Quintinus van Oostkerke,
een der oudst bekende pastoors van de Sint-Salvatorsparochie te Brugge(1332-1334)

J.G.M. Van den Heuvel

Nu worden kinderen met alle mogelijke televisienamen begiftigd bij hun doopsel (of na de Franse revolutie: bij hun geboorte).

Tot voor enkele jaren kregen veel jongens en meisjes soms de voornaam van de patroon van hun parochie: Godelieve (Lieve) te Gistel, Arnold in Oudenburg, Donaas (Donatien) in Brugge, enz. Dat was dikwijls ook de naam van hun vader, grootvader...

De familienaam was vroeger eerder zeldzaam. (In Nederland kregen veel eenvoudige mensen nogal komische familienamen, wanneer de Fransen hen verplichtten een familienaam aan te nemen).

Wel werd veelal de naam van hun parochie stilaan hun familienaam. Dat bestond nog vóór het concilie bij sommige kloosterorden (bvb. pater Leo van Loppem, Andreas van Oostkamp). Zo was dat bij de Minderbroeders, Capucijnen en Discalsen.

Zo gebeurde het ook rond 1280 met een kleine, mollige baby in Oostkerke: Quintinus van Oostkerke. Kon dat beter? Zijn eigenlijke familienaam was “de Kersghietere”, maar die werd weinig gebruikt. Enkel in de oorkonde van de broederschap van St.-Katharina en St.-Barbara in de St.-Salvatorskerk wordt hij vermeld onder de naam van “den heere Quintine den Kersghietere, prochiepape van Sinte Salvators”. Daar staat ook de naam van waarschijnlijk een familielid: Clais de Kersghietere. Het moet niet alleen een knap, maar ook een verstandig kereltje geweest zijn.

Ik stel me voor hoe die kleine jongen rond zijn zes jaar naar het huis van de koster trok, zijn houten doos opentrok, en er een stuk lei uithaalde, zich op de aarden vloer neerzette en de bak op zijn knieën legde als lessenaar om naarstig de eerste letters te schrijven en te lezen.

Een rap kereltje! De pastoor zal dat flink jongetje van acht jaar naar de kapittelschool van Sint- Donaas gestuurd hebben, van zodra hij kon lezen en schrijven. Daar moest hij in de klas en daarbuiten altijd Latijn spreken, daar leerde hij de H. Schrift en de Gregoriaanse kerkzang bij de scholaster.

Daar zong hij ook bij het begin van het nieuw kerkelijk jaar op de eerste zondag van de advent de mooie melodie Creator alme siderum (God, Gij die de Schepper zijt van de sterren, Gij die het eeuwige Licht zijt van al wie gelooft, aanhoor ons nederig gebed) en zal hij stiekem de schlager van die tijd met andere woorden gezongen hebben: “Al wie daar zegt de reus die komt, die kere weerom”.

Een Anglicaanse kanunnik van het kasteel van Windsor vertelde mij dat ook hij kerkzang gaf, naast bijbel, Latijn en Grieks ... aan jongetjes van acht jaar, die het kerkkoor vormden op het ko­ninklijk kasteel, en dagelijks de psalmen zongen (wij zouden zeggen: de brevier) bij de canoniekale uren: “moming and evening prayers”. Zoals nu nog in onze abdijen, gebeurde dat ook in veel van onze oude kerken. En... Oostkerke hing af van de abdij van Sint-Quintinus-ten-Eilande in Noord-­Frankrijk, die in de Polderstreek het patronaat (het recht om de pastoor voor te stellen, en de plicht te zorgen voor de kerk) had in Damme en St.-Katherina, in Moerkerke, Hoeke, Lapscheure en Westkapelle.

Stilaan hielp de jonge Kwint in de kerk als misdienaar, acoliet, lezer (lector) en kreeg de kruinsche­ring: slechts een krans haar sierde zijn jonge kale hoofd, want hij was een clericus, een geestelijke. Later zou hij door de suffragaan (de hulpbisschop) van Doornik de heilige priesterzalving ontvangen.

Studeerde hij nog verder? Werd ook hij magister in de heilige theologie, zoals zijn voorganger- pastoor van Sint-Salvator, Arnulfus? Of brachten de moeilijkheden tussen de stad, de graaf en de ko­ning van Frankrijk zijn toekomstplannen in de war? Immers rond 1302 was hij ongeveer 22 jaar oud.

Door zijn verstand en vlug inzicht beklom hij snel de trappen naar een hoger ambt.

Zeker in 1318 was hij al clericus-notarius (officieel schrijver-secretaris) bij de curia Brugensis (het bisschoppelijk hof), waar de officiële stukken in naam van de bisschop van Doornik, Guido de Bolonia (van Boulogne) (1301-1324) de latere prinsbisschop van Kamerijk, werden op gemaakt.

Wat zal hij veel geschreven hebben in sierlijke gotische letters: akten voor al wat er op kerke­lijk gebied gebeurde, benoemingen en visitaties, antwoorden op vragen om relieken en aflaten, documenten der wijdingen van kerken en kapellen, van altaren en beelden, van oorkonden die hij met zijn kunstige handtekening ondertekende en met rode lak aan een zijden koord bezegelde in naam van de bisschop (3).

Het scriptorium bij de oude Sint-Donaaskerk was jarenlang zijn werkkamer. In zijn vrije tijd schreef hij voor zichzelf gans het brevier af in gotische bastarda met rubrieken (in rode inkt) en initialen met paars, rood of blauw filigraanwerk. Van dat boek hield hij veel en hij zal het bij testament aan Mevrouw Agnes van Boonem (4), de grote weldoenster van de Sint-Salvatorskerk, schenken: zij kon erover beschikken zoals zij wilde, het zelf gebruiken of aan een clericus schenken (5).

Maar er kwam verandering: hij werd rond 1329 benoemd tot kanunnik “Onser Vrouwen” te Brugge (6). Zeer vroeg in de morgen zong hij met de andere leden van het kapittel de metten in die prachtigste van alle Brugse kerken; dan volgden gedurende de dag de andere getijden: primen, tert­sen, sexten, nonen, en ‘s avonds vespers en completen. Zeker ‘s winters was het koud in die grote kerk, maar dan droegen de kanunniken een lange mantel met warme zware bonten schoudersjaal, staken hun handen diep in het almutium (met pels afgewerkte kapmantel) en plaatsten hun voeten op een pot met smeulende houtskool (7). In datzelfde jaar 1329 schonk Johan die Vlaminc heel wat land met huizen en boomgaarden, gelegen in ‘s Camerlinx Ambacht in de prochie van Slipen, aan de kannunik van O.-L.-Vrouw, mits een jaar­lijkse rente (8).

Einde 1332 werd hij pastoor van Sint-Salvatorsparochie (9): een zware en belangrijke taak in het bruisende, kosmopolitische Brugge van die tijd met zijn wereldbereisde kooplieden, zijn grote schilders, zilversmeden, tapijtwevers, zijn gilden en ambachten, zijn geleerden, maar ook met zijn armen, zijn vele blinden, dulle lieden, melaatsen en pestlijders (10). Ook wordt hij er koorrector van het kapittel der kanunniken (11). Zoals in vele parochies (o.a. O.-L.-Vrouw te Brugge, in Oostkerke en Dudzele) waren er meerdere pastoors: Quinten was pastoor samen met Petrus Galoubi; elk zorgde voor een deel (een portie) van het parochiaal grondgebied (12).

Hij gaat nu wonen vlak bij de kerk in de “Zilverinstrate” (13). Na een tiental jaren pastoorschap werd ook hij stilaan oud en ziekelijk. Zijn huishoudster Elisabeth en haar oude moeder Katherine van den Beseine hadden vele zorgen met hem. Maar hij was hen zeer dankbaar. Katherine beloofde hij het beste deel van zijn klederen, o.a. een prachtig gevoerde mantel voor haar vele moeite en zorg bij dag en nacht (14).

Aan haar dochter, zijn huishoudster Elisabeth, schonk hij naast haar loon, het zware eikenhou­ten bed waarin zij sliep met al de dekens, twee paar lakens en het kussen, op voorwaarde dat zij voor hem bleef zorgen “zolang hij zou leven onder de mensen, en niet op een andere plaats” (15).

Pastoor van Oostkerke vergat ook Sint-Kwinten, zijn heilige patroon en de patroon van zijn geboortedorp, niet. Hij wilde dat Sint-Quintinus met speciale luister op zijn naamfeest (31 oktober) zou gevierd worden, met dezelfde luister als dat van Sint-Niklaas! Het zou een duplex worden, d.w.z. een feest met negen lezingen (o.a. het leven van Sint-Quintinus) in de metten, met plechtig gezongen vespers op de vooravond, met solemnele hoogmis, enz. En daarbij verlangde hij dat er door de kanunniken en het koor plechtig met rijk geborduurde koorkappen, met zangers en voorafgegaan door het zilveren kruis een processie zou worden gehouden; enkel de aanwezigen zouden genieten van de jaarlijkse distributie (16).

Jammer dat Sint-Quintinus’ naamfeest op een moeilijke dag (31 oktober) viel. Het feest van Allerheiligen (1 november) met zijn eerste vespers op de vooravond heeft altijd Sint-Quintinus in de verdrukking gebracht, sedert het hoogfeest met vigiliedag (d.w.z. met vasten en vleesderven!) door paus Gregorius IV in 834 of 835 werd ingesteld. Zo zette het de domper op alle grote volkse viering in Oostkerke en elders.

Pastoor Quintin van Oostkerke verlangde een prachtige hoogmis, maar... wilde ook dat de vigiliemis van Allerheiligen doorging (17).

Pastoor Quintin de Kersghietere had ook een grote devotie tot Sint-Jan de Doper en Sint- Katharina. Hij wilde dan ook dat op Sint-Jansavond midden in de zomer, wanneer overal (in Zuid West-Vlaanderen tot in de jaren 1950) grote vuren werden ontstoken, de klokken zouden luiden, het orgel (in 1300!) tijdens de diensten zou spelen en veel kaarsen zouden branden. Sint-Jansavond en het feest van Sint-Katharina moesten gevierd worden met dezelfde luister als Dertiendag (Drieko­ningen) (18).

Reeds in 1346 (11 sporcle: 11 februari) had Quintin de Kersghietere, prochiepape van Sint- Salvators, een rente geschonken aan de aloude en bloeiende broederschap van St.-Katharina en St.- Barbara in zijn parochiekerk. (Over de geschiedenis van die confrérie zou een boek te schrijven zijn!)

Die rente rustte “op een huis staend in de Zelverin strate te Brugghe, daer wilen (dus hij was in 1346 overleden) de heer Quinten, prochipape van Sint Salvators, wonende was in zyn laetste iyf’(i9).

De uitvoerders van zijn testament waren Quintin van Oostkerke, prochipape van Orscamp (Oostkamp), zijn neef, Johannes de Zalande (van Zeeland?), en Johannes de Burghgrave, capelane in de kerke van Sinte Salvators te Brugghe, priesters, Johannes de Blawere en Clais de Kersghietere (waarschijnlijk een familielid) als kerkmeesters. Het werd met een zegel verzegeld door “den here Raesse, prochipape van Sinte Cruus ende zeghelare int hof te Brugghe", maar de zegels zijn ver­dwenen. (Zoals in veel gevallen knipten verzamelaars die er af).

In 1341 zal de pastoor zijn testament laten opmaken, aangezien de codiciel die datum heeft. De notariële akte zelf van het testament is van 24 oktober 1345 (20).

Naast het vele dat reeds vermeld werd, schonk hij nog aan zijn dienaren van zijn klederen en geld volgens goeddunken van zijn testamentuitvoerders .

En mevrouw van Boneem, de grote weldoenster van de kerk en.. waarschijnlijk ook van de pas­toor, moest toezien dat alle schulden werden betaald en vereffend door de testamentuitvoerders (21).

Aan de infirmerie van het Sint-Obrechtshospitaal schenkt hij een geldsom (22).

Voor Sint-Juliaan maakte hij een fondatie van bedden (23).

Aan Hugo, de zoon van Jan, de kleizoon van Coppen, die in de Moerstraat woonde, schonk hij het pronkstuk van zijn huis, een kast of koffer, die na zijn dood als archiefkast (?) in de St.-Salvatorskerk moest worden geplaatst op een voorname plaats in het koor (24).

Ook zijn neef Quintinus van Oostkerke, de pastoor van Orscamp (Oostkamp) vergat hij niet en schonk hem zijn boeken: de Synodale Constituties, zijn Zondagsermoenen, en al de andere trak­taten over theologie en moraal, zijn Brito, de Quarta Sententia, een boek over de eigenschappen van de stoffen, enz. en dat alles in handschrift (!), soms met mooie miniaturen versierd (25).

In sporcle 1346 spreekt men van “wilen den heere Quintine”. Vóór die datum is hij dus ge­storven.

Hij koos zelf zijn laatste rustplaats in de St.-Salvatorskerk: in het koor, ten noorden van het graf van “Magister Arnulphus,, quondam curatus S. Salvatoris”, dus bij zijn voorganger-pastoor. Pastoor Quintinus van Oostkerke beleefde van dichtbij de grote gebeurtenissen van de geschiedenis van Vlaanderen: de strijd van het Vrije en Brugge tegen de koning van Frankrijk met de Brugse Met­ten en de Guldensporenslag (1302), de terugkomst van de tachtigjarige graaf Guido en de balling­schap van zijn twee zonen als gijzelaars te Parijs, de slag op de Pevelenberg in 1304 (O.-L.-Vrouw van de Potterie), de stichting van kapel en godshuis voor blinden (1305), de eerste generale processie van het H. Bloed (1311), de overstroming van het Begijnhof (1314), de instorting van de toren van Sint-Donaas (1346), de stichting van het Kartuizers-klooster op St.-Kruis (1318), de vestiging van het Magistraat van het Vrije binnen de stad (1322), de belegering en plundering van Sluis door de Bruggelingen (1323), de strijd tussen Brugge en Gent (1325), het uitdelven van het Minnewater en een deel van de Gentse vaart (1331), de brand van Diksmuide (1333), de Sint-Clemensstorm in 1334, waarbij O.L.-Vrouw-van-Scarphout (Blankenberge) en O.-L.-Vrouw-ter-Streep (Oostende) door de zee werden verzwolgen, de slag van Kadzand (1336) met de vele doden uit Damme en omstreken (o.a. Jan van Moerkerke en Jan van Meetkerke), de tijd van Artevelde, de zeeslag van 23 juni 1340 waar minstens 10.000 mensen stierven. Hij kende hongersnood met bijna 2000 doden in Brugge (1316) en pest, halsrechtingen en moorden, kerkelijke ban en excommunicatie...

Die grote zoon van Oostkerke beleefde in de eerste helft van de 14de eeuw een zeer bewogen tijd.

Hij verdient groter bekendheid in de streek waar hij vandaan kwam, en een beeld of gedenk­plaat in het dorp waar hij geboren werd (26).

Voetnoten

  1. BAB, Archief SL-Salvator, A 77 - nieuw nummer S 344, nr. 8
  2. Ibidem, Sporcle 1346.
  3. BAB, Archief St.-Salvator, A 93, f° 6 vo, 1318 sabb. post festum Marie Magdalene: “Quintinus de Ostkerca, clericus, curie Brugensis notarius”.
  4. Boonem was een heerlijkheid te Sint-Kruis en Sint-Katarine onder Damme. Die familie stond in de 13de en 14de eeuw te Brugge in groot aanzien
  5. “Lego domiville Agnete de Boonem Breviarium meum et diumale, que proprio manu mea scripsi ad disponendum cum eisdem prout sue placuerit voluntati”.
    BAB, Archief SL-Salvator, A 94, papieren renteboek, f° CXXI, oktober 1344, sabb. ante festum S. Luce. Codiciel.
  6. BAB, Archief St.-Salvator, f° 156 vo, 1329, tsaterdaghes naer Meyedagh : “Den Heere Quintine van Oostkerke, canonic van Onser Vrouwen in Br.”
  7. Een “almuis” of "almucia” was oorspronkelijk een hoofdbedekking in de vorm van een muts voor de oudere kanunniken. Daaraan hing een kaproen of capuchon voor de jongeren. Van de 13de eeuw af was deze uit bont vervaardigd. Later werd het als insigne op de arm gedragen (tot vóór het concilie nog bij Norbertijnen en sommige Franse kanunniken). Tegenwoordig wordt dit vervangen door de mozetta, een schoudermantel met kapje. De woorden “muts” en “aalmoezenier" zijn van almutium afgeleid.
  8. De heer René De Keyser maakte ons attent op die rentebrief en bezorgde ons een kopie. O.C.M.W., Brugge, Fonds Begijnhof. Oorkonde 116. Anno 1329.
  9. BAB, Archief SL-Salvator, 305 vo, 4 december 1332 “Quintinus de Oostkerke, presbyter, curatus parrochialis ecclesie Sancti Salvatoris Brugensis”.
  10. BAB, Archief SL-Salvator, A 93 en A 94.
    Vele malen wordt de “presbyter curatus parochialis" vermeld, o.a.
    1333    feria 2 ante navitatem B.M.V. (A 93 f° 27 vo; A 94 P 53 ro) 5 oktober indic. 1 (A 93, f° 72 vo) fer.    6 ante festum Sancti Mathie
    1336    fer 6 post Nativitatem Domini
    1342    15 september
    1343    10 januari indic. 12. Pd. Clementis VI anno 2, notariële akte 15 septembris
  11. BAB, Archief SL-Salvator, A 94, f° LIIIro, 1333 feria 6 ante festum B. Mathie. Quintinus rector chori communitatis et curatus sancti Salvatoris.
    A 93, f° LI ro, 1341 juni 22, indic. IX, Benedicti XII anno VII.
    Quintinus tune temporis rector.
    A 93, f° LII vo, 1333 feria 2 ante nativitatem Sancti Johannis Baptistae.
    Rector chori et curatus Sancti Salvatoris.
    A 93, f° 722 vo, 1333 5 octobris, indic. 1:
    Quintinus de Oostkerke rector chori et curatus.
  12. BAB, Archief St.-Salvator, A 94, f° 82 vo, feria 6 post nativitatem Domini: “Petrus Galoubi et Quintinus de Oostkerk, curati”.
  13. BAB, Archief St-Salvator, A 93, f° LIX vo 1349,23 oustmaend.
    “Inde Zilverinstrate ande zuudsede vander strate naesten Ser Gherardo huuse van tsox op een zijde... op den kerkeland van Sint Salvators”.
  14. BAB, Archief St-Salvator, A 94, f° 121 ro (midden van de folio).
    Codiciel bij zijn testament bij zijn testament, oktober 1344 “Do, lego Katherine dicte van den beseine, melius pars vestium mearum, preter unum cum foderatura ejusdem, et quinque gross. tomaven pro pena, diligentia ac labore quos sepius sustnuit et adhuc sustinet cotidie me custodiende et mecum nocte qualibet vigilando”.
  15. BAB, Archief St-Salvator, A 94, f° 121 ro (midden van de folio)
    “Item do, lego Elisabeth ancilla mee, fïlie dicte Katharina, ultra mercedem sui servitii, lectum cum suis pertinentiis, super quo ipsa ancilla solet dormire in domo mea, videlicet cum duobus paribus lenteaminum, culcitra et unum pulvinari, sub tali conditione, quod ipse remaneat in servitio meo fideliter, quamdiu vixero in humanis et non alias.
  16. BAB, Archief St-Salvator, A 94, f° 121, Codiciel van Quinten van Oostkerke, okt. 1334, sabb. ante S. Luce:
    “Do, lego communi ecclesiae sancti Salvatoris predicte quinque solidos parisiens, annui et perpetui redditus proprocessione quolibet anno peipetue in profesto Sancti Quintini ad vesperas faciendo et presentibus tantum distribuende”.
  17. BAB, Archief St-Salvator, A 94, f° 56 vo.
    “Item ad habendum duplex festum in die neati Quintini, do, lego communitati predicte (S. Salvator), dummodo celebrent et teneant immediate de festo duplici precedente, hoe tarnen salvo, quod missa de vigilia omnium sanctorum nullatenus ommitatur. BAB, Archief St.-Salvator, A 94, Codiciel, f° 88 ro:
    “Do, lego communitaü sancti Salvatoris predicte quinque solidos parisien. Annua et perpetua redditus pro assione quolibet anno perpetuae festo sancti Quintini ad vesperas faciendo et presentibus tantum distribuendo”.
  18. BAB, Archief St-Salvator, S. 344, nr. 8, perkament, 1346,11 sporcle.
    Bezet vanden pastoor Quentin de Kerssehietere tot laste van de kerckmeesters van te luyden op St Jansavont mitsomers en op s. Catalynedaeh, metten orgel te spelen en twasch te leveren gelyck sy doen op derthiendagh.
  19. BAB, Archief St-Salvator, A 77, nr. 8,11 sporcle 1346.
    Charters van het broederschap van St.-Katharina en Barbara.
  20. BAB, Archief St.-Salvator, A 93, f° 55 vo -59 ro, papier, Censuale = 1372, Testament van 1341 en 1342, indic. decime mensis septembris.
    “Pontificatus Clementis VI, anno primo, Johannes dictu Moerlike, junior, Tomacens. dyoc. publ. imperiali auctoritate notarius. BAB, Archief St-Salvator, A 94. P 119 ro tot 121 vo, perkament Censuale, Notariële akte.
    Testamentum Quintini dicti de Oostkerke, curatus eccl. S. Salvatoris Brug.
    Istrumentum Notar. van 24 oktober 1345 (Copie).
    Het codiciel is van zaterdag vóór Sint Lucas 1344 (oktober)
    1344    sabb. ante festum S. Lucae.
    BAB, Archief St-Salvator, A 93, f° 55 vo -59ro.
    1342, indic. X-sept Clementis VI anno primo.
  21. BAB, Archief St-Salvator, A 94, f° 121 ro.
    “Item do, lego famulo meo, quicumque fuerat qui michi serviet tempore decessus mei, unum de minus valentibus supertuni- calibus meis cum foratura ejusdem, et tantum in sicca pecunia, quantum executoribus meis secundum quantitatem laborum suorum visum fuerit expedire”.
  22. BAB, Archief St-Salvator, A 94, f° 121 ro.
    “Item volo, mando et ordino quod si aliquis laborem aliquem, dignos alicujus mervedis faceret pro me vel nomine meo, quod exequutores meis in meo principali testamento contenti, de consilio dicti domicelle Agnetis de Boneem hujusmodi mercedem solvant integraliter et ad plenum.
    Item fïrmarie hospitalis sancd Oberti duodecim denarios grossos tomacen”. (A 94, P 56 vo).
  23. BAB, Archief SL-Salvator, Papieren renteboek. Testament van 1341, P 119 en 120.
  24. BAB, Archief SL-Salvator, A 94, Codiciel, f° 58 ro.
    “Item do, lego Hugoni, filio Johannis, filii Coppini de Moerstrate hugutium meum ad utendum quamdies vitam duxerit in humanis; et post vitam suam volo et ordino, quod dictum hughutium haberet communitas ecclesie sancti Salvatoris, et quamdiu durare possit remaneat in eadem, et quod ponatur in parte notabili chori dicte ecclesie”.
  25. BAB, Archief St-Salvator, A 94, codiciel, f° 59 ro.
    "Item do, lego domino Quintino, curato parochiali ecclesie de Orscamp, nepoti meo, librum meum Constitutionum Synodalium et librum meum Sermonum dominivalium, ac omrmes et singulos alios tractatus, s pee tantes ad dictos sermones, Britonem meum, Quartam Sententiam, librum meum de proprietatibus rerum”.
  26. Jammer genoeg werden vele nummers van het archief SL-Salvator veranderd (waarschijnlijk door professor Eg. Strubbe bij het ordenen van het archief) en bestaat er geen concordantie.
    Kanunnik Duclos, de niet-genoeg-geprezen pluizer van het bisschoppelijk archief, maakte pastoor Opdedrinck, de geschied- schrijver van onze polderdorpen der Oostkust, van Knokke en Heist, van Hoek een Westkapelle, van Damme en Oostkerke, attent op deze merkwaardige figuur, waarover gelukkig nog heel wat gegevens te vinden zijn.
    Duclos uitte ook de wens dat het testament van pastoor Quintin van Oostkerke zou worden uitgegeven; het was te interessant, en “trés étendu et trés généreux”.

Enkele jaren geleden vroeg de heer René de Keyser mij of ik niets kon vinden over deze grote Oostkerkenaar. Hiermede hoop ik aan die vraag te voldoen.

Quintinus van Oostkerke, een der oudst bekende pastoors van de Sint-Salvatorsparochie te Brugge (1332-1334)

J.G.M. Van den Heuvel

Rond de poldertorens
1990
01
003-012
Achiel Calus
2023-06-19 14:39:17