Een Lisseweegse straat in 1828
Johan Ballegeer
Hoe betrouwbaar zijn officiële documenten?
Stamboomklimmers, heemkundigen, let op je ganzen. Wij, die zweren bij officiële documenten, als processtukken, registers van burgerlijke stand, kiezerslijsten en ander fraais, moeten al deze stukken eigenlijk al even kritisch lezen als de eerste de beste roman die echter niet waar hoeft te zijn; waarachtig volstaat voor een historische roman.
Vaak zijn archiefstukken nog spannender dan een roman. Laat ik beginnen met mijn eigen geboorteakte. Akte nr. 6 van 1927. Daar staat officieel geschreven en gedrukt dat in dit jaar den tienden Maart ten vijf ure namiddag mijn vader verschenen is voor Jan Maenhoudt, burgemeester en hem vertoond heeft een kind van het mannelijk geslacht. Ik twijfel er ten sterkste aan dat mijn vader putje winter met zijn kersverse boreling naar het gemeentehuis is gegaan. Ik twijfel er al evenzeer aan, dat burgemeester Maenhoudt die donderdag speciaal van zijn hof ‘t Hof van Tillegem aan de Statiestraat 392, nu Canadezenlaan, is gekomen om dat kind te bekijken en zijn handtekening onder de geboorteakte te plaatsen. Die geboorteakte is wel degelijk ingevuld in het fraaie handschrift van gemeentesecretaris Louis Schreurs. En waarschijnlijk heeft de burgemeester die akte gewoon getekend de volgende zondag na de hoogmis.
Tegelijk schiet me te binnen waar het volk de uitdrukking “t staat geschreven en gedrukt” heeft gehaald. Zo’n geboorteakte was inderdaad een voorgedrukt formulier dat met handschrift werd ingevuld.
De kiezerslijst
In 1932 kocht mijn vader een huis “achter ‘t Reitje” voor 10.500 Fr. Nu wilde ik wel eens weten wie er zo al in die beruchte buurt woonde. Officieel heette het straatje Hoogstraat vanaf de Heule tot aan ‘t Nieuwdorp.
We konden daarvoor een beroep doen op een kopie van de kiezerslijst uit 1929-1931. Vermits deze lijst werd opgemaakt in 1928 en dus met een verschil van vier jaar en rekening houdend met de blijkbaar veel grotere mobiliteit van het volkje uit Voorgeboefte, de Poermolen en ‘t Reitje, moeten we een zekere voorzichtigheid aan de dag leggen.
Een kopie van de lijst werd ons bezorgd door ons bestuurslid Germain Vandepitte. Graag kopiëren we het “Woord Vooraf’ dat hij bij deze lijst heeft gevoegd:
“We hebben gemeend velen een plezier te doen met deze afdrukken van de kiezerslijsten, belangrijk voor de genealogie, naamkunde en plaatselijke geschiedschrijving. Voor degene die deze mensen nog kennen of gekend hebben een ware revelatie. Vooraf echter dienen we te wijzen op de straatnamen. Soms is het moeilijk te achter halen hoe en wat. Het zal u duidelijker zijn, als we u zeggen dat Dorp, Dorpstraat, Dorpsplaats, Markt, Marktplaats en Kerkstraat door mekaar gebruikt werden en in feite allemaal hetzelfde bedoelen. Waar het Nieuwdorp begint en eindigt zal wel geen mens weten, daar het een gehucht is. De Statiestraat begon toen aan het station te Lissewege en eindigde op Kruishille. Dit laatste kennen alleen de ouderen en ter verduidelijking, dat is Zuienkerke statie (grensscheiding). De wijk Zwankendamme was toen nog Lissewege. Jammer genoeg treffen we deze slordigheden ook aan bij de spelling der familienamen (bv. Dezutter- Dezitter). Of alle opgegeven data wel degelijk juist zijn, daar durven we evenmin een eed op doen.”
Tot zover Germain Vandepitte.
Er zijn zelfs nog ergere “stoornissen”! Zo lees ik dat mijn vader in 1928, smidsgast (in de geboorteakte monteerder) woonde ter Dudzelestraat 80 en dat reeds vóór 1921, terwijl mijn broer Alfons in 1925 geboren werd te Zeebrugge waar mijn ouders langs de Evendijk-west woonden, en dat steeds volgens dezelfde “lijst der kiezers” uit 1929, mijn moeder op Dudzelestraat 102 woonde. En dat terwijl ik eigenlijk geboren ben in de Pontestraat (de naam bestond toen nog niet) in het huis waar zich nu het kabinet van dr. S. Geerts bevindt.
Nog gekker: de zeer degelijke bakker Constant Van Kersschaever woonde Dorp 63, terwijl zijn echtgenote vroedvrouw Irma Vandevelde op Dudzeelschen steenweg 63 woonde. Vond Stantje Dudzeelschen steenweg, alias ‘t Voorgeboefte te min?
We hebben immers een licht vermoeden dat de lijst opgemaakt werd niet naar schriftelijke gegevens, maar naar mondelinge informatie door de betrokkenen. En wie wilde er nu “achter ‘t Reitje” wonen? Of in ‘t Voorgeboefte, toevallig de twee meest plebejische wijken van het dorp.
Zo beweert winkelier Firmin Jacxsens op Dorp 150 te wonen. Dit was het huis waar nu de Goedendag is. Zijn overbuurman geeft op Dorp 177 (In ‘t Oud Gemeentehuis, nu De Valckenaere), terwijl echtgenote die toch ook niet gespeend was van een zeker standsbewustzijn het bij Hoogstraat 177 houdt. Nog zo’n geval. Molenaar Emiel Desmidt woont volgens de lijst Dorpstraat 208, zijn echtgenote Idalie Raes houdt het bij Hoogstraat 208.
Wie woonde er?
Hoogstraat
150 Firmin Jacxsens (40 j), winkelier x Julia van Hollebeke
151 ???
152 Eligius Denijs (1) x Eugenie Tavernier, winkel-graanhandel “In ‘t Huis van Koophandel” Euphrasie Denys x Oscar Defraye (n.l.) Odila Denys (z.b.)
154 Medard Vandaele (2) x Augusta Jacxsens, bouwwerkman 2, “Café De Zon” Elza Vandaele x Cyriel Janssens (3) Estella Vandaele x Cyriel Haneca, Philemon Vandaele
155 Isidore Brans (4) x Marie van Belle, fabriekwerker
156 Hector Anseeuw, velomaker
157 August Janssens (n.l.) x Marie Andries, ook op 157 Petrus Pape, aardewerker
158 Achille Pyckavet x Hilda Delporte, aardewerker
159 Romaan Pyckavet (5) x Maria Delporte
160 Jozef Brouns (6) x Justina Vancauwenberghe (7) werkman
161 Willem Pyckavet (8) x Leonie Dusoir , koopman (voerman) + Regina & Beatrice
162 Alfons Vandepitte x Philomena Danneels, landman, Maurice Vandepitte (23) x Irene Verniest, Landwerkman, Veronica Vandepitte x Isidoor Claeys (t), xx Louis Dewaegenaere, Landwerkman
163 Urbain Henneco x Héléne Vandepitte (23) (z.b.), fabriekswerker, en nog op 163 Camiel Huys (24) x Maria Braet (27)
164 Robert Coppejans (20) z.v. Maria Vanassche, wed. Gustaaf Coppejans, fabriekswerker
165 Pieter van Poucke ;81 ( 9), kleermaker en nog op 165 Sebastiaan Brunooghe x Rosalie Debacker, werkman en Romanus Desutter (10) , aardewerker
166 Theophiel Peere (11) x Elodie Decraemer (12), stoker
167 ???
168 Cyriel Costenoble (26), aardewerker en Jacob Debacker; 69, werkman
169 Pieter Demonie; 76 x Ludovica Bonte, werkman en René Demonie: 28 (13) x Laura Dezutter (20) en Rosalie Dezutter, wed. Henri Pickavet
170 Camiel Coppejans x Alice Witgeers (14), fabriekswerkman
171 Juliaan Demuynck, werkman en Firmin Brauwers (29) x Beatrice Claeys, fabriekswerker
172 Andries Vandepitte (15), metser x Sylvie de Meulemeester , kruidenkenner (16)
173 ???
174 Kamiel Houtteman (41) x Irma van Eeghem (17) , spoorwegwerkman en ook op 174 Eligius Demeulenaere (76) x Leonie Pickavet (45), wagenmaker en ook Ludovicus Demeulenaere (72)
bijzondere 174 A Alfons Ballegeer (72) x Emma Goossens, aardewerker en Florida Ballegeer x Aimé Neyts (n.l.) , naaister
175 Louis Vermeulen (18) x Elodia van Kerschaever, smid
‘t Reitje (geen officiële naam)
177 Prosper van Audenaerde x Flavie Desmidt , handelaar
178 gezusters Sylvie en Idalie Vandevelde (19) officieel z.b., maar wel café (20)
179 Karel Bruynooghe x Amelie Crevits, werkman
180 Alfons Rotsaert x Maria Pickavet, paswerker
181 ???
182 Frans Vandenberghe, werkman
183 Joseph Duysburgh , fabriekswerker en Rudolf Duysburgh (21), fabriekswerker
184 Cyriel Delatere (n.l.) x Augusta Baes (22) en Romain Baes (23), aardewerker
185 Idesbaldes Claeys x Leome Vandermeersch, werkman en ook Jacob Slabbinck (25), aardewerker en Medard Gunst (24) landwerkman
186 ???
187 August Demetsenaere (25) x Marie Swanckaert, werkman
188-189 Hier woonde blijkbaar niemand, hoewel mijn vader dit huis of nummer 187 in 1932 kocht, toen bewoond door Edmond Mylle (zie 196). Later woonden naast ons achtereenvolgens: Noas Knudde, Marie Baert 26 nu Yvonne Bolle.
190 Eduard Vandepitte x Stephanie Vergauwe, metsergast
191 Camiel Debel x Celestina Vandenberghe (27) , landwerker
192 ???
193 Philemon Ballegeer x Magdalena Huyghebaert (28), aardewerker
194 Albert Lapouter (29) x Alice?, schoenmaker
194 A Amedée Delporte (31), werkman en Sylvester Delporte (30) (nl.) x Valdrina Bogaert
195 ???
Kaart van de gemeente Lissewege met situering van de Hoogstraat (1), ‘t Reitje (2), de Stationstraat (3) en de Lisseweegse Watergang (4).
196 Elodie Tanghe, naaister en ook op 196 Edmond Mylle x Hortensia Serpieters (31), aardewerker en Camillus Mylle, aardewerker en Albert Mylle (nl.)
197 Charles Gunst (n.l.) x Mathilde Debacker (32) en ook op 197 Theophile Crevits x Renilde Barremaecker (33), werkman en Estella Crevits
198 Romaan Pickavet x Maria Delporte (34)
199 ???
201 Karel Gunst (35) x Math. Debackere en Leander Gunst (36), fabriekswerker
202 Pieter Martens (37) x Justina Vlaeminck, wed. Jacx (sic) Henri en ook op 202 Oscar Vanhoutte (25) x Bertha van Wassenhove, zager
203 Esperantia Linskens (28), zonder beroep
204 Philip-Jacob Gheyle x Mathilde Dewaeghenaere (n.l.), werkman
205 Elisa Beyts (38), wed. Patricia Linskens (39)
206 Joseph Devinck (66), werkman
207 Philip Gheyle (nl.) x Pelagia Duysburgh
208 Emiel Desmidt (40) x Idalie-Marie Raes, mulder
209 ??? Amedée Boi (41) x Alice Cornille (42), werktoeziener kantwerkster
Wisten ze waar ze woonden?
Ongetwijfeld! Amedée Boi heeft mij altijd gezegd: “Ik woonde ook achter ‘t Reitje. Maar nu eens doelde hij op de rij tussen 177 en 208, dan weer op het Valerius de Saedeleerpad. Dat laatste geloof ik eerder. Nu geeft zijn schoonvader, Edmond Cornille, schoenmaker, Hoogstraat 146 op, terwijl dit nummer niet te vinden is, noch op de linker, noch op de rechteroever. Was 146 dan toch langs het Valerius de Saedeleerpad?
Geen wonder dat ze soms wel een verkeerd huisnummer opgaven. Ooit las ik dat de Fransen in een van hun kolonies (Algerije?) de huizen wilden nummeren , wat op hevig verzet van de bevolking stootte. Ze vonden het gewoon een inbreuk op hun privacy. Het gezag moest niet weten waar ze woonden.
In Lissewege waren omstreeks 1928 de huizen niet per straat genummerd. Men begon met nummer 1 voor de kerk en nummerde maar door. Bovendien waren de huisnummers op de gevel geschilderd. Elke zomer dienden de afgebladerde muren (ook de nummers?) terug geschilderd te worden. Dus ging er een nieuw laagje kalk overheen. Je zou de tel erbij kwijt raken. Pas na 1932 kreeg ons huis een geëmailleerd plaatje 180, nu 25.
En weten wij het wel?
Zo vind ik nergens een spoor van Saanfios sans floche, wegens desertie (Staf Neels), Pol den gendarme (Leopold Vandepitte woonde naast Pillong, 166 ?), Pier Ko met zijn houten been, de familie Kapstok, de Vuulkarre, de Joker.
Sommigen kwamen niet voor op de lijst wegens “in den bak” of ze gaven het adres van de boer waar ze werkten op. Anderen waren gewoon hun burgerrechten kwijt omwille van een rechtszaak. Er waren ontzettend veel zedenzaken. Incest, pedofilie en overspel waren schering en inslag. Meisjes van zeven â acht van “achter ‘t Reitje” wisten meer over seks dan meisjes van achttien uit de burgerij. Ik hoorde heel wat door de dunne pij die onze woonkamer scheidde van de winkel. Mijn moeder was niet alleen winkelierster, ze hoorde ook biecht en gaf psychische adviezen.
Soms zien we dat een nummer niet bewoond was. Onmogelijk! Er was een tekort aan woonruimte wegens de opbloei van de Zeebrugge haven en de cokes-en glasfabriek. Heel vaak werd “ingewoond” bij ouders of schoonouders of was men op “lozzement” wat een eufemisme was voor onwettig samenwonen. Men kende de woorden L.A.T.-relatie, incest, homo, concubinaat niet. De daden wel.
De meeste huizen langs ‘t Reitje waren van “de Arm” (Openbare Onderstand of den Disch), op “seings” (cijns) of van de kerkfabriek. Enkele waren van “Schele Pitte”, wiens naam we maar zedig zullen verzwijgen. Schele Pitte kwam om de maand van Uitkerke per fiets zijn pacht ophalen. Niet altijd konden de huisvrouwen de pacht in speciën betalen. Dus betaalden ze in natura.
Vanaf 1938 was ik misdienaar. De postbode liet zijn fiets steeds achter aan de Heule. Ik had als opdracht die fiets aan de hand tot aan de kerk te voeren. Maar vaak stond die fiets daar niet. Hij was blijven staan bij een of ander huis en ik kon mijn eervolle taak niet uitvoeren. Toen ik me bij mijn moeder beklaagde, dat ik de fiets van de postbode zo lang hier of daar had zien staan en “Wat doet hij daar zo lang?”, antwoordde ze steevast: “je moet dat begrijpen ventje, dat vrouwmens kan niet lezen en de facteur leest haar die brieven voor”.
Heel wat mannen waren vaak niet thuis. In de zomer gingen ze op “tramaar”. Ze gingen de “bieten doen” of vlas trekken op grote Franse boerderijen en in de winter hadden ze soms nog een paar maand te doen in “t Pannereitje”. Erwtensoep gaan eten zegden ze, voor een of ander klein vergrijp. Zedenzaken, stropen, vechtpartij, konijn gestolen...
En welk beroep oefenden de vrouwen in Lissewege uit?
Praktisch alle vrouwen gaven op “zonder beroep”. Toch heb ik altijd gehoord dat Irma van Stantjes (Dudzeelse steenweg 63) niet alleen haar winkel had, maar ook gediplomeerd (?) vroedvrouw was. In de kiezerslijst van 1928 komen 677 vrouwen voor. Welke beroepen oefenden ze uit? Slechts 58 geven een beroep op. Dit is dus 8,75 %. Anderen geven “zonder beroep” op, of helemaal niets.
Wat wel wordt opgegeven. Het meest voorkomend is natuurlijk huishoudster, (10) gevolgd door onderwijzeres (9) denk aan de zustersschool verder zijn er zes landwerksters, vijf naaisters, vijf dienstmeiden, vier bijzondere, twee werkmeiden, twee meiden en twee kantwerksters (Alice Cornille en Emma Rosson), twee modewerksters (Alice Rotsaert en Maria van Steene), een landbouwster, een modiste (Alice Jacxsens), een kleermaakster (Amelia Jacxsens), een werkster, een winkelierster, een werkvrouw een kloosterzuster en een kamervrouw.
Het onderscheid tussen dienstmeid, werkmeid en meid mag ons niet verbazen. Vooral op de grote hoeven maakte men wel duidelijk onderscheid tussen “de grote maarte, ‘t meisen en ‘t bovenmeisen”. Zowel de taakverdeling als het standenverschil waren strikt door ongeschreven regels vastgelegd.
Maar anderzijds zijn er dames die hun beroep helemaal niet opgeven, bv. Alice van Cauwenberghe, onderwijzeres in functie. En wat met Melle Kasse (Melanie Willaert, de grootmoeder van de Amerikaanse senator William van den Heuvel) die haar bijnaam dankte aan haar beroep. Ze leurde met garen en band, wat ze in een kistje op haar rug droeg. En nergens een herbergierster?
Kantwerkster! Wie had dat gedacht van Moatje Rosson En van Alice Cornille! Mijn vrouw die Alice zeer goed heeft gekend, heeft haar nooit achter het spellenwerkkussen gezien. Haar eigen moeder wel. Die heeft dit als beroep niet op. Haar kussen bevindt zich in ons Sincfalamuseum. Nu waren er wel meer vrouwen in Lissewege die “spellen-werkten”. Denk aan de “Spitzenschule” in ons artikel in Rond de Poldertorens XXXXVI, 5. Dat Alice zich ontzettend bewust was van haar sociale status weten we.
En welke beroepen kwamen langs de Hoogstraat en ‘t Reitje voor?
Dertien mannen geven werkman op als beroep. Dat kan in onze ogen dus van alles zijn. Acht zijn aardewerker. Acht geven fabriekswerker op. We lezen driemaal landwerkman, twee landwerkers, twee handelaars en een koopman. Er is hier duidelijk weer onderscheid. De handelaars Eli Denys en Pros Audenaerde achtten zich een trede hoger dan de visleurder (later voerman) Djel’n Pickavet.
Er zijn ook twee naaisters, maar hoewel er drie herbergen in deze buurt waren (‘t Oud Gemeentehuis, De Zon en 43). En dan horen we van geen herbergiersters. Tenslotte wordt de lijst aangevuld met telkens één winkelier, bouwwerkman, paswerker, velomaker, metsergast, kleermaker, stoker, schoenmaker, metser, zager, mulder, spoorwegwerkman, wagenmaker, werktoeziener (Amedée Boi), kantwerkster, smid en tenslotte één bijzondere.
Wat mag een bijzondere zijn? Het is gewoon een vertaling voor particulier ofte zoals men zei ‘n partklier? Dit is iemand die eigenlijk wel renteniert maar er de naam niet van wil hebben. Zo geeft de zuster van pastoor Dujardin niet op “pastresmoarte”, maar “bijzondere”.
Is er dan een verschil tussen werkman, aardewerker en landwerkman? Een groot verschil. Zo kenden de boeren een duidelijk onderscheid tussen een knecht en een “oarbeier”. Een knecht woonde op de hoeve en werd per maand betaald. Een arbeider kwam af en toe voor kortere of langere tijd en werd in “dachheure” (huur voor een dag, huur en niet uur!) betaald. Onder de knechten had men weer een hele rangorde. De grote knecht stond boven de paardenknecht, de gewone knechten en de koeiers. Een kamervrouw was geen koeienmelkster.
En wat mag een aardewerker dan wel zijn? Het graven van het Schipdonkkanaal eiste heel wat handwerk. “Die vaart is gegraven met roggebrood, droge haring en jenever, met de spa en kruiwagen”, vertelde mij een oude boer die het nog wist van zijn grootvader. Ook het graven van de Zeebrugge haven (1898-1907) vergde nog veel manuele energie. Hiervoor werden heel wat aardewerkers aangetrokken. Na de Eerste Wereldoorlog gingen heel wat mannen “in ‘t front” gaan werken. Mijn grootvader was als uitgeschudde boerenzoon in het delven van de haven komen werken. Na de oorlog ging hij dan “in ‘t front” met zijn zoons. Mijn moeder vertelde me toen ze ooit een roestig geldstuk in de hand kreeg, dat men daarvan in Lissewege zegde: “dat is een van de Ballegeers”. De Ballegeers zouden bij het opruimen van puin een keteltje met geld gevonden hebben. Van haar verhaal over dat keteltje mocht ik niets laten merken. Of er iets van waar was, betwijfel ik sterk. Maar daar mijn grootvader drie zoons meehad, was hij meteen “ploegbaas”. Hij was ploegbaas bij Byttebier, verzekerde mijn moeder.
Waarom gaf men dan eigenlijk een lagere status op? Belastingangst?
Werkman bleek hoger aangeslagen te worden dan aardewerker en fabriekswerker was (aanvankelijk toch) weer een trapje hoger dan werkman.
Terug naar ‘t Reitje... Ook qua sociale groep was men zich zeer bewust van zijn plaats.
Zo achtten die van langs de rechteroever zich een tikkeltje beter dan die van de linkeroever. ‘t Voorgeboefte achtte zich beter dan de Poermolen. De chique woonde in ‘t Dorp (helemaal niet geografisch bepaald) en in de Statiestraat (de rieke stroate). Helemaal bovenaan stonden de boeren. Daarboven had men de onderwijzers, de dokter en de pastoor. Zo kreeg de kerk huisnummer 1 en de pastorie huisnummer 2. Zo was de pastoor proost van de boerengilde en de onderpastoor van het opkomend syndicaat (‘t werkvolk).
Let wel dat tot voor enkele jaren er in Lissewege geen krantenwinkel was. Wel een gazettenleurder (Juultje de Gryze), geen apotheek, geen tandarts, geen notaris (Dudzele wel!), wel een barbier, maar geen kapsalons. Een tijdje zelfs geen dokter. Dehaene ging naar Dudzele en Voet naar Zeebrugge wonen. Nu, we hadden cafés genoeg.
Beschuldigde, sta op...
We willen afsluiten met een anekdote. Langs de “Dudzeelsche straat” woonde ook een boekbinder. Die zal zijn emplooi wel in Brugge gevonden hebben. Of was hij thuiswerker? We hebben het niet nageplozen.
Maar Evarist Claeys, die daarna ook langs ‘t Reitje kwam wonen, gaf als beroep borstelmaker op. Ik heb Evarist nooit met een borstel gezien. Men noemde hem de Bulte Kapstok. Hij was getrouwd met Alida. Op zekere dag moest Alida voor de juge verschijnen. Zij had een zoon die een “piften” was. Ik ga hier niet uitweiden over de anomalie van de jongen, maar het moet hem wel belemmerd hebben in zijn contacten met het schone geslacht. Dus kwam Alida voor de juge.
“Eh, mo madamtje toch. Méjen eigen zeujne!?”
“Eh, menere de zuze... Die joe’egene, moet ‘t toch entwoa lèren!”
Alida kreeg een boete en zoveel maand. Boete die ze niet betaalde maar ging “uitzitten”.
“Errewitsoepe gon eiten”, zuchtte Alida. “Wa’ willeje, mens. ‘k Vloëgen ik van ‘t Gotjie no ‘t Kotjie. Wal, Here. Truwwej met ‘n bulte je zie gekuld. ‘k Kwaam nog mo uut Sing Salvoaters ê me parnasse wèés no de Vulderstroate.”
Hiermee besloot Alida elk gesprek en wij ons verhaal.
Voetnoten
1. Soms Denys.
2. Enig BSP raadslid tussen 4 katholieken en 4 liberalen.
3. Koente.
4. Door Broms.
5. Lieve Maan.
6. Tjeppen Broms.
7. Metje Stinoa.
8. Djel’n.
9. Pietje van Poep.
10. Dezitter.
11. Pillong.
12. Eledie Pillong.
13. Alias Karretje.
14. Zij geeft op 172.
15. Dries Pitte.
16. Bekend om zijn fles tegen verhitheid.
17. Zij geeft 176 op.
18. Hij geeft op Dorp 175.
19. Beiden officieel geen beroep.
20. Later “In de Witte Panne”.
21. Dolftje Kooikrop.
22. Hield aan met Jules Depuydt, werkman.
23. Katte.
24. Alias Logge.
25. Eerder 186 vermoed ik.
26. = Marie Swanckaert?
27. Woonden eigenlijk “in de bilk”, te bereiken via de W. Romboudt straat.
28. Lène Teut.
29. Jan Troen.
30. Feste.
31. Naar mijn mening eerder op 186 of 187.
32. Tille Nette.
33. Wat ik betwijfel.
34. Maar zie 159?
35. Zie 197!
36. Lander.
37. Pietje van Martens
38. Lisa Patries.
39. Waarschijnlijk woonde Esperantia (203) hier, maar waar blijven we met Zuultje Patries (n.l.)?
40. Maar hij geeft Dorpstraat 208 op!
41. Geeft op Dorp.
42. Zij geeft op Hoogstraat.
43. De naam van het derde café is onbekend.