Abraham Hans - Knokke en de Bestedelingen
E.H. J. Van den Heuvel
Abraham Hans – Horebeke 1882-1982
“Heden ontsliep in zijn Heer en Heiland, Jezus Christus, tot heerlijke opstanding, onze lieve man, vader en grootvader A. Hans, echtgenoot van Adriaena van der Meulen, geboren te Maria-Hoorebeke op 12 februari 1882, en overleden te Knocke-aan-zee op 6 juli 1939.”
Zo luidt de protestantse “doodbrief” van de bekende Vlaamse volksschrijver.
Juist 100 jaar geleden werd hij geboren op Corsele, de “Geuzenhoek” van Maria-Horebeke, bij Oudenaarde, waar nu nog enkele protestantse families wonen van uit de tijd der “godsdienstenoorlogen”.(l). Hij stierf te Knokke in de villa “Marion” in de Leopoldlaan. Zijn vader Bastiaan Hans stamde uit Den Briel in Nederland en werd onderwijzer (1873-1887) aan de protestants-christelijke” lagere school te Maria-Horebeke. Zijn moeder, Boukje Edelenbosch, was van Zeeuws Vlaanderen. Het waren de jaren van de beruchte schoolstrijd (1882-1884) en vader was in 1887 verplicht naar Roeselare te trekken met zijn zeven kinderen, waarvan Abraham de jongste was.
Deze Roeselaarse tijd zal op Hans een grote indruk maken: vele van zijn verhalen spelen zich in de provincie West-Vlaanderen af.
De protestantse kerk te Roeselare werd in 1876 opgericht door de liberale industrieel Henri Tant, die zijn werklieden haalde uit Horebeke en Zeeuws-Vlaanderen. Ook financierde hij een protestants schooltje: hier werd vader in 1887 onderwijzer, en was er waarschijnlijk bediende en... bakker. Er moest veel gewerkt: het gezin groeide tot dertien kinderen.
Na de lagere school trok Abraham iedere dag naar de “Ecole Moyenne” te Menen. Zo kwam hij in contact op de trein met de ellende van de werklieden die naar Frankrijk of Wallonië trokken, en leerde op school hun kinderen kennen.
“Het was een voormalig Theresiaans college, grauw en somber. Wij hebben nog de herinnering aan benepen; ziltige, schammele klassen. Het kon der zo duf ruiken. Het onderwijs gebeurde in het Frans.” Veel boekjes zal hij schrijven over zijn gelukkige jeugd te Roeselare, veel over mensonterende toestanden bij de Franschmans, de koommijners, de noodlijdenden.
Veel zal hij per fiets rondtoeren, (later met zijn Fordje) in onze West-Vlaamse streek en Zeeland, in Brugge, Sluis en Middelburg. (2). Hans huwde op 7 juni 1907 te Sluis met Adriana van der Meulen, die in dit stadje op 10 november 1875 was geboren.(3).
Hij studeerde voor onderwijzer en stond in de klas te Sluiskil, Roeselare, Sluis en Antwerpen.
Het gezin van vader Bastiaan trok reeds in 1905 naar Kontich bij Antwerpen. Hier zal ook Abraham met zijn gezin komen wonen in 1909 o.a. in “Huis Guido Gezelle” en eindelijk in villa “Houthulst”. Rond 1910 leert Hans de Antwerpse uitgever Lode Opdebeek kennen. Bij deze verschenen zijn grotere boeken: Groeninghe en Kassel. Veel publiceerde hij ook in De Vlaamsche Gazet en Het Laatste Nieuws voor vader (1848-1933) en zoon, Julius (1884-1954) Hoste, de grote liberale journalisten en Vlaamse strijders. Wat schreef hij al niet over West-Vlaanderen en zijn geschiedenis!
De titels tonen het aan: hij schreef over Guido Gezelle en Hugo Verriest, Peter Benoit, de gebroeders Van Raemdonck, over Rodenbach, en Zannekin, Karel de Goede, Jan Breydel, de slag der Gulden Sporen, over de pastoor van Lapscheure, Het Graf aan zee, Vertellingen van de zee, Aan de Yzer, Het bloedige Yzerland en De dood in Vlaanderen, De bende van Baekelandt, De heks van de Kemmelberg, De Jonkvrouw van Wynendale; Keizer Karel in Vlaanderen, Kerlingaland, Op reis door België, (3 delen) Roeselare in de oorlog, Karel Cogge, De jongens van West-Rosebeke, Brugge en omgeving, ‘t Weesje van Brugge, Het kindje van de zee, De rovers van de Moeren, In ‘t bos van Houthulst, Aan de kust, Kerstmis aan zee, Te Blankenberge, De kerels van Lampernisse, De helden van Lampernisse, De schat in de duinen, De wolf van Gistel, Het verwoeste Vlaanderen, De Ijslandvaarders, Het spook in de duinen, ‘T Portiertje van Roeselare, De heks van de Moeren, De slaven van Oostende, De dochter van de visser, ‘t Hospitaalkarretje van Maldegem (over ‘t St Janshospitaal te Brugge), Het spook van Leffinge, De schipbreukelingen van Oostende, De kwaadspreekster van Damme, De zeerover van Oostende, Trouwe vriendschap (over Blankenberge) en in zoveel andere boekjes over West-Vlaanderen en zijn inwoners. Hij vertelt over O.L.Vrouw van Meetkerke en over Blankenberge in “Brugge en omgeving” beschreef A. Hans in nr 47 van de Kinderbiblitheek, en Veurne in “Mislukt verraad.” (No 634).
Een oude vrouw te Damme hoorde hij de legende van de zeemeermin vertellen: die voorspelde de ondergang van deze Zwinstad.
Van een andere vrouw te Knokke hoorde hij een variante op de Vliegende Hollander; en van vissers te Blankenberge de sage van Roeschaard.(4). In “Trouwe vriendeschap” (No 73) gebeurt het verhaal te Blankenberge. Hij schrijft (blz 31) : “Ja, die twee vissers konden nog vertellen van de oude tijd. Ze hadden Blankenberge zien groeien, en ook Heist en Knokke, Wenduine aan de andere zijde, Den Haan en Bredene, ook Oostende.” En in “Strenge winters” schrijft hij “Ik weet nog heel goed te spreken van de winter in 1890. Veel mensen gingen toen naar de zee kijken. In de winter? zult ge vragen. We gaan liever zomers daargeen, niet waar? Maar er was nu wat anders te zien in Blankenberge, Heist, Knokke, Oostende,enz.. Uit de Schelde en okk uit zee dreven grote ijsschotsen aan. Deze schoven op elkaar, altijd hoger en hoger tot ze wel torens van ijs leken. (b1z 25)
Heel wat schreef hij over Knokke en het Zwin: hier verbleef hij, ging met zijn kinderen naar zee en rustte er in de oude, hoge rieten badstoelen.
Kaftontwerp
“De Veerman van ‘t Zwin” en ”De Gestoorde Zeereis” (no 509) spelen zich af te Knokke. Ook zijn kosteloos nummer (na no 580) van de Kinderbibliotheek, “De arme vioolspeler” speelt zich te Knokke af: “Thans zwierf Jan als arme muzikant te Knokke rond, waar in juli en augustus ook veel Nederlanders vertoeven. Jan had weer gespeeld, en zou nu om een uur of zes huiswaarts gaan, aan de Smedenstraat, heel achteraan in het dorp” (blz l8).
In “Een Vlaamsche Knaap in oorlogstijd” (no 502) vertelde hij: “Op zekere keer was hij in de nabijheid van Knokke. Plots kreeg hij de gedachte om zijn moeder eens te bezoeken. Hij sloeg een zijweg in en een twintigtal minuten later kwam hij te Knokke aan. Nu moest hij oppassen. Het was verboden om nog op straat te komen, als het donker was. Voorzichtig liep hij langs de huisjes. Hij wist waar de woning van zijn oom stond. Hij klopte aan de achterdeur. Een stem vroeg: “Wie is daar-Alfons! Ik kom uit Sluis” (b1z 22) Duitse soldaten brachten hem naar een hotel, waar hij in een kelder gestoken werd. (blz 23) Aan het Zwin was eergisteren een Duitse moterboot gestrand. We hebben er twee uniformen uit gehaald. De grens is zo goed bewaakt! Dicht bij Knokke liggen er vrienden met een roeiboot in zee: zo geraken we wel in Holland. De knapen begaven zich over Dudzele naar Westkapelle.” (blz 3l)
Ook in “Een nacht in het veerhuis”(no 506) verteld hij over Knokke: “‘t Is Oogstmaand. Nu zou Knokke moeten vol zitten met badgasten. En badkarren op het strand, muziek op de dijk, zo was het elke zomer. Misschien is mijn vrouw met de kinderen naar Holland; dat is dicht bij Knokke. Ze zouden er veiliger zijn, maar zo kunnen de brieven, die ik naar Knokke zend, niet in haar handen gekomen zijn. (blz 1-3) Ik zou liever de dijken versterken bij Knokke. (blz 9) Het Zwin bij Knokke is ook een inham der zee en valt bij eb droog... en dan gaat men er dwars door. Maar bij vloed kan het geheel vol lopen en op sommige plaatsen zijn er diepe geulen en kuilen.” (blz 11) “Als meisje was ze met haar ouders aan de Belgische kust geweest: ja ze kende Knokke, Heist. (blz 25)
Hij werkte nu ook op de hofstede en betrok met zijn vrouw en kinderen een huisje, tot eindelijk in oktober 1918 Knokke vrij werd (blz 32). Dikwijls hebben we daar genoten in dat kustland, door onze vaderen voor eeuwen op de zee veroverd”.
Hans schrijft (4): “De zee heeft me altijd bekoord. Reizen is voor mij ook spreken met zekere menschen die een open oog hadden voor hun gewest en hun volk. Uren praatte ik met Frans Vermeille te Knokke. (blz 302-303) Bij Lode Opdebeek gaf ik een (ander) toeristisch werk uit, “Kerlingaland”, een beschrijving onzer kunst. Ik wil er niets aan veranderen, al is het nu op vele plaatsen veranderd. Maar ik vind het thans zelf eigenaardig nog eens te lezen, hoe bij voorbeeld een maatschappij door kleurige plakkaten reclame maakte voor de oprichting van een nieuwe badplaats, die nu het wijd vermaarde Zoute is. Of met genoegen hoor ik me zelf in dat boek praten met Siska te Knokke, toen ze dus nog leefde en er in den Oosthoek maar een wafelbakkerij was”. (blz 304)
Na de viering van het 500ste nummer van Kinderbibliotheek zegt hij (5): “Maar nu ga ik eens enkele dagen rust nemen te Knokke. Ze laten U nergens meer met rust. Alsof dit huldebetoon te Brussel niet voldoende was, willen ze me nog vieren te Kontich, te Maria-Hoorebeke en zelfs te Knokke willen ze iets op touw zetten”.
Hans op wandel langs de zeedijk te Knokke met de familie (2e van rechts)
In vele van zijn meer dan 1000 boekjes en hoeken is er sprake van Knokke. “De strandloopster” verscheen vanaf 27 augustus 1932 in Wekelijksche Afleveringen en begint: “Op een winderigen oktoberavond kwam Gerard van Dueken (een landbouwer) van Knokke. Hij had voorzien dat het Vrij laat zou worden en een lantaarn meegenomen, vooral daar hij straks door het dichte duinbosch moest om zijn eenzaam landgoed te bereiken.”
Een man werd in het Zwin overvallen en zwaar verwond. “Ik ontmoette Bert Vondels en drie andere mannen, die den gekwetste naar Knokke droegen. Misschien xzd hry fr jonge heer die hier dikwijls in de bosschen wandelde of naar het Zwin trok. Ik zag hem wel eens tekeningen maken. Hij kan een schilder zijn”. Gans dit verhaal een moordpoging op een schilder speelt zich af rond het Zwin (met de meerminnen), Kadzand; Sluis en Knokke.
Bij Lodewijk Opdebeek te Antwerpen verscheen in 1912 “Kerlingaland” (Geschiedenis, Legenden, zeden en gewoonten der Kustbewoners). Op de trein van Brugge naar Heist vertellen de reizigers over de oude tijd en de vischkarre, de oude diligence:
“Ja menhere, de viskarre was een wagen, die twee keren te week, de woensdag en de Zaterdag, van Heyst naar Brugge reed, langs Ramskapelle en Dudzele. Ze vertrok om drie ure’s morgens. Als we mee moesten, werden we te tweeën geklopt. Ah! in de winter zagen we af! We hadden pullen met warm water, die we te Dudzele nog eens lieten opvullen. De mannen en vele vrouwen ook dronken daar een druppelke” (blz 6-7).
Zo beschrijft A. Hans de streek van Knokke in “Kerlingaland” (blz 163-165).
Knocke dorp
“Wij begeven ons langs het kanaal naar een klein dorpje Retranchement welke naam verschansing betekent. Hier lag vroeger ook een verschansing ter bescherming van het Zwyn. Het volk noemt deze plaats Tressement. Van hier reden we langs een rechte, eentoonige steenweg België weer binnen en voorbij eene hoeve, weleer ‘t Fort Isabella, aldus genoemd naar de gemalin van Albrecht van Oostenrijk. Aan de verschillende kleur der steenen kan men zien, dat de muren van ‘t voormalige fort opgehoogd werden, terwijk ook nog de oude schietgaten aanwezig zijn, welke thans als luchtopeningen dienst doen. De weg verloor zijn eentonigheid? We kwamen aan ‘t Hazegras, de vruchtbare wijk van Knocke, waar drie grote hofsteden staan. Deze hoeven behoren aan mijnheer Lippens van Gent, die zo vroeger met behulp van een landbouw-ingenieur zelf dreef. Thans zijn ze aan drie landbouwers verpacht. Bij die hoeve staat een uitgestrekte boomgaard (110 ha), die echter niet naar wens gedijt, wegens de schrale zeewind. Nu ontmoetten wij een dijk, de beroemde ‘s Graven Jans-dijk. En na een kort ritje gingen we uitrusten in de vermaarde herberg van “Siska”.
Enige jaren geleden vatte een ondernemende vrouw ‘t plan op wafels te bakken en koffie te schenken voor de vreemdelingen, die al meer en meer van uit Knocke langs de duinen uitstapjes deden. De zaak nam toe en nu in Siska wereldberoemd. Haar portret is in Engeland, Frankrijk, in alle beschaafde landen van Europa, want wie Knocke bezoekt, gaat bij “Siska” wafels eten.
Siska is de goedheid, de vrolijkheid zelf, in ‘t Vlaams spreekt ze met Britten, Germanen, met geboren Parijzenaars...maar ‘t gemakkelijkst ‘t meest “uit ‘t harte klapt ze toch tegen heur eigen volk”. ‘t Was er oprecht genoeglijk onder ‘t afdak bezijden de herberg, tussen de hoge zonnebloemen, met een heerlijk zicht op de wilde duinen van Knocke. En als men in de duinen moe gezworven is, dan smaken Siska’s gele, wel gebeuterde en gesuikerde wafels.
Knocke-Zoute. Chez Moeder Siska. Wafelhuis “Siska” rond 1912
Twee grote ronde wafels en een “kanne koffie” voor “vuf en tsjeventig centiemen!” Neen, Siska verhoogt haar prijzen niet, nu ze toch de stroom van ’t volk heeft. Siska is de eerlijke, oprechte Vlaamse vrouw “die niet geerne en zou overvragen”. In de vrolijke keuken die blinkt van zindelijkheid, staan Siska’s grote zonen onverdroten te bakken. Ze hebben het druk en warm voor die vuren, maar toch ligt de lach op ‘t gelaat. Zij, in hun verloren hoekje, verscholen achter de duinen aan de grens van ‘t land, zij moesten geen “reclame” maken zo als de badsteden; met wafels lokten ze de bezoekers en ieder jaar komen er meer en meer, zodat er wat verder een nieuwe “wafelbakkerie”, een hulphuis van Siska, pronkt. Doch wij gaan altijk terug naar de oude, echte, dikke Siska.
We zijn (later) weergekeerd naar de duinen, die wilde, woeste duinen van Knocke, waar echte natuurkinderen u bloemen te koop aanbieden, waar op een schraal plekje ene eenzame koe graast, waar de konijnen spelen...die duinen, waar men zo heerlijk dwaalt, waar de geest ontspanning vind en tot rust komt, waar men vergeet dat er in ons land woelende en warrelende steden zijn.
Tussen die duinen ligt ‘t gehucht het Zoute; hoe lang nog zal het een gehucht blijven? Reeds verlengt men Knocke’s dijk ten koste van het duin, reeds wordt er gemeten en gepast voor de oprichting van villa’s.., reeds leest men langs onze voorname spoorlijnen in grote letters “Knocke-Zoute villé giature.” (blz 163-165)
Onlangs lazen we in ‘t belangrijk orgaan van de Belgische Touring Club de klaagredenen van de “oude Knockenaar”. Gedurende de drie- en twintig jaren, waarin hij regelmatig Knocke bezocht, heeft hij dit plaatsje snel zien veranderen. Een vijf-en twintig tal jaren geleden zag men bij ‘t strand niets dan de vuurtoren en op ieder van twee nabijgelegen duintoppen een houten barak. Geen dijk, geen badwagentjes, niets! Evenmin bepalingen op het baden. Men was er vrij als een vogel in de lucht. Van het dorp liep een oneffen, ruwe keiweg naar zee. Maar langs die baan stonden villa’s noch herbergen. Wat men ‘t eerst ontmoette, was een vissershut, achtereenvolgens bewoond door twee vermaarde schilders, Theo Van Rysselberghe en Verwee. In het dorp zelf twee herbergen, het Gemeentehuis en de Zwaan, die samen een veertigtal personen konden bevatten. Van Knocke naar Heyst kronkelde een weg door de duinen. Wie met koffers reisde, werd op zijn verlangen met een wagen te Heyst afgehaald en langs ’t strand naar Kncoke gebracht. Maar bij hoog water of onstuimige weer, reed de voerman langs Westkapelle om. Dat verhaalt de oude Knockenaar en hij klaagt over de voortdurende vernieling van het duin, dat plaats moest maken voor een stijve, eentonige dijk. Neen, sedert het badplaats is geworden heeft Knocke niet aan natuurschoon gewonnen. Sommige gebouwen zijn zeer lelijk. De duinen zijn ‘t aantrekkelijkst in de omgeving, daar waar geen villa’s noch gasthoven staan, ginds langs Siska’s Vlaamse herberg. Maar... Kadzand zagen wij nog in zijn natuurstaat en ’t blijft stil en vergeten....Knocke moest zijn voorgangers navolgen.” (blz 167-168)
In “Door West-Vlaanderen” schetst Hans de geschiedenis van Knokke en geeft er een tekening van de molen bij ‘t oude kerkje. “Mijnheer Blanke leidde moeder en de kinderen eerst naar de kerk met haar oud torentje. En niet ver van daar rijst een molentje op. “Nu nog enige huizen er bij en dat is het oorspronkelijke Knokke, sprak vader. Of eigenlijk moet ge er dan nog een aantal hutten bij rekenen, een eind van hier in de duinen....Het gemeentehuis was tot in 1871 zelfs aan die zijde, in de oude herberg “Het Kalf”. Daarna werd het gevestigd in de dorpsherberg “De Zwaan”, het thans ruime gasthof waarbij we uit de tram stappen. Knokke zou reeds in de 8e eeuw ontstaan zijn, toen Guthagon, een vorstenzoon uit Ierland, die monnik was geworden en in de eenzaamheid leven wilde, hier met zijn gezellen landde. Deze vreemdelingen woonden in de duinen, en daar stierf Guthagon. Maar men begroef hem te Oostkerke... Velen beweren, dat het oude Knokke reeds lang in zee vergaan is. ‘t Zou nu sluimeren in de pas van de Wielingen of volgens anderen op de verzonken bank der Paardemarkt. In elk geval bezat Knokke vroeger een schone kerk aan St Katelijne gewijd, die door de golven vernield werd.
Op het kerkhof toonde vader een graf en zei: Dit herinnert aan de nieuwste geschiedenis, die van de vreselijke oorlog 1914-1918. Knokke was toen altijd door de Duitsers bezet. En daar in de duinen ziet ge nog hun reusachtige batterij, waarmede ze naar de Engelse schepen op zee schoten. Duizenden soldaten, die aan de Yzer streden kwamen hier rusten. Er was immers plaats genoeg in de talrijke gasthoven en villa’s, maar hoe deze achterbleven kunt ge begrijpen. Beroofd van meubels, vreselijk geschonden bevuild, verwaarloosd... ‘t Was om van wanhoop weg te lopen, toen men na de oorlog al die verwoestingen zag. De Knokkenaars deden echter beter. Moedig gingen ze aan het herstellingswerk. En nu is Knokke weer een schone, wel ingerichte badplaats. Knokke ligt bij de Nederlandse grens. En heel dikwijls kwamen hier vluchtelingen uit het binnenland, die trachten naar Nederland te gaan. Dat moest in de nacht gebeuren. Ze vonden hier moedige gidsen, die eveneens brieven voor en van onze soldaten oversmokkelden. Dat was een gevaarlijk werkje. De Duitse schildwachten stonden “dik” zoals de mensen zeiden. Op zekere nacht, werd nabij de grens een jonge man door geschoten, Waege geheten. We staan hier bij zijn graf...Hij was een dier wakkere gidsen. De tragische gebeurtenis wekte diepe indruk... Ja, Knokke heeft ruim zijn deel gehad van al de oorlogsellende.” De familie wandelde dan de brede Lippenslaan op, welke van het oude dorp naar de zee leidt. Aan de markt hield vader even stil, tonnde het sierlijk stadhuis en het borstbeeld van de schilder Verwee. En nu begon mijnheer Blanke weer te vertellen:
Tot in een heel eind in de jaren achttienhonderd, zei hij, was Knokke een gemeente, die van landbouw leefde. Heel veel vroeger, woonden er wel vissers ook. Maar bijna alle inwoners vonden hun bestaan in het akkerbedrijf. Hier en daar zit men nog een zeer oude hoeve als de “Ceuvele” uit de 17e eeuw. Ceuvele herinnert aan de keuvel of het kleed, vroeger door monniken gedragen. Men heeft ook de Ceuvelhoek en de Ceuveldijk. Op de oude kaarten leest men van “Meunickendyck” en”Meunickenweg”. Dat allen herinnert aan de monniken van Ter Doest en andere kloosters, die de gronden van Vlaanderen uit de zee opbouwden, om het zo te noemen, ze door dijken omringden en droog legden. En de Knokkenaars waren dus weleer meestal boeren en boeren arbeiders. Ze woonden in een verwaarloosde achterhoek. Zo weet men uit oude papieren van de jaren 1700, hoe de mensen hier jammerden over de toestand der wegen. Een ledige wagen, met twee paarden bespannen, kon er nog niet over vanwege de diepe kuilen, de ontzettende modderpoelen. Het best was dan nog maar over de akkers te rijden, als men naar de markt te Brugge moest. Doch de eigenaars kwamen daartegen op en zo ontstond voortdurend ruzie. Later legde men wel enige betere wegen aan, maar Knokke bleef een vergeten tot een veertig, vijftig jaar geleden enige schilders hier aanlandden. Die vonden Knokke prachtig, dat oud, verweerd kerkje, het molentje, en dan vooral de duinen, welke hier ook zeer breed en bijzonder schoon zijn. Tot die schilders behoorde ook Verwee, wiens borstbeeld we hier zien. Hij vertoefde te Knokke met Paul Parmentier, Theo Van Rysselberghe, later met Frans Courtens, Hendrik Cassiers en andere kunstenaars. Ze woonden in een oude hoeve, want gasthoven of villa’s bestonden er nog niet. Wel kon men overnachten en eten in de oude herberg “De Zwaan”.
Abraham Hans op 't strand te Knokke
Knokke: Monument Verwee. Le Village. De Lippenslaan rond de eeuwwisseling.
Wie naar Knokke moest, kwam te voet of huurde een wagen. Waar we nu op de Lippenslaan staan, kronkelde toen een pad door de duinen naar de zee. In 1891 stichtten schilder Verwee en Paul Parmentier een vereniging, om Knokke bekend te maken en er bezoekers heen te lokken. Toen had men pas de tramlijn aangelegd. Een der eerste bezoekers was koning Leopold II. Op 3 september 1891 kwam hij met een extra-tram voor het gasthof “De Zwaan” aan. Hij werd...
Na de oorlog keerde de bloei spoedig terug en nog steeds breidt Knokke zich uit. Het heeft nu eveneens een spoorwegstation. En in het seizoen brengen autobussen de bezoekers naar allerlei plaatsen”. (blz 35-41)
Zo verteld vader Blanke, en de volgende dag bezoeken zij het Zwin. “Ook in Fransch Vlaanderen en Zeeuwsch Vlaanderen. Reisindrukken” door A. Hans (Gent 1913) wordt het Zwin beschreven.(blz 135-136) Een van de meest mensenonterende toestanden in onze dorpen tot in het begin van de 20ste eeuw was het uitbesteden van wezen. Als kleine slaven of slavinnen werden jongens of meisjes in het openbaar officeel verhuurd, wanneer zij bij de dood van moeder of vader als wees werden beschouwd. De veldwachter bracht hen in een herberg, en daar werden zij door de gemeente, die geen weeshuis had, aan wie het minst geld vroeg door die gemeente uitbesteed. Dat gebeurde ook te Knokke, en nu nog wordt het boek met de namen van de uitbestedelingen bewaard door ing. Cosyn. Herhaalde malen vertelt Hans over deze wezen, en klaagt deze mensonterende toestand aan.
Zo bvb in “Grootvaders Tijd” ( na 58-59).
In “Kerlingaland” vertelt Abraham Hans over deze wezen:
“Aan een station stappen twee zusters met een kind, een wees, in opgewacht door de overheden, de geestelijkheid, het boogschuttersgilde St Sebastiaan, en de schilders...en door zowat de hele bevolking. De koning begaf zich naar de gaaipers en deed een schot met boog en pijl. Die pijl met een zilveren plaat bedekt, wordt nog altijd door de gilde bewaard. De vorst wandelde dan naar de zee. En vandaar ging hij te voet langs het strand in de richting van Oostende.
Zo’n bezoek werd in de dagbladen beschreven en dat vestigde de aandacht van veel mensen op Knokke. Er kwamen meer en meer bezoekers. Alfred Verwee, die vooral dieren schilderde, bouwde te Knokke een villa; het was de eerste in de opkomende badplaats. Hier verbleef hij in de zomer van 1891, toen hij plots ernstig ziek werd. Men zou hem naar Brussel brengen. Maar Verwee voelde dat hij zou sterven en hij wilde de zee nog eens zien...Hij liet zich naar het strand voeren en daar genoot hij voor de laatste maal de aanblik der wijde, grootse wateren. Weemoedig keek hij naar de duinen, waar hij zo veel gelukkige dagen in arbeid had doorgebracht. Zo nam hij afscheid van Knokke. Hij stierf de 15e september te Brussel. Op zij graf legde men een krans met duinbloemen. Dit beeld hier herinnert aan de grote kunstenaar. Knokke ging nu gestadig vooruit. Het pad naar de zee werd in 1896 verwijd tot een kalseiweg... en in 1912 legde men deze brede laan aan. Waar de hut der schilders stond, verrees het gasthof Prins Boudewijn. Een somber gebouw bij de vuurtoren, door de Fransen in 1812 gebouwd als wachthuis en kruitmagazijn, werd vervormd tot het eerste gasthof. Een houten inrichting “Congo” geheten, werd een twee drankhuis bij de zee, en weldra verrees een derde, ook in hout “Marguerite”. De heer Van Bunnen liet drie villa’s bouwen. Maar deze stonden nog een eind van de zee. De Antwerpse zeekapitein De Paepe richtte de eerste villa bij het strand op “Ten Anker”. Dat was in 1890, en dit jaar ook ving men de bouw van het “Grand Hotel” aan en de aanleg van de prachtige zeedijk, die later veel verlengd werd. Elk jaar bouwde men nieuwe gasthoven en villa's, want de vreemdelingen stroomden zomers toe. En zo in het bevallige, uitgestrekte Knokke ontstaan, dat we nu zien.
In 1911 werd een tweede strand geopend, het “Zoute”, dat thans wel een afzonderlijke badplaats gelijkt.’t Zoute is oorspronkelijk de naam van een gehucht. Zowat honderd twintig jaar geleden kwam een oduerpaar met twaalf kinderen zich bij het schorre van ‘t Zoute vestigen. Die arme lieden bouwden daar een hut. Ze bezaaiden de schrale grond, werkten hard, verdienden hun brood, al was het met moeite. Kinderen werden groot, huwden, bouwden ook houvetjes in ‘t ronde en zo ontstond het nu wel bevolkte gehucht. Voor alle Knokkenaren bracht het badwezen meer welvaart. Wie wilde kon nu vooruit geraken. Dezen bouwden villa’s, die ze verhuren, anderen begonnen een pension of hotel. Families vestigden zich in het seizoen op het strand met badwagentjes voor de baders. Er waren er, die een winkel openden. Beenhouwers, bakkers, kruideniers, allen kregen het druk; metsers, timmerlieden, smeden, hadden veel werk. Kortom, er was brood voor ieder. En dit werd beter van jaar tot jaar.
… de wagen van de trein. Ze doen het naar een gesticht, vertelde een landbouwer.”’t Es beter as in mien joengen tied en lik dat ‘t nog bestaat in vele parochies (dorpen, waar geen wezenhuis was): de uitbestedinge.
‘k He ekik weezekinders gezien op nen herbergtafele, erop gezet deur den sjampetter (veldwachter). En de kleine boerkies van ‘t omliggende kwamen ton biejen (bieden). Die ‘t minste bood kreeg ‘t weezeking. Je most er van eigen zen profiet uut trekken. De gastjes mosten werken lik 'nen grooten mensch en kregen dikkelst meer slagen of eten.” (blz 12 -13). Ook mevrouw Courtmans in “de Gemeente-onderwijzer” en Loveling in “Een dure eed” verhalen zulke tonelen. Niet altijd vielen de arme ouderloze kleinen in goede handen”.
Tekening uit “Kerlingaland”
In “Uit Grootvaders tijd” verteld Hans: (blz 58-59)
“De wezen. Daar weet ik mee van te spreken, zei vader. Toen ik klein was, had ik een vriendje Pol die kort achter elkander zijn ouders verloor. Hij bleef met zijn zusje Mietje achter. Er was nog wel een gierige oom, maar die wilde voor de kinderen niet zorgen. De burgemeester zou de kleinen verpachten of uitbesteden.
Wat is dat vader?
Luister maar. Op een morgen werden Pol en Mietje die toen bij de buurvrouw waren, door de veldwachter naar het gemeentehuis gebracht. Daar stond nog al veel volk. De veldwachter zette een tafeltje buiten en plaatste er de kinderen op. Pol en Mietje waren zeer beschaamd. Het meisje verborg zich achter haar broerke. Nu begonnen enige boeren te bieden. Lode, een landbouwer van de beekkant wilde Pol in huis nemen, als de burgemeester vijftig frank voor hem betaalde. Een zijner geburen wilde het voor vijfen veertig frank doen. Anderen boden ook nog, maar Willem vroeg het minst. Hij mocht de knaap meenemen. Nu moest Miet verpacht worden. Ze kwam in handen van een leurster. Het arme meisje wilde bij haar broertje blijven, maar mocht niet. De leurster trok het kind ruw mede en Pol moest boer Willem volgen. Willem stelde de jongen tot koewachter aan. Van naar school gaan was geen sprake meer. De ganse dag, goed of slecht weer zat Pol in de weide. Hij kreeg maar weinig eten, want de onbarmhartige boer wilde zoveel mogelijk geld aan hem verdienen. Slagen ontving de ongelukkige knaap daarintegen maar al te veel.
En Mietje, vader?
Akte van overlijden
Sterfhuis ter Leopoldlaan
Dat arm schaap moest met de leurster meer door wind en regen, vorst en sneeuw, ook door de hitte met haar tere handjes droeg ze een zware korf. En als Mietje moe was en niet meer voort kon, kreeg ze stompen en schoppen”.
Ook in “Kerstmis aan zee” (No 91) komt zo’n tafereel voor: “op dit dorp was geen gesticht voor wezen. Een ouderloos kind werd uitbesteed aan wie het nemen wilde. Daarvoor betaalde het gemeentebestuur wat.
Hoe minder, hoe liever! Daarom liet men bieden. De veldwachter zette een tafeltje buiten.
‘t Gaat beginnen! Riep Jan Donck.
Ja, ja, klonk het.
De veldwachter keerde in de herberg terug en leidde Belletje buiten. Hij tilde haar op en plaatste haar op de tafel. Ieder kon haar zien. ‘t Was een lief meisje, groot voor haar leeftijd. Maar wat keek Belleke beschaamd! Ze was rood van verlegenheid.
Mensen wat stilte! riep de veldwachter.
We gaan Belleke Vleugels uitbesteden.
Ik moet de prijs weten, per dag om het kind te voeden en te kleden. Wie het minst vraagt, krijgt het kind.
Ge ziet dat Belleke goed kan meewerken in het huishouden, vraag dus niet teveel! Allo, wie roept het eerst!
Het was even stil...
“Heel wat familienamen van Knokkenaars vinden wij in de lijst der Knokse bestedelingen. Gelukkig bestaan zulke mensonterende toestanden niet meer. Maar danken wij de volksschrijver Abraham Hans dat hij zoveel over het oude Knokke neerschreef en bewaarde.
Voetnoten
- J. Arnold De Jonghe, De Geuzenhoek te Sint-Maria Horebeke. Horebeke, 1979.
- V. Van den Dooren, Leven en Streven van Abraham Hans.
- No 684 -Vermelding der Huwelijksvoltrekking.
- Toerisme, III, 16 april 1934, blz 301.
- Dagbladartikel van 26-4.34.
Foto's: D. Lannoy
Dank aan de familie Hans, in het speciaal aan Mimi Van Houdt-Smith, voor de medewerking.