels (het Weinebrugge uit zijn artikels) en in 1933 te Sint-Andries. Zijn vader trekt bij hem in en sterft in 1933.
Het zijn de beloken jaren van Noterdaeme. Toch bedient hij parochies die stuk voor stuk later een grote rol zullen spelen in zijn werk over het ontstaan van de Brugse parochies en over het ontstaan van de Sint-Salvatorparochie uit de fiscus Weinebrugge en Snellegem. Maar nog steeds publiceert Noterdaeme geen letter...
In 1944 wordt hij pastoor te Snellegem. Hef valt hem op dat zijn kerk bijna op de oostelijke grens van de parochie staat. Hij vindt er bovendien enkele onafgewerkte notities van zijn voorganger. Deze twee feiten zetten hem er toe aan de parochiale, bisschoppelijke en stedelijke archieven te bestuderen. Pas in 1957 publiceert hij zijn eerste, en tevens meest geruchtmakende, bijdrage over Jakob van Maerlant. Aan de hand van archiefstukken kan hij bewijzen dat men niet moest lezen "Jacob, koster te Maerlant (bij den Briel in Zeeland)", maar "Jacob de Costere uit het Maerlant in Houtave-Zuienkerke, in het Brugse Vrije". Tegelijk bouwde hij een nieuwe hypothese op over de chronologie van Maerlants geschriften.
J.L.M. Noterdaeme werd meteen de Maerlant kenner. Hij kreeg het aan de stok met de Maerlant schrijvers uit de Jezuïetenorde. In Noord-Nederland werd zijn thesis dadelijk algemeen aanvaard (dr. mr. H.P. Schaap en anderen); ook aan de universiteiten (onder anderen door prof. dr. W. Gs. Hellinga). Maar in Zuid-Nederland werd hij fel gecontesteerd (J. van Mierlo s.g. cum suis).
In 1962 neemt J.L.M. Noterdaeme zijn ontslag als pastoor en wordt aalmoezenier aan het Koningin Elisabeth Sanatorium te Sijsele. Samen met dr. mr. H.P. Schaap ben ik er hem vaak gaan opzoeken en ik leerde hem kennen als een nederig man met een grote zin voor humor en relativering. 'Van het ene kroondomein naar het andere' , monkelde hij, doelend op zijn verplaatsing van de 'fiscus' Snellegem naar de 'fiscus Sijsele, die beide uitgebreid aan bod kwamen in zijn "Studiën over de vroegste kerkgeschiedenis van Brugge". Hij kon relativeren. Doch met een zeker genoegen deelde hij ons mee dat Van Mierlo op 't einde van zijn leven (mondeling, nooit schriftelijk!) toegegeven had dat Noterdaeme gelijk had. "Nu, voegde hij er met een glimlach aan toe, nog een paar jaar en we zullen er hierboven eens verder over praten".
Niettegenstaande zijn handicap, in 1968 werd hij met succes geopereerd van een kwaadaardig gezwel in het gelaat, werkte hij te Sijsele gestadig verder aan zijn definitieve synthese over het ontstaan van Brugge. Zijn trouwe huishoudster Rosette leerde autorijden om hem elke week naar het ziekenhuis in Gent te kunnen brengen. Voorlopig niet gepubliceerd blijft een "Toponymie van Snellegem".
In 1978, hij was toen zesentachtig, nam hij zijn ontslag om nog drie jaar op zijn lauweren te gaan rusten in zijn geboortehuis aan de Lange Rei te Brugge. Hij overleed op 24 oktober 1981 in het Algemeen Ziekenhuis Sint Jan, even bescheiden als hij geleefd had. Noch op zijn doodsbericht, noch op zijn gedachtenisprentje stond vermeld dat hij lid was van de Maatschappij der Nederlandse Letteren te Leiden.
(Lissewege, 31 december 1982)
Voornaamste Geschriften
- Jacob van Maerlant, klerk van de heren van Roden te Snellegem, Hand. Genootschap. voor Geschied. Brugge, 88, 1951, p. 5-25
- De Heren van Beveren-Waas, tevens heren van Diksmuide, Ann. v d Oudheidk. Kring Land v Waas, 1953.
- Boudewijn I, graaf van Vlaanderen, Hand. Maatsch. v Geschied. en Oudheidk. Gent, nr. 8, 1953 p. 55-63.
- Wainebrucga, Biekorf 1953, p. 62-66.
- Windmolens te Snellegem, Biekorf, 1953, p. 115-117.
- Een oude leprozerij te Snellegem, Biekorf, 1953, p. 204.
- Een altaarsteen uit de twaalfde eeuw te Snellegem, Biekorf, 1953, p. 218-220.
- Het 'Gouden Ringstuk' te Snellegem, Biekorf, 1953, p. 259.
- Het romaans kerkje te Snellegem. In "Westvlaanderen", 1953, p.75-76.
- De graven van Vlaanderen en hun domeinen rond Brugge, Hand. Maatsch. v Geschied. en Oudheidk. Gent, nr. 8, 1954, p. 31-38.
- De Vossebarm te Snellegem, Biekorf, 1954? p. 77-78.
- Studiën over de vroegste kerkgeschiedenis van Brugge I Sijsele en het St.-Maartens kapittel te Utrecht, Sacris Erudiri 6, 1954, p. 180-188.
- Studiën over de vroegste kerkgeschiedenis van Brugge II De fiscus Weinebrugge en de herkomst van de St.-Salvatorskerk te Brugge. Sacris Erudiri 7, 1955, p. 131-139.
- Sint Eligius in de pagus Flandrensis. De Kerk te Snellegem. Sacris Erudire 7, 1955, p. 142-162 (met E. Dekkers osb).
- Jacob de Costere van Maerlant, Wetenschappelijke Tijdingen 15, 1955, p.313-321
- Het Oosthof te Snellegem, Hand. Geschied. en Oudheidk. Gent 10, 1956.
- Jacob van Maerlant, Wetenschap. Tijd. 16, 1956, p. 97-107 , (een polemiek tussen Noterdaeme, J. van Mierlo en J. van Cleemput).
- De fiscus Snellegem en de vroegste kerstening in het westen van Brugge, Hand. Maatschap. Geschied. en Oudheidk. Gent nr. 11, 1957, p. 49-128.
- Bij het Maerlant probleem, Hand. Maatschap. Geschied. en Oudheidkunde Gent Nr 12, 1958, p. 47-59. .
- Jacob de Coster van Maerlant, Ons Heem 13, 1958-59, p. 147-152.
- Het ontstaan van de parochie Oudenburg, Sacris Erudiri 10, 1958, p. 151-161.
- Jacob van Maerlant en het leven van de H. Clara, Hand. Genootsch. Voor Geschied. Brugge, 95, 1958, p. 97-114.
- Brugge Toponiemen, Ons Heem 12, 1960, p. 203-219.
- De Spiegel Historiaal, Wetenschap. Tijdingen 20, 1960, p.194-198.
- Het Maerlant probleem, Ons Heem 14, 1960, p. 203-219.
- Jacob van Maerlant, Wetenschap. Tijdingen 20, 1960, p. 291-300.
- Het kerkplein te Snellegem in de dertiende eeuw, Brugs Ommeland 1960.
- De ridders van Straten, Brugs Ommeland I, 1960, p. 23-30.
- Jacob de Costere van Maerlant, Hand. Koninkl. Zuidnederl. Maatsch. voor Taalen Letterkunde en Geschiedenis 15, 1961, p. 233-272.
- Jakob van Maerlant, West-Vlaanderen 10, 1961, p. 197-199.
- Jakob van Maerlant en de Kasselberg, Ons Heem 17, 1962-63, p. 132.
- Galbert en de Ridders van Straten, Brugs Ommeland 2, 1962, p. 12-21.
- De Ridders van Roden in de eerste helft van de dertiende eeuw in het Brugs Ambacht, Album archivaris Dr. Jos De Smet, Brugge 1964.
- De Ridders van Roden en Jakob de Coster van Maerlant, Appeltjes van Meetjesland 15, 1964, p. 45-114 (in bijlage veertien oorkonden van 1235 tot 1252).
- De Ridders van Roden in de tweede helft van de dertiende eeuw, Leiegouw 8, 1966, p. 313-329.
- Nieuwe Maerlant probleem, Tijdschrift voor Nederlandse Taalen Letterkunde 82, 1966, p. 81-119. (samen met H.P. Schaap).
- De Budanflit te Oostkerke, Rond de Poldertorens 10, 1968,p. 159.
- De vroegste geschiedenis van Brugge, Handeling Genootschap voor Geschiedenis te Brugge,112, 1975 , p.' 5-59 en 171-204; 113, 1976, p. 87-137; 114, 1977, p. 211-238.
- Molens en Molenaars te Snellegem, Brugs Ommeland, 1977, p, 91-95
- Jacob van Maerlant, Rond de Poldertorens, 1978, p. 1-2.
- Klokkengeschiedenis te Snellegem, Brugs Ommeland, 1977, p. 320-322.
- Sodaliteit van de Gekruistigde Zaligmaker, Brugs Ommeland, 1979, P. 326-330.
Nota
- Pastoor Jozef Noterdaeme was gedurende meer dan 20 jaar een ijverig lid van onze Heemkundige Kring Sint-Guthago en medewerker aan "Rond de Poldertorens".
0ns bestuurslid, Johan Ballegeer, heeft de onderhavige biografie-bibliografie van J. Noterdaeme samengesteld en die laten verschijnen in het Jaarboek der Maatschappij der Nederlandse Letteren te Leiden (1982-83). Heel graag willen wij van de toelating van deze Maatschappij gebruik maken om deze studie te publiceren als een postume hulde aan de vooraanstaande geleerde die Pastoor Noterdaeme zeker was. (Red. Rond de Poldertorens)