Elf jaar oud op de Bevrijdingsdag

J. Slabbinck (1 november 1994)

Ik was zeven toen de oorlog uitbrak, ik zag de eerste Duitser, gemotoriseerd, de Polderweg van toen inrijden. Zijn houding was hoofds en arrogant. Ik was dus elf op onze Bevrijdingsdag in 1944. Op 1 november mocht ik van pa en ma nog niet buiten. Het was pas op 2 november dat ik de eerste Canadees zag; ook gemotoriseerd. Hij leek mij angstig.

Ik liep op het voetpad richting Graaf Jansdijk. Op de kruising met de Judestraat werd een gans peleton gevangen genomen Duitsers van al wat waardevol was ontdaan. Dit was in de voormiddag. Na de noen liep ik aan de hand van mijn vader het dorp in. Op de hoek (ik noem geen straten) stak er iemand een Belgische driekleur uit. Er stonden wel vijftig mensen samengetroept voor het huis. Niemand durfde iets te zeggen;

Opeens stapte vader Frans vooruit en riep “trek je vlagge in of ‘kommen hem halen”; hij deed het. Tien minuten later zagen wij hem opladen op een open camion. En nu gaan wij naar huis zei vader, op straat hebben wij niets meer te zoeken. Later hoorde ik dat in sommige huizen huisraad op straat werd gesmeten en dat er ook geplunderd en verbrand werd.

Ons vader was echter reeds naar de wijk “De Vrede” getrokken; op 3 november moest ik mee met een “stikkarre”. In de Graaf Jansdijk, naar Nederland toe, voorbij het Lieve-Vrouwe kapelletje, de laatste hofstede rechts moesten wij zijn. In de luwte van de dijk tegenover de hoeve moet er een verplaatsbaar kanon hebben gestaan, die de Canadezen hadden beschoten. De grote koperen hulzen lagen er nog. Een uur nadien lagen die elders, in het kotje achteraan ons huis. Ze werden vlug verkocht want koper “ging dan” veel geld.

Dit zijn dingen die ik me nog herinner van de eerste Bevrijdingsdagen.

Mijn broer Marcel was bij de Witte Brigade sinds lange tijd. Dit zonder dat Pa en Ma het wisten. Er was een kern van de Witte Brigade werkzaam in de “boei van Cuypers”, in de Pierslaan. Nu is die loods nog intact, de achterkant van onze eigendom paalt aan de schrijnwerkerij. Naast mijn broer werkten er nog Camiel Landschoot en Karel Braems.

In september 1944 (zie Cnoc is ier) werden overal telefoonlijnen doorgesneden. Een nacht in die maand ging mijn broer vissen met Louis Van Belle (x); Zij kwamen thuis met paling die een ander had gevangen. Maar inmiddels waren alle telefoonlijnen met Knokke onbruikbaar.

Oh ja, ook dat nog. Op de groentemarkt stond er een “onderstand”; daar lag na de Bevrijding niets bruikbaar meer in tenzij kleine witte rechthoekige klompjes brandbare materie dat door de Duitsers werd gebruikt om snel eten op te warmen in een “gamelle”. Al die klompjes hebben gediend om ons eten te maken; gas was er immers nog niet.

Het waren bange dagen vooraf. Wij woonden in de Polderweg (Deklerckstraat) recht tegenover de ingang van de oude “tram route”. Links woonde Forius de schoenmaker, rechts in de spie stond de villa “Ludwig” van de kustschilder die al lang was overleden; zijn echtgenote Félicie Van Durme woonde er nog lang na de 2e W.O.

Rechts van de brede ingang naar een achterliggend kasteeltje (Keereman was er gedurende de oorlog conciërge) bevond zich het pand van Van De Broucke, waar boer “Mortier” later bouwde. Onze directe geburen waren, links Maurice Van Ockerhout, de “garde”, en Nollet. Rechts Napoleon Sandele, de “gazettewinkel” van Claeys en “Pruus” de brouwer Van Praet; daarnaast stond het huis van “glas” de glazenier.

Terug naar de bange dagen.

Het moet zowat een week voor de Bevrijding geweest zijn, dat de beschietingen begonnen. We hadden thuis in onze achtertuin een kleine “onderstand” voor vader gemaakt. Maar met de vliegtuigen die meer en meer overvlogen achtten onze ouders dat het best was een veiliger onderkomen te zoeken. Ze vonden de kelders van “pruus” meer veilig. Op een nacht kwam moeder me wakker maken. Eruit jongen, ze schieten; kleren aandoen! Sufferig was ik opgestaan maar onmiddellijk teruggekropen; zus, Madeleine, moest me komen halen.

De kelder van de brouwer was een klassieke half uitgegraven ruimte, half bovengronds. Tot boven in de loods had de brouwer al zijn leeggoed gestapeld. We zaten er met een achttal gezinnen. Binnen de broze muren werden veel paternosters gelezen en merkwaardig genoeg werd er ook gezongen.

Iedere morgen ging vader naar buiten. Toen hij terugkwam zei hij “je staat er nog”; daarmee bedoelde hij zijn huis.

De nacht voor de Bevrijding was er een gedonder van geschut. Er werd dan niet gezongen, wel gebeden. De woning van “glas” werd op zeven meter van onze kelder geraakt door een “torpil”. Ons huisje in de Polderweg 5 stond er nog; het staat er trouwens nog altijd.

Nu ik, na vijftig jaar, terugdenk aan die tijd, blijft me nog altijd dat gevoel van geborgenheid van vader Frans en moeder Martha.......

Elf jaar oud op de bevrijdingsdag

J. Slabbinck

Cnocke is Hier
1995
32
058-059
Leonore Kuijken
2023-06-19 14:33:01