Van Macharius

B. De Langhe

Over tachentig jaar    1 weunde te Dudzele al achter ‘t dorp “Macharius”, wiens achtername Buicke bijkans door niemand gekend was. Hij weunde daar met zijn zuster, een bendig vriendelijk vrouwtje, dat in haar jonge jaren op ‘t kasteel bij de baronesse gediend had en daar had leren koken. ‘t Ging bij begravingen, trouwfeesten en andere feesten ten huize of naar d’herberge, waar de maaltijd was, om te koken. Ze was ervoor gekend en ze kost het goed ook. Alzo verdiende ze een fatsoenlijk stuivertje en een leije drinkgeld ook, dat ze straf nodig had in heur armtierig menagietje. Bovendien brocht ze ook een gildige zende    2    van een beetje van alles van de kermestafel mee, waarmee ze enige dagen genoeg hadden.

Macharius, bedevaarder van beroep, verdiende niet vele met in opdracht van de mensen te gaan dienen tegen menselijke en dierlijke kwalen. ‘t Was een flinke, stevige man met een vriendelijk gezicht, door iedereen geacht, omdat hij door zijn voorspraak bij de hemelbewoners al zoveel mensen uit de nood van ziekte en ellende had geholpen.

Hij ging verre en bij. Naar Djob te Uitkerke tegen puisten en zweren; naar Sinte Godelieve te Gistel tegen de zeere ogen; naar Dadizele, Scherpenheuvel en ook verder in ‘t Walenland naar Sint-Hubert in de Ardennen tegen de razernij, naar Walcourt ten zuiden van Charleroi. Hij kende een mondsvulle Frans, dat hij bij den baron op ‘t kasteel (of bij den troep?) had geleerd. ‘t Mocht winter zijn of zomer, hij ging maar, met stevige stap, al te voete weg en weere, deur hitte en koude, bij regen of wind, vorst en sneeuw. Hij droeg een paar sterke schoenen met dikke, taaie welsteren zeulen, waarop je gemakkelijk loopt met verende stap, speciaal gemaakt door Seventje, de schoenmaker van ‘t dorp. Hij had ook een oliejekker tegen de regen mee. Hoeveel uren per dag deed hij? Een uur of acht? En waar sliep hij? In de schuur bij de boeren; ook wel eens op een zolderbed bij brave mensen. Veel geld op zak had hij niet. Wel een kleinigheid voor noodgevallen. Nooit had hij zeere voeten. Die waren door ‘t eeuwig stappen gehard.

Macharius ging ook alle jaren naar O.L.Vrouw van Hal ten zuiden van Brussel en brocht er altijd een vaantje van mee ten bewijze dat hij er was geweest. Hij zette het op de kavebank tot volgend jaar.

‘t Gebeurde dat er ook iemand anders meeging als “Bertholf’, bij voorbeeld. Die mensen deden dat uit zuivere devotie en kregen intenties mee van den een en den anderen van de prochie.

Is Macharius ook buiten de landsgrenzen op beetocht geweest? Men vertelde in mijn kinderjaren, omstreeks 1180, dat hij ooit was gaan dienen naar “Rookemadooie”, dit is de beroemde Maria-bedevaartplaats in Rocamadour in het Franse Lot-departement, een honderd uren gaans ten zuiden van Parijs. Daar wordt in de kerk op een hoge rots het mirakuleuze Madonna-beeld “la Vierge Noire” vereerd. Het voorschrift luidde: heenreis te voet tot Parijs en verder te voet; terugreis tot Parijs en verder met het konvooi.

Het was een speciaal geval. De jonge mevrouwe van ‘t kasteel was al enige tijd aan ‘t krasselen ten gevolge van een miskraam.

Niets had geholpen. Geen doktersbehandeling, geen fles van de apotheker, geen bedevaart, geen smeekbede tot Gods heiligen, geen missen, geen aalmoezen. ‘t Had al veel geld gekost.

Allemaal verloren moeite. Eindelijk werd alle hoop gesteld op de wonderdoenster van Rokkemadooie. En wonder boven wonder: toen Macharius enige maanden later thuiskwam, was de jonge baronesse vele beter, ja genezen. ‘t Vervolg van ‘t verhaal kan men raden en moet ik niet verzinnen. Er was grote feeste op ‘t kasteel en Macharius moest naast de baron aan tafel zitten.

De verlaten wegen in bos- en bergland waren toen zeer onveilig. Baanstropers beroofden en vermoorden zelfs de reizigers. Twee schurken hielden Macharius tegen op enige afstand van Tours in een verlaten streek, maar lieten hem los uit schrik voor de madonna van Roccamadour.

Macharius trok dus op beetocht bij alle weer. Met dat hij geen koude zwichtte, heeft hij ooit een winter moeten thuisblijven met bevrozen oren. Men zegt dat Macharius zijn oren afgevrozen waren. Af waren ze toch wel niet, maar... hij heeft de reste van zijn leven met een paar “droge” oorschelpen gelopen.

Ofschoon hij voor veel mensen soelaas voor hun ziekten en kwalen heeft verkregen, heeft hij nooit geweten waar te gaan dienen tegen vervrozen oren. Dat zou toen wel te passe gekomen zijn, want winterkwalen plaagden mens en dier, ook de pas geworpen varkentjes. Als de boeren verse zwijnejongen verwachtten bij grote koude, moesten ze gereed staan om de verschijnende puiderjes effenaan in huis te brengen bij den heerd of onder de stove. Door de schuld van nalatige boeren, vrozen vele staartjes af. Ja, echt afvriezen! Nu, dat is precies geen grote ramp, want de steert is niet het fatsoen van ‘t zwijn, lijk bij den hond. Als Macharius nu zo teer was aan zijn oren, mag hij van geluk spreken dat hij geen steert had!

Naschrift:

Ik heb Macharius niet persoonlijk gekend. Het voorgaande verhaal berust op gegevens van oudere personen die hem wel gekend hebben, zoals Louis Hoemackers en mijn vader garde Frans De Langhe. Waar haalde Macharius die naam vandaan?

Geschreven te Knokke op 22.12.1950

Naschrift van de redactie:

Enkele redactieleden hadden bedenkingen bij Benoits artikel. Was Macharius een reëel persoon? Ons Dudzeels lid heeft alle mogelijke Dudzeelse archieven uitgeplozen en vindt nergens een Macharius Bulcke. En inderdaad Benoit laat in zijn laatste vraag zelf al zijn twijfel doorschemeren. Hoogst waarschijnlijk was Macharius gewoon zijn bijnaam. De H. Macharius (Macaire) was destijds beroemd als schutspatroon tegen de cholera. Vandaar zijn beeld in de Oostmeers te Brugge. Hij was bisschop van Antiochië en kwam als pelgrim naar Gent. En was Benoits Macharius ook niet een pelgrim?

Voor de niet-Westvlamingen:

  • bendig: behendig, handig
  • letje: een weinig, in het Engels littie, ook luttel
  • gildige zende: groot geschenk
  • bij den troep: bij het leger
  • welsteren zeulen: schoenzolen in dik varkensleer
  • kavebank: schoorsteenboord
  • konvooi: trein
  • vikkentjes: kleine biggen
  • puidertjes: naakte jongen, ook gezegd van vogeljongen

Voetnoten

  1. Omtrent 1870.
  2. Zende : een geschenk dat men niemand zendt, vooral van zwijnenvieesch. L.L. DE BO, Westvlaams Ideoticon, 1231.

Van macharius

B. De Langhe

Rond de poldertorens
1995
04
115-117
Mado Pauwels
2023-06-19 14:33:01