Maurits Coornaert - Een greep persoonlijke herinneringen
Leraars met wat ervaring weten dat iedere klasgroep van een zeker standpunt uniek is. Maar de klas van Maurits - op de retorica waren ze nog met hun tweeën veertig - was "uitzonderlijk" uniek. Aan de kop stond een peloton van zo'n achttal, elk op zijn stuk, je mag zeggen evenwaardig begaafden, maar geen enkel stelde er enig belang in bij de kop te horen. Elk ging zijn eigen weg, de meesten met een zekere onverschilligheid voor positieve vakken maar, "met het keren van de wind" had de achtste even goed de eerste kunnen zijn, als omgekeerd.
Tot die klas en bij de kop hoorde Maurits. Ik zie hem daar nog zitten, gebogen over een van die lange en dikke, lompe, plompe planken met ijzeren poten aan de plankenvloer vastgeschroefd, waaraan ze met zessen plaats hadden. Hij zat aan de voorste plank, in het midden, aan de linkerhand van de lesgever, zwijgzaam en dan al ietwat in zichzelf gekeerd. De hoeveelste hij was heeft hem nooit geïnteresseerd, en mij evenmin. Maar, hij was "de linguist”, die voor niets anders oog had of belangstelling scheen te hebben als voor het woord-op-zichzelf, zijn vorming en geschiedenis, zijn metamorfosen en vertakkingen., zijn schrijfwijze, zijn juiste vorm en plaats in de klare zin. Ongenadig tot het uiterste, met een geheugen en een preciesheid waarvoor de meest gesofisticeerde computer in onmacht zou vallen.
Onder de les gebeurde het wel meer dat de groep, lijk alle klasgroepen, met ergens een stuk tekst geen weg kon. Om hun situatie te redden beweerden ze dan zonder scrupules: "Mijnheer, dat woord hebben we nooit "gezien"". Aan zulke spelletjes deed Maurits niet mee. Als allen waren uitverteld en uitgeklaagd, stak hij heel voorzichtig de vinger op en "Eerwaarde, zei hij, dat woord hebben we aangetroffen in die klas, bij de lezing van dit verhaal in dat boek, in de volgende vorm en het betekent..." "Moet je dat nu verklappen" mopperden de anderen dan met zo iets als een sportief ongenoegen. En hij, zo wat kameraadschappelijk misprijzend de schouders ophalend en achterom kijkend, leek te willen zeggen: "Zijn jullie nu allemaal kippen zonder kop geworden?"
Taalfouten bedreef hij nooit. Wat hij op het stuk van woordkennis ooit had geleerd, kwam op het gepaste moment feilloos naar voren; wat niet te voorschijn kwam, men kon er zeker van zijn, had hij nooit vernomen en moest dus door niemand gekend zijn. Zo was hij voor me de taalbarometer voor de eisen die aan de klas mochten worden gesteld. Als hij iets niet wist, liet hij in zijn taak een "venstertje" open. Voor geen geld ter wereld zou hij naar iets gehengeld hebben.
Zo is het een schooljaar lang geweest. Dan is hij, hoe zou je het anders willen, naar Leuven getrokken voor klassieke filologie. In zijn geval zou het misschien beter passen te spreken over "logo-i de "Leuvense" Artois goed smaken. Wat hem, luidens berichten van betrouwbare ooggetuigen, ooit de moed heeft gegeven bij nachtelijke zangexhibities zich tegenover de peter-maneske pandoers heldhaftig te gedragen? En dan vernam ik plots dat hij zijn licentiaat niet volledig had afgewerkt, Leuven had verlaten, op het hof was gaan wonen en er boerde. Verder vernam ik van vrienden uit het Heistse dat hij een heel eigenaardige boer was - hoe zou iemand daarin verwonderd zijn? - dat hij altijd een boek op zak had en dat er 's avonds als jan en alleman al lang te bed lag, nog altijd licht brandde op zijn kamer. Of dat allemaal met de precieze waarheid strookt kan ik niet garanderen. Maar het zal er toch niet zo heel ver van afliggen. Maurits bleef Maurits en daarmee punt.
Punt?... Wie zo denkt.
Daar gaan meer dan zeventien jaar overheen. Op een mooie zomernamiddag in 1959 wordt bij me aangebeld. Ik open. Daar staat voor me een pezig, bruingebrand man met vernesteld kroezelhaar. Maurits. "Ken je me nog?" - "Vlug, kom binnen". We praten wat, over weer en wind, over koetjes en kalvekes, over de "goeie" Roeselaarse tijd, over de klasmakkers.
"Hier zit het hem" zegt mijn bezoeker, zo lijk een beetje verlegen "op iedere jaarvergadering van de klas zeggen ze me dat ik nog zou moeten overgaan naar het onderwijs". Staandevoets doorzie ik zijn bedoelingen. Op dat moment was ik al enkele jaren hoofdinspecteur Secundair Onderwijs en soms gebeurde het dat ik bij een benoeming iets in de pap te brokken kreeg. "En jij komt zien of ik je ergens aan een plaats kan helpen". - "Ja".
Een atoombom had me minder doen opschrikken. "Vent toch. Was het niet dat ik je ken, ik zou zeggen, laten we daar rap een punt achter zetten, maar ik ken je.. toch een beetje en dat maakt de zaak zo ingewikkeld. Hoeveel talen ken je nu al?" - "Dertien". Mag je zo'n kandidaat laten vertrekken zonder meer?
Ik poog wat na te denken. "Luister. Beloven doe ik niet, want ik kan niets waarborgen. Maar dat ik mijn best zal doen, daar kan je op rekenen. Maar jij van jouw kant moet aanvaarden dat ik een paar voorwaarden stel. Goed?" - "Natuurlijk" - "Wel, zie. Men begint altijd met een proefjaar. Waar je ook komt, en na het proefjaar wordt me gezegd dat het niet gaat, zonder boe of ba, je vertrekt. Akkoord?" - "Ja". - "Ten tweede, na vijf jaar heb je het volledig licentiaatsdiploma op zak. Is het er niet, lijk zo pas. Zonder boe of ba, je valiezen. Nogmaals akkoord?" - "Ja". "En ten derde, maar dat is geen voorwaarde, slechts een belofte: - even keken we naar elkaar, en dat mocht ik zeggen: we kenden elkaar en hij begreep - ik hou je goed in de gaten. Ik mag?" Hij monkelde en vertrok.
Aan de Keukeldam te Waregem hebben de "Zusters van 't Geloove" uit Tielt in 1956 een afdeling Oude Humaniora opgezet. Een stoutmoedige onderneming, maar ze was toevertrouwd aan de leiding van zuster Medarda, een durvende directrice. In 1959 komt de hogere cyclus aan de beurt. Een kans voor Maurits? Wie weet. Ik daarheen met de vraag of het personeel al aangeworven is. Nog niet en waarschijnlijk wordt het een volle opdracht. Ik noem mijn kandidaat, het voor en het tegen en dan, zo wat uitdagend, of Moeder Medarda het aan "durft". "Durven? En waarom niet?". Zo vertrekt Maurits in september 1959 voor een volledige opdracht klassieke talen en een paar aanverwante dingen, naar de Keukeldam.
Er gaan een zevental weken over heen, de tijd om te laten inrijden, en ik opnieuw naar de Keukeldam. Het eerst bij Moeder Medarda. "Mijnheer de inspecteur, maar de kinderen zijn om zot te worden!" "Zot?" "Maar die man weet niet wat taalmoeilijkheden zijn. Hij schrijft het bord vol, het druipt er van af, Grieks, Latijn, Zweeds, Frans.. wat weet ik nog, de kinderen hebben nauwelijks tijd om op adem te komen, of het bord is al uitgeveegd en de les gaat door alsof niets gebeurd was. En mekaar helpen kunnen de leerlingen al evenmin. Als de dagleerlingen 's avonds de school verlaten, moeten ze hem aan het poortje de avondtaak indienen. Elke dag staat hij er op post. Als het zo doorgaat, zeggen de meisjes, mogen ze ons allen ‘t einden het jaar met borstel en vuilblik samen vegen en op het stort gooien". Ik weet genoeg en ga Maurits bezoeken in de derde klas (oude telling).
Het was een les Grieks. Wat zwaar maar toch niet om alarm te luiden. Er komen maar vijf talen bij te pas. Remt hij af voor de inspecteur? Hoe dan ook, het kon erger. Na de les praten we wat. Voor we uiteengaan: "Maurits" zeg ik - met iemand die me minder goed kende had het een ramp kunnen worden - "Maurits, voor ik hier wegga moet ik iets doen dat ik tot nu toe nog geen enkele keer deed en hoop nooit meer te zullen doen". Hij kijkt verwonderd op, maar bemerkt wel dat mijn gelaat in minder strenge plooien ligt dan de woorden klinken. "Ja, verbieden. Dit hier: bij geen enkele les mag je met meer dan zes talen werken". "Dat heb ik toch niet gedaan" - "Nee, vandaag niet, maar is het alle dagen zo? En ik noem ze: de taal waarover de les gaat, natuurlijk; de taal waarin je les geeft, normaal het Nederlands, uiteraard; Grieks, wanneer het een les Latijn is, en omgekeerd. Zo hebben we er al vier. Engels: spaarzaam, zeer spaarzaam, en wat Duits, zo lijk peper in de soep. En meer niet. Akkoord?". Hij monkelt instemmend. Bij Moeder Medarda loop ik nog even binnen, vertel haar over het gesloten akkoord en vertrek. In de loop van dit proefjaar verschijn ik nog drie of viermaal op de Keukeldam. Lijk altijd: Maurits voert punctueel uit wat hem gevraagd wordt.
Juli 1960. Laatste bezoek aan de Keukeldam. Opnieuw naar Moeder Medarda. "Wel, wat moet ik aan Maurits gaan vertellen? Dat hij weg moet?" - "Weg moeten? Blijven; dat moet hij" - "?" - "Hij heeft zijn weg gevonden. De meisjes zijn enthousiast, je kan niet meer. Met die leren we wat, zeggen ze". - "Hij mag dus blijven?" - "Hij moet".
Zo is de eerste hindernis genomen. Blijft de tweede: het volledig licentiaatsdiploma. Daarvoor resten hem nog vier jaar. Inmiddels ben ik zelf verhuisd naar de Boskluis te Sint-Michiels. Half juni, een zonnige namiddag. Ongeveer drie uur. De huisbel gaat. Aan het hek staat Maurits. "Goed nieuws" zo begroet hij me. "Dat je gaat trouwen?" Hij stapt binnen. "Ik kom van Leuven". "Van Leuven?" Ik vermoed alles. "Ja; script, lessen, het is allemaal achter de rug. Ik heb het volle licentiaatsdiploma gehaald". De schelm! Heeft hij kunnen zwijgen. Twee jaar in plaats van de afgesproken vijf. Ik had hem bijgevolg nog niet helemaal gekend.
De jaren gaan. Maurits blijft leraar aan de Keukeldam, burgert in te Waregem, huwt er, maar zijn hart ligt verankerd in het polderdorp aan de zee. Om zijn dagen te vullen, wordt het leraarschap ontoereikend. Die Polders waar hij gewonnen en getogen was, waar hij zeventien jaar heeft geboerd, die onovertroffen Vlaamse Polders met hun tragisch verleden, laten hem niet los. Daar werkt de Sint-Guthago kring en Maurits wordt lid. In juni 1965 belt hij, voor de zoveelste keer, aan het hekje van de Boskluis. "Wat nu?" - "Niets bijzonders". Uit een grauw papier haalt hij een boekje te voorschijn. "Een exemplaar voor U" zegt hij, "de geschiedenis van mijn geboortedorp, Koudekerke". Ik doorblader vlug. Er valt niet over te twijfelen: het is degelijke kost, een poldervrucht. "Maurits, daarmee moet je voortdoen". - "Vind je dat?" - "Geen twijfel mogelijk". - "Wel, het is ook mijn inzicht. Hier in het Brugse Vrije lagen (is het zo?) dertien polderdorpen. Ze komen alle aan beurt". - "Alle?" - "Ja, met een gemiddelde , zo voorzie ik, van één om de twee jaar of minder". En zo hebben ze elkaar in ijltempo opgevolgd: Koudekerke, Uitkerke, St.-Pieter-op-de-Dijk, Knokke en het Zwin,... En dan, zowat overal, die rijk gestoffeerde bijdragen!
"Goed" zeg ik op zekere dag "Schitterend. Maar wie gaat zoveel boeken met zoveel details lezen? Specialisten. Maar de gewone lezer? Voor die moet je, als je dertien speciale werken af zijn, een gewone synthese schrijven". - "Die komt er".
Dan is ook voor hem de ongenadige leeftijdsgrens gekomen. Maurits heeft het onderwijs vaarwel gezegd, maar zijn studies niet. Zo is hij totaal opgegaan in de streekstudie. Geregeld kwam hij wat praten over zijn opsporingen, zijn ontdekkingen en zijn plannen. Hij was ervan bezeten.
In 1991 krijgen drie organismen: “het Comité voor Frans Vlaanderen, de Vlaamse Leergangen en Kulak”, de beschikking over een driejaarlijks "Graafschap Vlaanderen"-prijs. De eerste uitreiking is voorzien tegen eind 1994; de inzendingen moeten binnen zijn tegen eind 1993. Ik verwittig Maurits. Hij zal meedoen. Zijn opstel zal gaan over de vorming van Brugge vanaf de allereerste oorsprong tot aan de laatste omwalling in 1327. Hij maakt zijn handschrift klaar, geeft het me in lezing en we bespreken het samen in februari 1992. Ik ben lichtjes ontgoocheld: is dat een tekst door Maurits geschreven? Niet af naar vorm noch naar inhoud, en zonder de scherpte die men van hem gewoon is. Wat is er aan de hand? Ik poog wat middeltjes te schetsen om hem uit het moeras te helpen. Blijkbaar begrijpt hij niet, aarzelt en treuzelt. Ik schrik ervan. Om hem in beweging te krijgen zal ik het eerste hoofdstuk aanvullen, wat beter ordenen en herschrijven. Hij aanvaardt, beziet me zo wat met een zekere hulpeloosheid, en zal "binnenkort" alles komen afhalen. Drie weken later krijg ik het fatale nieuws, dat al de Sint-Guthago leden kennen. Het handschrift berust nog altijd in de Boskluis. Wie werkt het af en neemt de reuzentaak van Maurits over? Hoeveel polderdorpen liggen nog op hun beurt te wachten? En dan de synthese.
Als kleine jongen was ik goed thuis bij een oude landelijke smid die samen met vier zoons-smid het jaar door, van de vroege morgen tot 's avonds laat, de hele streek met stalen muziek overgoot. Hij hield veel van me, en ik van hem.
Later heeft de jongste zoon het bedrijf overgenomen en levenslang ben ik er vriend ten huize gebleven. Inmiddels was de jonge smid ook al negentig geworden. Zo'n twintig jaar geleden zat ik opnieuw met twee oudere zusters van hem in de keuken wat te babbelen. Plots komt de smid zelf binnen met in de hand een mooi stukje antiek, - een oude koperen koffiekan. "Pakt da mee" zegt hij "zet het ent woa ip euj kamer en oaje der noa toe kikt, peis ne kjé ip m'n voader". "Peis nekjé ip m'n voader", ik begreep maar al te goed en was ervan "aangedaan". Die felle vent die bijna tachtig jaar lang hamers op het aanbeeld en nog paarden besloeg, die spreekt over zijn lang gestorven vader, - kan zo iemand vragen een Weesgegroet te bidden? Pasters mogen dat, - maar een bijna-één-eeuw-oude boerensmid. Kom... "Peis ne kjé", - ook zo'n smid mag dat zeggen.
Beste Maurits, je bent geen smid geweest, wel student, boer, opvoeder en vorser. Je hebt op je manier aan een reuzenwerk gesmeed. Nu ben je uit ons midden verdwenen. Het spijt ons danig maar, belofte maakt schuld. Jouw boeken staan op onze kamer, niet als stukken gemaakt om ergens in een salon te pronken, maar als degelijk vakmanwerk waar we dikwijls naartoe "kiken", die we gaan lezen en raadplegen. En als we dat doen, gaan we ook "ne kjé ip euj peizen".
Een van je oud-leraars