Geschiedenis van de rijkswacht in Westkapelle

Paul De Coninck

Het vestigen van een rijkswachtbrigade te Knokke gebeurde in 1930, in uitvoering van het KB van 13 juli 1928. In feite was het de verplaatsing van brigade Westkapelle naar Knokke. In 1935 kwam het personeel van de toen afgeschafte brigade Heist er bij. Brigade Knokke-Heist heeft bijgevolg een lange voor- geschiedenis, daarom volgt hierna een korte historiek van haar oorspronkelijke brigades.

De Franse tijd

Toen ons land in 1795 door de Fransen geannexeerd werd, kwam (het huidige) West-Vlaanderen onder de bevoegdheid van het “Departement de la Lys” (Leie-departement) met als centrale hoofdstad Brugge. Het bestuur over de negen aangehechte departementen had eerst het administratief korps, de rechtbanken en de gemeentebesturen georganiseerd. Daarna ging zij over tot de inrichting van de openbare macht waaronder de organisatie van de “Gendarmerie Nationale” en de benoeming van de veldwachters.   (1) Voordien waren het de afdelingen van de “Police Gendarmerie” bij de legerregimenten die instonden voor de handhaving van de orde.

In 1797 kwam de definitieve organisatie van de Gendarmerie Nationale. Het “Luitenantsschap” Brugge telde vijf brigades: Brugge (waar drie brigades waren), Blankenberge en Westkapelle.   (2)

Het organiek effectief van een brigade bestond toen uit vijf man te paard, waaronder een wachtmeester of een brigadier die de brigade commandeerde. Voor de samenstelling van de nieuwe Gendarmerie Nationale in de negen aangehechte departementen, moest één derde van de gendarmen tot de graad van kapitein aangeworven worden uit mannen uit de streek. De overige moesten geboren Fransen zijn, komende uit de afdelingen van de “Gendarmerie de Police” bij de legereenheden of uit de cavalerie-eenheden.

Vooraleer benoemd te kunnen worden, moesten zowel de burgers als de militairen voor een examen commissie verschijnen, die zetelde te Brussel In september 1796 verscheen te Brugge een mededeling waarbij de burgers die begerig waren om tot de Gendarmerie toe te treden, zich konden aanmelden bij de overheid van het departement. In de voorwaarde stond: “Kunnende lezen en schrijven, groot zijn vijf voet en drie duimen voor het minste (ongeveer 1,75 m) en 25 jaar oud zijn of daarboven”

Over de soldij was het volgende vermeld:

“Betaling van de soldij zal alle maanden gedaan worden:

  • Kapitein 2100 livres (pond)
  • Luitenant 1600 livres
  • Mar. De logis 1100 livres
  • Brigadier 1000 livres
  • Gendarme 900 livres

Bij middel van dit traktement zullen zij gehouden wezen hun zelve en hunne kleding en uitrusting, alsook in den genen van de remontering en uitrusting van hun peerd’

Ingevolge een besluit van de Centrale Administratie van het Leie-Departement moesten de toen opgerichte brigades gekazerneerd worden in kloosters die door de Fransen in beslag genomen waren.

In het kanton Westkapelle waren geen kloosters. De kantonnale administratie besliste op 4 november 1796 de gendarmen van de brigade voorlopig te laten logeren bij de burgers (“à tour de rôle”), en bij gebrek aan behoorlijk logement ze te laten logeren in een herberg. De paarden werden ondergebracht in de schuur van de St. Sebastiaangilde. De kantonnale overheid zou zo vlug mogelijk een gebouw trachten te vinden om er een rijkswachtbrigade te installeren met de nodige ruimte voor een paardenstal. De bedden moest de centrale overheid leveren uit haar voorraad uit de kloosters.   (6)

In het uittreksel van de besluiten van de Centrale Administratie Dep. Der Leye (25 Vendémaire An 5) zijn de voorschriften vermeld m.b.t. het “Ameublement”. Omdat deze tekst een beeld schetst van de comfort vereisten voor de manschappen en het belang dat men hechtte aan de paarden, volgt hierna een letterlijke weergave ervan:

  1. “De Administratien der cantons alwaer hun bevinden de residentiën hier boven aengewezen, zullen doen bereyden voor de Brigaden van elke residentie, in de huyzen hier boven aangewezen, indien het mogelyk is, eenen goeden stal, waer in de peerden der Brigaden van de residentie konnen verzaemeld en gespyst worden in ‘t gemeyn. Eiken stal zal moeten voorzien wezen van zyne kribben en rotteelen en behouden zeven peerden voor elke Brugade;
  2. “In de zelve plaets alwaer den stal is; solders en magazynen voor de provisie te leggen van een geheel jaer, hoy, stroy en haver, op den voet van 1700 rations voor elke Brigade.”
  3. “Voor elken man behoorende tot eene Brigade van Gendarmerie is er noodig een bedde, lang ses en breed vier voeten, een stroozak twee matrassen, eene wolie sargie, een hoofdpeluwe, twee paer laekens, een kasken, eene tafel, dry stoelen, boorden om op te leggen de porte manteaux, aen het hoofteynde van ider bedde, een faisceau voor de wapens, haken voor het hangen van de sadels; leerzen en toerusting der peerden, twee brandels een vuurschoppe en tange. In den stal en voor elke Brigade zijn er noodig kribben, rosteelen, een haver-kiste met een dekzel waervan de Commandant den sleutel moet hebben, een kleyn wan, schobben, vorkenen, schutzels, om de peerden te behoeden van het slaen. Voorders daer zyn noodig twee heemers voor den stal en twee putkeleis met eene keten, en eenen bak nevens den put om de peerden te laten drinken. Aen de mueren van den stal en van buyten moeten er vastgemaekt wezen yzeren ringen voor het heelen van de peerden.”

De administratie van het kanton, dus de gemeentelijke autoriteiten, moesten instaan voor de levering van deze voorwerpen. Ze moesten ook uitzien naar een woning waar de gendarmen gezamenlijk konden logeren.

Men kan zich de vraag stellen waarom de brigade in Westkapelle gevestigd werd en niet in Knokke? Knokke was in die tijd een kleine plattelandsgemeente, waarvan de bevolking voornamelijk bedrijvig was in de landbouw. Het is pas rond 1900 dat het kusttoerisme er grote verandering bracht. Westkapelle daarentegen had toen een groter bevolkingscijfer. Bovendien was de gemeente meer dan twee eeuwen lang een belangrijke legerplaats geweest en lag zij veelvuldig in de frontlinie bij schermutselingen tussen Franse, Spaanse, Nederlandse en zelfs Engelse troepen.

Blijvende getuigen daarvan zijn de vele restanten van forten, schansen en omwallingen rond de Zwin- monding (St-Anna-ter-Muiden, Retranchement, Sluis, Damme, ...) Dit had zware gevolgen voor de burgerbevolking: opeisingen van voedsel, paarden en mannelijke werkkrachten. Ook had men af te rekenen met plunderingen van de vreemde legers en met gedeserteerde soldaten die de streek onveilig maakten.   (7)

Bovendien was Westkapelle de hoofdplaats van een kanton. Dit kanton omvatte de gemeenten Westkapelle (736 inwoners in 1796), Knokke (397), Heist (455), Ramskapelle (376), Hoeke en St-Anne (144) en Lapscheure (272). Sint-Anna-ter-Muiden was toen nog bij Westkapelle.

De gendarmen van brigade Westkapelle moesten dienst doen in de gemeenten van het kanton, doch ook in Dudzele, Oostkerke en Moerkerke (gemeenten van het kanton Damme). Bovendien, ingevolge een overeenkomst met het Departement Schelde, moesten zij ook patrouilleren in de omgeving van Sluis.

Voor de uitvoering van de gewone dienst was een dienstblad voorzien dat dagelijks moest worden ingevuld met vermelding van o.m. de gemeenten die ze aandeden. De gemeentelijke overheden waren verplicht dit dienstblad na te zien en te tekenen.

Voor Westkapelle waren drie reiswegen uitgestippeld. Vermeldenswaard, omdat dit een beeld geeft van de toen bestaande wegen.   (8)

  • 1ste route van Westkapelle naar Haezegras steenweg, van Haezegras naar Sluis aardeweg, van St.Anne naar Westkapelle aardeweg en steenweg
  • 2de route van Westkapelle naar Hoeke aardeweg, van Hoeke naar Lapscheure aardeweg; van Lapscheure naar Moerkerke aardeweg, van Moerkerke naar Oostkerke aardeweg
  • 3de route van Westkapelle naar Ramskapelle steenweg, van Ramskapelle naar Heist steenweg, van Heist naar Knokke zandweg, langs de duinen van Knokke naar Westkapelle aardeweg.

Uit diverse nota’s en brieven blijkt dat brigade Westkapelle in Franse periode slechts een kort bestaan kende.

In een nota van 23 november 1796 gericht aan de Administratie van het Departement, verstrekte de compagniecommandant een opgave van het aantal gendarmen die toen in dienst waren. Wat Brugge betreft: 15 man en Blankenberge 3 man. In Westkapelle waren er nog geen manschappen.

Op het einde van het jaar 1796 laat de compagniecommandant weten dat hij aan de vraag om meer personeel niet kan voldoen, maar de eerste die hij ter beschikking zal hebben, zullen bestemd zijn voor Westkapelle. Dan zien we dat in februari 1797 bedden en beddengoed bedeeld worden aan brigade Westkapelle.

Het logeren van de gendarmen verliep moeilijk. Aanvankelijk moesten de inwoners logies verschaffen, maar veel woonruimte zal er in die tijd zeker niet geweest zijn. Ook de herbergiers, waaronder een zekere Pierre Obin, verschaften logement.

Op 22 april 1979 geeft de compagniecommandant een overzicht van de kazerneringstoestand. Met betrekking tot Westkapelle vermeldt hij dat de brigade zeer slecht gelogeerd is bij de inwoners. De pastorij die bestemd was voor de gendarmerie is voor een deel ingenomen door de gemeentelijke diensten. Hij dringt er op aan dit gebouw definitief toe te wijzen aan de gendarmerie, temeer daar de inwoners weigeren nog verder logies te verschaffen en dat door gebrek aan logement de helft van de brigade verplicht is te Brugge te blijven. Als er niet spoedig een oplossing komt, zal hij voorstellen deze brigade een andere bestemming te geven.

De reactie was dat de toenmalige pastoor, Jacques De Neve, vanwege de luitenant te Brugge het bevel kreeg de lokalen die hij nog in bezit had, te ontruimen. Reeds in juli van 1796 had hij zijn pastorij moeten ontruimen om er een kazerne van te maken, maar daar een gedeelte ingenomen was door de kantonnale diensten, had hij telkens uitstel gekregen.

Er was iets merkwaardigs met die pastorij: 11/16 werd als nationaal bezit beschouwd en de rest gemeentelijk. Dat vindt zijn oorsprong in de geschiedenis van de pastorij. De abdij St. Quentin in Vermandois (Fr.) had deze kerkelijke goederen destijds verworven door een tiende schenking van de graaf van Vlaanderen.   (9) De abdij genoot van de inkomsten van de tienden en moest voor 11/16 instaan voor het onderhoud, de rest was voor de parochie.   (10)  Omdat de bezittingen van kloosters en dergelijke als nationaal bezit geconfisqueerd werden, kreeg men die eigenaardige verdeling.

Het gebouw leende zich niet tot een verdeling in een gedeelte gendarmeriekazerne en een gedeelde kantonnale administratie. De kosten voor een aanpassing raamde men op 992 pond, wat tamelijk veel was. Buiten de bezwaren van de pastoor was ook de bevolking gekant tegen de bezetting van hun pastorij door gendarmen. Zo schreef de kantonnale overheid op 27 april 1797 aan het departement dat dit “une sensation extraordinaire sur l’esprit des campagnards de ce canton” zou teweegbrengen.

Ten gevolge van al deze bezwaren, besloot men een kazerne te bouwen op het terrein van de Sint-Sebastiaan gilde, waarvan men de schuur reeds gebruikte als paardenstal. De pastorij bevond zich in de Hoekestraat, waar de huidige pastorij staat en de Sint Sebastiaangilde was aan de overkant van de straat.

Doch van het bouwen is niets in huis gekomen. De Franse schatkist was leeg als gevolg van de menigvuldige oorlogsinspanningen. De gemeenten van het kanton konden evenmin de kosten dragen, ze waren al zwaar belast. Zelfs voor het aanschaffen van de gendarmeriepaarden had men blijkbaar geen geld. Getuige daarvan een aanplakbrief die men in april 1797 in het departement uithing en waarin men een beroep deed op burgers om paarden in te leveren voor de remonte (vervanging van oude paarden). Elk kanton moest een aantal paarden, ouderdom 4 à 7 jaar, leveren (Westkapelle : 3). gemeenten moesten ze betalen met de reserve aan belastinggeld of door een collecte te houden bij de inwoners, want de gendarmen stonden in voor hun veiligheid.

Als er geen paarden waren, konden ze ook geen bewakingsronden uitvoeren. Zo stond er in de brief.   (11) Uit verdere briefwisseling blijkt dat men afzag van de levering van de paarden men vond ze blijkbaar niet maar het geld moest er wel komen. De Franse overheid had een overeenkomst gesloten met een aannemer (les Frères Godart) die zorgde voor de nodige paarden.

Op 26 november 1797 diende het departement van de Leie een voorstel in voor de verdeling van de 22 brigades op haar grondgebied. Hierin staat vermeld dat Westkapelle opgeheven werd, omdat er te Sluis (Dép. De l’ Escaut) een brigade opgericht was en men bijgevolg geen dienst meer moest doen te Sluis. Men stelde voor een brigade te plaatsen in Dudzele, omdat die gemeente op de weg lag van Brugge naar Sluis. Deze weg beschouwde men als een vluchtroute voor deserteurs en weglopers uit het leger.   (12) Op dit voorstel is niet ingegaan.

Het Luitenantschap Brugge bleef beperkt tot de brigades te Brugge en te Blankenberge. De gendarmen van Brugge deden dienst tot in Westkapelle en deze van Blankenberge hadden de kust tot in Knokke onder hun toezicht.

In die tijd had de gendarmerie meer dan handen vol met het opsporen van deserteurs en dienstweigeraars. In oktober 1798 was de conscriptiewet afgekondigd, waarbij Vlaamse jongeren dienst moesten doen in het Franse leger. Deze maatregel en het bewind tegen de Kerk, gaf aanleiding tot de Boerenkrijg. Het was ook de tijd van de “Brigands” en roversbenden, zoals destijds de bende van Baekelandt. Daarbij kwam nog dat men te kampen had met een personeelstekort.

Uit dit alles kan men besluiten dat brigade Westkapelle tijdens het Franse bewind slechts gefunctioneerd heeft van begin 1797 tot november van dat jaar. Het was toen, zoals het nu nog zo dikwijls het geval is, veel projecten, veel organisatieschema’s, enz. Maar voor de uitvoering ervan ontbreken de nodige fondsen.

Onder het bewind der Nederlanders

Begin 1814 had de aftocht plaats van de Franse troepen in onze gewesten. Hiermede verdween ook de Gendarmerie Nationale. De Commissarissen van de Hoge Mogendheden, die toen tijdelijk over ons land regeerden, richtten een Voorlopige Marechaussee op. Marechaussee was de vroegere benaming van de politiediensten bij de Franse legers die met de revolutie vervangen werden door de gendarmerie.

Bij gebrek aan fondsen door het in gebreke blijven van de overheden, belast met de uitvoering, kwam er van de organisatie van de Voorlopige Marechaussee niet veel terecht. Het veranderde toen België bij de Nederlanden gevoegd werd en toen onder het bewind van Willem I overgegaan werd tot de organisatie van de Nieuwe Marechaussee.   (13)

Opmerkelijk was dat de toenmalige minister van oorlog in zijn ontwerpbesluit opnieuw de naam Gendarmerie gebruikte, doch Willem I schrapte dit woord en verving het door Marechaussee.   (14)  De organisatie en de reglementering van de vroegere gendarmerie bleef grotendeels behouden en werd overgenomen in de “besluiten van de Prins Soeverein der Nederlanden”. Het reglement inzake de politie en de dienst der Marechaussee, door Willem I op 30 januari 1815 ondertekend, bleef gelden in de Belgische Rijkswacht tot in 1957 de Wet op de Rijkswacht verscheen.

De aanwerving, waarbij zowel kandidaten uit het noorden en het zuiden toegelaten werden, moest bij voorkeur onder de landbouwers gebeuren. Naast de vereiste voorwaarden betreffende de grootte, de gezondheid en de moraliteit, moesten de kandidaten zich op eigen kosten een paard en de uitrusting kunnen aanschaffen. De soldij was niet groot. Ieder moest bovendien zelf instaan voor zijn kleding, uitrusting, paard, paardentuig, hoefslag, paardenvervoer, verwarming en zelfs voor zijn levensonderhoud. In de huidige tijd klinkt dat misschien ongeloofwaardig, maar wie herinnert zich nog de tijd dat we als rijkswachters zelf onze kolen betaalden voor de verwarming op onze kamers en als ruiter we zelf bepaalde delen van het paardentuig aankochten.

In 1816 werden de eenheden van de “Koninklijke Marechaussee der Nederlanden’ definitief ingeplant. Westkapelle was geen kantonhoofdplaats meer en bezat ook geen Marechaussee brigade. In de (huidige) provincie West-Vlaanderen waren er drie Luitenantschappen, ni. Brugge, leper en Kortrijk. De brigades van het Luitenantschap Brugge waren: Blankenberge, Brugge, Gistel, Nieuwpoort, Oostende en Torhout.

Het koninkrijk België

Na de Belgische revolutie was de Marechaussee ontbonden. De voorlopige regering besloot op 19 november 1830 de Gendarmerie Nationale op te richten.   (15) De eerste organisatie verscheen op 26 december 1830. In het Luitenantschap Brugge werden zoals bij de Marechaussee dezelfde zes brigades opgericht.

Op 23 juli 1840 vroeg de burgemeester van Westkapelle aan de arrondissement-commissaris om een gendarmebrigade in zijn gemeente te plaatsen. De arrondissementscommissaris antwoordde dat het voorstel eerst moest besproken worden in de gemeenteraad om na te gaan in hoever de gemeente bereid zou zijn mee te dragen in de kosten ervan. In het verslag van de zitting van 22 oktober 1840 wees de gemeenteraad op de noodzaak van een gendarmeriebrigade, gezien “het getal der nu bestaande gewapende magt deezer en aanpalende gemeenten veel te zwak is... “, verder verwees men naar de lasten die de gemeente heeft moeten ondergaan tijdens de oorlog en zij wel verdient “de stigting eener Gendarmerie te bekomen, zonder verpligt te weezen enige kosten te moeten helpen betalen”.   (16)

Tot de oprichting van een nieuwe brigade te Westkapelle werd besloten op 28 februari 1843 (KB Nr. 4814). Het effectief was bepaald op één brigadier en vier gendarmes te paard. Het KB vermeld in zijn aanhef dat de brigade er noodzakelijk was voor de bewaking van de zeekust en het beteugelen van de misdrijven langs de grens met Zeeuws-Vlaanderen.

In 1844 was de brigade geïnstalleerd. Het grondgebied bestond uit de gemeenten Westkapelle, Hoeke, Lapscheure, Oostkerke, Knokke, Heist en Ramskapelle. Bij de oprichting van de brigade Heist in 1885 kwamen Heist, Knokke en Ramskapelle onder deze nieuwe brigade.

Jaarlijks diende de burgemeester en de commandant van de Luitenantie Brugge de keuring te doen van de levering van kazerneringsvoorwerpen en de werken uitgevoerd door een aannemer, zoals het witten van de gebouwen, wassen van het linnen, leveren van stro (o.m. voor de bedden’), enz. In een eerste proces-verbaal in dit verband opgesteld, op 15 juli 1844, kunnen we zien dat Napoleon van Wolleghem toen burgemeester was van Westkapelle, Denis Phillipart luitenant in Brugge, Seraphien Van Troostenberghe uit Gistel de aannemer en brigadier Claerhout brigadecommandant te Westkapelle.  (17)

Op 14 januari 1879 werd het effectief verhoogd met één man (KB Nr. 5191). Deze getalsterkte bleef zo tot de verhuizing naar Knokke in 1930. In 1921 verscheen het KB Nr. 9536 van 14 juni waarbij het effectief opgevoerd werd tot twee keuronderofficieren en zes gendarmes. Dit KB is echter nooit verwezenlijkt geweest, wegens budgettaire redenen.

De gendarmeriekazerne was gelegen in de Dorpsstraat nr. 69. Zij was gebouwd op het terrein van een vroegere smisse en eigendom van Jean Deckers uit Westkapelle. Aanvankelijk verbleven er vier gezinnen in deze kazerne. Op het gelijkvloers bevond zich een bureau van 4 op 4 m en negen kamers van ongeveer dezelfde afmetingen en twee wc’s die buiten stonden. Op de eerste verdieping waren er drie kamers en een groot magazijn voor de haver en andere voorwerpen. Onder het dak een gemeenschappelijke zolder, waarschijnlijk om de was te drogen. Uit een inventaris, opgesteld in 1922, blijkt dat de verlichting gebeurde met gaslichten.

In 1919 waren er nog drie gezinnen woonachtig in de kazerne en twee buiten de kazerne: één in een ingehuurd huis, in dezelfde straat, nl. nr. 74. Naast de ingang van de kazerne bevond zich de paardenstal, met vijf boxen, een zadelkamer en een afzonderlijke infirmeriebox. Achter de binnenkoer was er een open manège van 12 op 19 m. De paarden waren er vermoedelijk tot aan de eerste wereldoorlog. In ieder geval, in het KB van 25 september 1909 staat de brigade nog vermeld als “te paard”.

Tijdens de eerste wereldoorlog was de Duitse “Kommandatur” in de kazerne ondergebracht. De rijkswachters zaten immers aan het front, achter de IJzer. Na de oorlog betrokken zij opnieuw hun vroegere kazerne, alhoewel het gebouw niet meer voldeed aan de voorwaarden om bewoond te worden. Reeds vóór de oorlog was er overwogen om een nieuwe kazerne te bouwen. In 1920 stuurde de directeur van de Dienst Gebouwen een verslag aan het gendarmeriecommando, waarin hij de slechte staat van de kazerne beschreef; onder meer de vochtigheid in alle lokalen en waarin hij vroeg dat een voorstel zou ingediend worden voor aankoop van een terrein voor nieuwbouw.

De voorstellen werden wel ingediend, maar er kwam niets van terecht. In 1924 werden nogmaals terreinen voorgesteld voor aankoop. In 1920 was de prijs 3,70 F en 5 F de m2 ; in 1924 was dit al gestegen tot 10 F en zelfs een terrein aan 30 F de m2.

Ingevolge het KB van 13 juli 1928 werd het ambtsgebied van de brigade gewijzigd: het grondgebied van de gemeenten Lapscheure en Oostkerke ging naar brigade Moerkerke. De gemeente Knokke, voorheen onder brigade Heist, kwam onder brigade Westkapelle. In ditzelfde KB staat vermeld dat brigade Westkapelle zal overgeplaatst worden naar Knokke, van zodra er een kazerne die aan de gesteld eisen inzake hygiëne en comfort voldoet, ter beschikking kan gesteld worden van deze openbare macht. Het is pas in 1930 dat de tweede alinea van dit KB uitgevoerd wordt.

In de zomer van 1930 verhuist de brigade, die toen bestond uit 1 OWM Claes, brigadecommandant en de wachtmeesters 1ste Klas Offermans, Spaerkeer, Moerman en Kiekepoos, naar de nieuwe brigade te Knokke in de Staketstraat.

In de oude kazerne te Westkapelle kwam Denis Ysebaert met zijn gezin wonen. Deze was fietsenhersteller en herbergier. Omdat hij afkomstig was uit Maldegem, kreeg zijn herberg de naam “Café Maldegem”. Na de tweede wereldoorlog emigreerde hij naar Amerika. Het gebouw bleef lange tijd leeg staan en werd in 1965 afgebroken.

De opeenvolgende brigadecommandanten waren (voor zover bekend):

  • Brigadier Claerhout vanaf de oprichting in 1844 tot...
  • Wachtmeester De Biere, Louis van tot 2 1/5/1907
  • Opperwachtmeester Vandriessche, Emile van 2 1/5/1907 tot 11/2/1911
  • Opperwachtmeester Soubry, Benoit van 11/2/1911 tot 12/7/1919
  • Opperwachtmeester Gerits van 12/7/1919 tot 18/5/1922
  • Opperwachtmeester Lippeveld van 18/5/1922 tot 07/3/1928
  • Opperwachtmeester Claes van 07/3/1928 tot 15/5/1933 in Knokke

Voetnoten

  1. R.A.B(rugge), Frans Fonds, Bundel 1198, Circulaire 23 Frimaire AN 4 (14/12/1795), gevolg aan het Besluit van 23 Brumaire, AN 4 (14/11/1975) Geschiedenis van de Rijkswacht, deel 1, Comdo Rijkswacht 1979. De inrichting van de Gendarmerie Departementale was geheel gelijk aan deze van de andere departementen in de republiek. Voor de negen geannexeerde departementen voorzag men drie nieuwe divisies, onderverdeeld in Compagnies, Luitenantschappen en Brigades. De 3de Divisie omvatte Henegouwen, Oost- en West-Vlaanderen, met Gent als hoofdplaats. In het Dep. Leye had men twee compagnies: Brugge en Ieper. De Cie Brugge telde drie Luitenantschappen: Brugge, Oostende en Tielt. In iedere gemeente werd een veldwachter benoemd, ingevolge het Decreet van 20 Messidor, An 3 (8/7/1795). Dit waren mensen uit de streek.
  2. Luitenantschap of Lieutenance was de oorspronkelijke benaming van een District. Het is pas in 1908 dat de benaming District werd ingevoerd.
  3. R.A.B., Frans Fonds, Bundel 1198, Besluit van 22 Frimaire, An 4 (13/12/1795) en “Uittreksel van den register van het uitwerkende bestier van den 22 Messidor 4de jaar” (10/7/1796).
  4. Van deze jaarwedde werden de onderofficieren en gendarmen 72 pond afgetrokken om een gezamenlijk fonds te spijzen voor de remonte (aanschaf nieuwe paarden). Men mag er van uitgaan dat ongeveer de helft van deze bezoldiging besteed werd aan de kledij, uitrusting, onderhoud en voeding van de paarden. Buiten de verhouding tussen de verschillende graden zegt de tabel niet veel, omdat de reële waarde moeilijk te bepalen is. Deze “livres” of Franse Ponden Tournoois, beschouwde de overheid als officiële rekenmunt, ter vervanging van de “Gulden courant”. De Fransen gebruikten aanvankelijk papieren geld “Assignat” en nadien de “Mandat territorial” als betaalmiddel, doch dit bleek waardeloos geld en de bevolking had enkel vertrouwen in munten. De decimale frank werd ingevoerd, die een geringe meerwaarde had dan het pond. 800 Franse Frank kwam overeen met 441 Gulden Courant en met 378 Gulden wisselgeld.
  5. R.A.B., Frans Fonds, Bundel 1198. Besluit 25 Vendimaire An 5 (16/10/1796), “Eittrek van den Register der Besluiten van de centrale administratie van het Dep. Leye”.
  6. R.A.B., Frans Fonds, Bundel 1198, Brief van het Canton Westkapelle aan de Centr. Adm. Dep. De la Lys op 14 Brumaire An 5.
  7. M. Coornaert, Westkapelle en Ramskapelle
  8. R.A.B., Frans Fonds, Bundel 1198, Tabel met de benoeming van de wegen en gemeenten waar iedere brigade zijn dienstronden moest doen. Het kanton Sluis, zoals gans het grondgebied van Zeeuws-Vlaanderen, ten noorden van de Schelde, behoorde tot het departement Schelde.
  9. R.A.B., Frans Fonds, Bundel 1204. Brief Dép. De la Lys, 6 Thermidor An 4.
  10. R. De Keyser, De Sint-Kwintenkerk te Oostkerke, en mondelinge informatie door de heer R. De Keyser.
  11. R.A.B., Frans Fonds, Bundel 1201. Dér. De la Lys. Besluit van 15 Germinal An 5.
  12. R.A.B., Frans Fonds, Bundel 1197. Nota Dép. De la Lys. 6 Frimaire An 6. Comdo Rijkswacht 1979, Geschiedenis van de Rijkswacht, deel 1, document op p. 92. Gegevens verstrekt door het Centrum voor Geschiedenis en Tradities van de Rijkswacht (C.G.T.Gd). Bij de oprichting van brigade Sluis werd brigade Oostburg afgeschaft. Brigade Maldegem bleef behouden. Dit waren aanpalende brigades van Brugge waarmee contact moest onderhouden worden.
  13. Comdo Rijkswacht, Geschiedenis van de Rijkswacht, deel 1.
  14. Ibidem, 146, Copie van het Besluit van 16 oktober 1814.
  15. De benaming “Gendarmerie Nationale” bleef bestaan tot in 1925, toen de Grondwet in het Nederlands vertaald werd en men dus ook een ander woord moest vinden voor de Gendarmerie. In het Staatsblad van 19 december 1925 verscheen voor het eerst het woord “Rijkswacht” Pas vijf jaar later, in 1930, wijzigde men de opschriften op de gevels van de Vlaamse kazernes (Revue van de Rijkswacht, 5, 1962). De actie van de Rijkswacht bleef gebaseerd op het Algemeen Reglement van 1815, dat grotendeels de teksten van de Wet van 28 Germinal, jaar 6, overgenomen had. In 1957 verscheen dan de fundamentele Wet op de Rijkswacht. Het is aan deze Wet dat enkele jaren geleden, door de overgang naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken, belangrijke wijzigingen zijn aangebracht.
  16. R.A.B., Gemeente archief Westkapelle, Nr. 2 Besluiten 1836-1848.
  17. Ibidem.

Geschiedenis van de rijkswacht in Westkapelle

Paul De Coninck

Rond de poldertorens
1995
01
028-035
Mado Pauwels
2023-06-19 14:33:01