De gemeenteschool in Westkapelle tijdens oorlogsjaren 1914-1918 (1)

Pierre Decuypere

Benamingen

Het gebouw dat diende tot onderricht van de Westkapelle jeugd, werd gewoonlijk (in de volksmond) gemeenteschool genoemd.   (2)

Nochtans waar spraak is over de verhoging van de jaarwedde van de onderwijzers, wordt de meer officiële benaming van gemeentelijke gemengde school genoemd. Het gemengd karakter van de school in die tijd (1914-1918) wijst zeker niet op een gemengde school van jongens en meisjes, zoals we die thans kennen. Het gemengd karakter van die inrichting sproot, ons inziens, voort uit het feit dat men in de school- begrotingen en -rekeningen een onderscheid maakte tussen enerzijds de dagschool of lagere gemeenteschool en anderzijds de gemeenteschool voor volwassenen.  (3) Dat er voor deze laatsten na de werkuren ook onderricht gegeven werd, wijst er op dat de leerplicht, hoewel vastgelegd in de wet van 19 met 1914, bij gebrek aan uitvoeringsbesluiten, nog niet toegepast werd.

Het schoolgebouw

De gemeenteschool met inbegrip van het woonhuis van het schoolhoofd, nagenoeg in de kom van het dorp gelegen, had vóór 1914 niet de uitgebreidheid en de omvang die hij thans bezit.

Op 26.5.1914 overlegden burgemeester, schepenen en raadsleden, in raad vergaderd, welk gevolg diende te worden gegeven aan de brief en de plannen die bouwmeester René Cauwe hun opgestuurd had. Na grondige gedachten wisseling namen ze éénparig de beslissing de oude schoolklassen niet te veranderen, maar nieuwe schoolklassen te doen bouwen. De plannen moesten eerst onderworpen worden aan het advies resp. van de hoofdschoolopziener Willems en van de Bestendige Deputatie. Maar voorafgaandelijk moest Meester Ketele over die zaak ingelicht worden en zijn gedacht erover uitgedrukt hebben.   (4)

We hebben de hand niet kunnen leggen op het materieel bewijs dat de vergrotingswerkzaamheden van de gemeenteschool uitgevoerd werden, maar de ingeroepen motieven van de beslissing laten hierover vrijwel geen twijfel bestaan. Die motieven luidden: overwegende dat onze gemeenteschool te hoog bevolkt is voor twee onderwijzers en dat het dienvolgens hoogstnodig is een derden onderwijzer te benoemen.   (5) De gemeenteraad beriep zich ook op de wet tot invoering van de leerplicht en de wijziging van de organieke wet op het lager onderwijs.   (6) Het was blijkbaar dit verplicht onderwijs dat de schoolbevolking in gevoelige mate zou verhogen en in dit perspectief de benoeming van een derde onderwijzer noodzakelijk maakte.

Die benoeming kwam er: op 1 september 1914 benoemde de gemeenteraad bij geheime stemming en met gesloten deuren de heer Jozef Bostoen, te Moerkerke, als derde onderwijzer. (7) Het lijkt derhalve genoegzaam bewezen dat met het oog op het verplicht onderwijs en de daarmede gepaard gaande verhoogde schoolbevolking de werkzaamheden tot het bouwen van de nieuwe schoolklassen uitgevoerd werden.

Onderwijzers

Zo even schreven we dat Jozef Bostoen op 1 september 1914 als derde onderwijzer benoemd werd. De twee vroeger benoemde onderwijzers hadden gedurende lange tijd alleen ingestaan voor de opleiding van de schoolgaande jeugd.

1) Paul Ketele

De heer Paul Ketele in de volksmond meester Paul was onderwijzer en terzelfder tijd schoolhoofd of -bestuurder. Op 1 januari 1914 telde hij veertien jaren dienst of zeven perioden van twee jaar. Op voornoemde datum werd zijn wedde van: 1550 Fr. Met 350 Fr. verhoogd en gebracht op 1900 Fr. Plus een bestuur- vergoeding van 100 Fr., samen 2000 Fr.   (8) Twee jaar later op 1 januari 1916 had de hoofdonderwijzer zestien jaren dienst of acht perioden van twee jaar en werd zijn wedde met 100 Fr. opgetrokken en op 2000 Fr. gebracht.   (9) Ditmaal werd geen bestuur-vergoeding aangerekend.

Een vergetelheid, en naderhand geregeld? Telkens werd een afschrift in driedubbel der beslissingen aan de hogere overheid toegezonden.   (10)

Op 18 augustus 1915 werd meester Ketele, ingevolge een mobilisatiebevel naar zijn eenheid binnen geroepen. Om te voorzien in zijn vervanging, nam de gemeenteraad de aanstelling van een tussentijdse schoolopziener in overweging. Maar er werd naderhand overeengekomen de heer schoolopziener over die kwestie te raadplegen en de zaak naar een volgende zitting te verschuiven. (11) Gezien meester Ketele in de uitoefening van zijn taak node kon gemist worden, is hij blijkbaar, met toestemming van de militaire overheid, na korte tijd naar Westkapelle teruggekeerd. Overigens werd zijn wedde in 1915 integraal uitbetaald.

2) Louis Mesuere

De heer Louis Mesuere was de onderwijzer met de langste diensttijd. Op 1 januari telde hij zes en twintig jaren dienst of dertien perioden van twee jaar. Op voormelde datum werd zijn wedde van 1900 Fr. met 600 Fr. Verhoogd en gebracht op 2500 Fr. Plus een verblijfvergoeding van 300 Fr., samen 2800 Fr. (12) Twee jaar later, op 1 januari 1916 telde L. Mesuere acht en twintig jaren dienst of veertien periodes van twee jaar en werd zijn wedde met 100 Fr. Verhoogd en gebracht op 2600 Fr.  (13)

Meester Mesuere schijnt geen bijzondere ambitie gehad te hebben om les te geven in hogere klassen, maar hij sloeg de mogelijkheden niet af om op andere terreinen werkzaam te zijn. Zo was hij op 15 oktober 1891 in dienst getreden als ontvanger van de gemeente. In die hoedanigheid had hij om de vijf jaar recht op een verhoging van 10 % van zijn wedde, aangezien hij in een gemeente verbleef waarvan de ontvangsten niet meer dan 100.000 Fr. bedroegen (klassen 1 tot 12, waaronder die van Westkapelle).   (14)

Aldus werd op 7 mei 1917 de wedde van meester Mesuere als ontvanger, zijnde 675 Fr. met 67,50 Fr. verhoogd en gebracht op een afgerond bedrag van 750 Fr.  (15)

Op 14.10.1914 diende de gemeentesecretaris Constant De Langhe zijn ontslag in om reden dat het verblijf alhier voor hem te lastig werd en dat hij daartoe genoodzaakt was de gemeente te verlaten.   (16) De gemeenteraad besliste dat, zoals de wet het voorzag, Louis Serreyn als jongste lid van de raad, het ambt van secretaris zou uitoefenen.   (17)  Dit bleek nochtans louter theorie te zijn, want in het verslag van de gemeenteraad staat te lezen dat L. Mesuere, onderwijzer alhier sedert het ontslag van C. De Langhe, het werk van secretaris doet en dat die toestand niet kan blijven duren en de h. Mesuere vraagt daarvan ontslagen te worden. (18)

In plaats van C. De Langhe werd op 14 oktober 1915, met de volstrekte meerderheid van stemmen Pieter Deckers tot d.d. secretaris van de gemeente aangesteld.   (19)

3) Jozef Bostoen

Zoals hoger reeds aangestipt, werd op 1.9.1914 Jozef Bostoen, om de aangegeven redenen, als derde onderwijzer benoemd. De benoeming gebeurde na verificatie van zijn diploma’s en van de getuigschriften van zedelijkheid en nationaliteit. De jaarwedde van J. Bostoen werd vastgesteld op 1200 Fr. Plus een verblijfsvergoeding van 150 Fr. Dit vanaf 1 oktober 1914. (20)

Leerlingen

De leerlingen werden, blijkens de in de gemeenteraadszitting van 30.3.1916 goed gekeurde schoolrekeningen van 1914 en de op dezelfde datum vastgestelde schoolbegroting van 1916, in twee afdelingen ondergebracht, die van de lagere school of dagschool en die van de school voor volwassenen. Die laatste school hield op te bestaan nadat de uitvoeringsbesluiten op de wet van mei 1914, rakende het verplicht onderwijs, genomen werden. Een rondschrijven van het provinciaal bestuur van West-Vlaanderen van 2 februari 1917 voorzag in de mogelijkheid voor de gemeente een verordening te stemmen volgens dewelke de schoolhoofden gerechtigd waren aan de leerlingen van de derde graad, en onder zeker voorbehoud aan de leerlingen van de vierde graad, verlof te verlenen ten behoeve van de werkzaamheden welke het jaargetijde meebrengt. In uitvoering van die circulaire nam de gemeenteraad een besluit waarin de volgende bepalingen opgenomen werden:

  1. De verloven mochten, toegestaan worden door het schoolhoofd aan leerlingen van de derde graad om hen toe te laten deel te nemen aan de werken van het jaargetijde, te weten van 1 maart tot 1 mei: planten der bonen, erwten en aardappelen; van 1 augustus tot 1 november: binnen halen van de oogst, uitdoen en binnenhalen van de aardappelen en de bieten.
  2. De verloven toegestaan aan elke leerling tijdens een schooljaar mochten in geen geval een totaal van 35 volle dagen overtreffen.
  3. De vragen moesten ten minste 24 u. op voorhand mondeling of schriftelijk gedaan worden door de gezinshoofden verantwoordelijk voor de opvoeding van de kinderen.
  4. De verloven werden schriftelijk toegestaan; de naam en voornaam van de leerling, dag vermelding en duur van de verloven, als ook aard van de werken waarvoor zij aangevraagd werden, moesten met juistheid aangeduid worden.
  5. Door het schoolhoofd diende een bijzonder register gehouden te worden voor de seizoenverloven. (21)

Die verlofregelingen kunnen als voorbeeld gelden voor de administratieve verrichtingen die het schoolhoofd voorbehouden werden. Waarom er onder zeker voorbehoud aan de leerlingen van de vierde graad geen verloven toegekend werden om aan de werken van het jaargetijde deel te nemen, was blijkbaar te wijten aan het feit dat er toen nog geen vierde graad bestond in de school van Westkapelle.

Voetnoten

  1. Van de heer A. Claeys, gemeenteontvanger van Knokke-Heist kregen we de raad om, voor het archiefonderzoek nopens een bepaald onderwerp, contact op te nemen met de dienst secretarie in het stadhuis van Knokke. We werden aldaar te woord gestaan door mevrouw R. Peckelbeen die ons bereidwillig enkele registers ter beschikking stelde. In het register 4.3.1909 24.10.1917 van de gemeenteraad van Westkapelle troffen we verschillende teksten aan die een vrij goed inzicht geven over het onderwijs in genoemde gemeente tijden de oorlogsjaren 1914-18. Tenzij anders vermeld, verwijzen we in ons opstel naar dit register (ongenummerd) met opgave van de gemeenteraad en van de er in behandelde punten.
  2. Zitting van 18 augustus 1915, eerste punt.
  3. Ibid., tweede punt.
  4. Zitting van 13 mei 1914, vierde punt.
  5. Zitting van 1 september 1914, eerste punt.
  6. H. Pirenne, Histoire de Belgique, Brussel, 1952, p. 246.
  7. Zitting van 1 september 1914, eerste punt.
  8. Zitting van 18 augustus 1915, eerste punt.
  9. Zitting van 30 maart 1916, eerste punt.
  10. Ten gevolge van zijn gering aantal inwoners was Westkapelle een gemeente die onder voogdij stond van de Bestendige Deputatie.
  11. Zitting van 19 augustus 1915, derde punt.
  12. Zitting van 18 augustus 1915, eerste punt.
  13. Zitting van 30 maart 1916, eerste punt.
  14. Wet van 1 mei 1911 houdende wijziging van art. 122 der gemeentewet en Besluit van de Bestendige Deputatie van 5.3.1912 art. 4, 5 en 7.
  15. Zitting van 7 maart 1917, tweede punt.
  16. Zitting van 1 april 1915, eerste punt. De gemeenteraad deed noteren: Overwegende dat die noodzakelijkheid de gemeente te verlaten voor hem niet bestond~ overwegende dat het afkeuring verdient in zulke tijden vooral op zijnen post niet te blijven, zoo onverwijld de gemeente te verlaten en het Bestuur alzo moeilijkheden aan 1ste oden, keurt de handelwijze van d’heer Constant De Langhe af en besluit daarop met eenparigheid van stemmen: het ontslag van d’heer Constant De Langhe als secretaris dezer gemeente is aanvaard.
  17. Zitting van 18 augustus 1915.
  18. Zitting van 14 oktober 1915, eerste punt.
  19. Ibidem.
  20. Zitting van 21 september 1914.
  21. Lagere scholen, reglement betrekkelijk de verloven voor werken van het jaargetijde (Zitting van 7 mei 1917, 3de punt).

De gemeenteschool in Westkapelle tijdens de oorlogsjaren 1914-1918

Pierre Decuypere

Rond de poldertorens
1995
01
014-017
Mado Pauwels
2023-06-19 14:33:01