Toen het te Knokke allemaal anders werd
André D’hont
Het eerste dorp, gezien vanaf Pierslaan (nu) door Paul Parmentier in 1883 - Molens Van Damme en Lievens.
Fransman Hollander en dan Belg
Na de onafhankelijkheid van ons land sleepten nog tientallen jaren aan vooraleer het duidelijk werd dat nieuwe tijden in het verschiet lagen. Op het einde van de 18e eeuw had Philippe Lippens wel reeds voor meer uitbreiding gezorgd, maar dan vooral op landelijk gebied. De Hazegraspolder won terrein op de Zwinmonding. Maar dan diende de krisis van de Franse en Hollandse bezetting doorgemaakt, om de gemeente vervolgens meer persoonlijkheid te geven. Na 1830 werd de eigen weg gezocht, aanvankelijk nog in dienst van de landbouw. Een vreemde overheerser was er echter niet meer. Het gemeentebestuur met eigen mensen nam de verantwoordelijkheid op voor het dorp. Naar de helft van de 19e eeuw toe.
In 1854 was Flip Tavernier burgemeester. Pierre Fournier volgde als dorpsonderwijzer Jozef Fournier op, die fortuin ging zoeken in Amerika. In 1855 werd de eerste school voor jongens en meisjes gebouwd op het Dorpsplein (nu Maurice Lippensplein) voor de aannemingsprijs van 8.925 fr. In hetzelfde jaar kocht Charles-Joseph Serweytens het duinengebied (later Albertstrand) om er een modelhoeve te bouwen (in 1862). De steenweg naar Westkapelle vertoonde heel wat sleet en in 1856 kwam er een nieuwe kasseiweg.
Vanaf het dorp liep voortaan door de duinen een weg naar het strand, tot waar het leger een telegraafpost geïnstalleerd had. Dit gebouw zou Dries Verheye later, in 1880, aankopen voor een eerste drankgelegenheid bij zee. Waarover verder wel meer.
In 1866 had Knokke reeds enkele straten met vaste naam: Dorpsstraat, Duinenstraat, Zeestraat, Pepersstraat, Jodestraat, de kalsijde naar ‘t Kalf, de Graaf Jansdijk, de Keuckelinckstraat en de slag naar de hofstede van Tavernier. In 1868 kwam de kasseiweg van het Hazegras tot Schapenbrugge. De Zeestraat, latere Lippenslaan, werd rechtgetrokken in 1869 en 5 m. breed gekasseid.
1887
Midden: burg. Sebastiaan Nachtegaele met twee dochters van schilder Alfred Verwee.
Vooraan: Dries Verheye met Polletje en Emelie Verheye.
Het gemeentehuis kwam in 1871 in “De Zwaen” tegenover de St-Margarethakerk. Nu werd het dorp het middelpunt van het uitgestrekte Knokke. In 1872 werd Sebastiaen Nachtegaele burgemeester, in het jaar van de Internationale Dijk die, vanaf het Zwart Huis tot Nederland definitief het Zwin van de achtergelegen schorren en polders afsloot. Op de duinen voor zee verrees de vuurtoren. Tien jaren later daagden de artiesten met Verwee en Co in de buurt op. Voor Knokke wenkte een nieuwe toekomst.
Anekdoten over vegters, keunestropers en de garde
In zijn merkwaardig boek “Van Polderdorp tot Badplaats” heeft Danny Lannoy heel wat anekdoten onthouden uit deze periode. Hij achterhaalde trouwens volledig de 19e eeuw te Knokke. Zijn werk is er een blijvende getuigenis van.
Maar wat bracht het dorp na 1850 aan de praat?
Veldwachter Calus moest voor de orde zorgen en dit viel niet te best in de smaak van de “dunezekers”, die meer dan eens uit de regels van de wet waterden. Jacob Waeghe had op 30 mei 1855 reeds zes dagen “gezeten" wegens mishandeling en op 19 maart van 1859 liep hij 30 fr. boete op voor jachtmisdrijf. In 1860 kreeg hij een maand gevangenis of 11 fr. boete voor mishandeling. En in dezelfde maand oktober hoorde hij eens te meer 30 fr. of dagen “bak” uitspreken voor jachtmisdrijf. Jacob Waeghe diende dan maar op zijn beurt klacht in tegen veldwachter Calus. De zaak kwam voor de rechter, met getuigen die lieten blijken dat "de klacht valsch was" en "het geene steeke hield". Zo stond Waege "goed te boek en aan de politie levert hij dagelijks werk, want hij is een vechter, twister, dronkaard en wildstroper". De kwestie was niet in de mouw te zitten van garde Calus.
Leopold Savels kwam tijdens de zomer van 1865 aan de beurt, omdat hij jaagde “buiten de periode”. Ook Pieter Monteville werd aldus gesnapt, maar hij vroeg genade aan de koning. Zonder gevolg echter, want het gemeentebestuur liet de prokureur des Konings weten: "in antwoord hebben wij de eer u te berichten dat Monteville goed genomen is, en dat verschooningen in zijn rekwest aangeroepen onwaer en valsch zijn, dewijl hij als pensjager en wildstroper bekend staet, waarom wij ook van gevoelen zijn dat er geen gevolg mag gegeven worden aan zijn vraag”.
Waarom zoveel misbaar maken voor een konijntje, daar waar deze diertjes vol lust vermenigvuldigden in de brede duinen? Aanvang 1868 deden de bewoners van het dorp hun beklag over de schade die de konijnen aanbrachten aan de landerijen. Uit het veilig hok zakten ze hongerig af. Weduwe Serweytens vond het nodig een schrijven te richten tot het provinciaal bestuur om buiten de jachtperiode de knagers wat te mogen uitdunnen. De burgemeester trok met enkele raadsleden naar de hofstee om vast te stellen dat drie ha koolzaad reeds fel beschadigd waren. Zo zou de eigenares vanaf maart op haar terrein konijntjes mogen jagen.
Met de koeien werd tot bij de duinen getrokken.
Dank zij de opzoekingen van Danny, in de archieven van de gemeente, vernemen we ook dat de gemeenteraad aanvankelijk in gesloten kring vergaderde. Pas in maart 1870 drong raadslid Van Landschoot er op aan de vergaderingen openbaar te laten verlopen. Maar burgemeester Tavernier weigerde op dit voorstel in te gaan. Er waren ten andere meer meningsverschillen. Zo over de werken aan de weg naar zee. De schepenen Nachtegaele en Driessens wensten dat een eigen toezichter door de gemeente zou aangesteld worden, daar waar er enkel een kommissie der Wegen voorzien was. Zover schepen Lannoy (nu 120 jaar later in de Openbare Werken).
Bij de molen van Lievens het huis van duinenwachter Joannes Van Houtte,
en beide venstertjes met jager en lansier.
Dorpsbuurt rond de St-Margarethakerk
Het leven van het dorp ontwikkelde zich meer en meer in de buurt rond St-Margaretha. Hier werden vele nieuwe gebouwen opgetrokken. Het gemeentehuis van het Kalf bleek al te ver afgelegen. De raad zou een belangrijke beslissing nemen: het gemeentehuis naar het dorp overbrengen. Burgemeester Tavernier en raadslid Van Landschoot verlieten bij de stemming de zaal, om niet van eigenbelang beschuldigd te worden. Zo werd dan op 16 februari 1871 besloten de archieven van de gemeente over te brengen naar de “Zwaen” ofte “Cygne” bij het Dorpspleintje, bij Jozef Van Landschoot. Voortaan werden hier de gemeentezaken tussen pot en pint beslist.
Binnenzicht van Margarethakerk, iedere pilaar met een Heilige
De mededelingen voor de inwoners gebeurden vanop de “kerktichel” van St-Margaretha, na afloop van de eredienst. Toen iedereen op zondagsbest naar de hoogmis trok. Veldwachter Van Houtte kreeg voor het aflezen of aanplakken, samen met zekere Laseure, 20 fr. per jaar. Tussen die twee “gepatenteerde voortsafkondigers” liep het niet altijd van een leien dakje. Ze kregen het dikwijls aan de stok bij de lektuur van “de plakkaten, toegezonden door de heren notarissen en stokhouders”. Het kwam tot beschimpingen, scheldwoorden en andere onaangenaamheden, toegestuurd door Laseure. Zo werd de overheid verplicht “een einde te stellen aan de wanordelijke tonelen alle zondagen verwekt, en waarover de ingezetenen verontwaardigd waren”.
Hoe de vork in de steel zat op de kerktichel? Als garde Philip Van Houtte deze op zijn beurt wilde betreden, kreeg hij van Laseure "stuiken". En deze laatste las dan "al glimlachend en spottende naar veldwachter" het plakkaat van Notaris Hendrik Claerhoudt voor, Van Houtte belettende "op zijn buurt de lezing te doen van de talrijke plakkaten die hij in zijn handen had". Burgemeester Tavernier is moeten tussenkomen "want een groot deel van het publiek stond gereed om Laseure op ene aardige manier te behandelen".
Herbergier Van Landschoot van de “Cygne” was ook de baas van het gemeentehuis en hij had de sleutel van de archieven. Ook die van de raadskamer. Burgemeester Tavernier zou een nieuw slot laten aanbrengen. Hij zou de sleutel mogen bijhouden, verder een voorzien voor de schepenen en de sekretaris. Want Van Landschoot was niet altijd thuis.
Veldwachter Van Houtte was ondertussen ziek geworden. In 1871 kreeg hij Bernard Schram als opvolger. Deze ontving uit handen van de burgervader een nieuwe sabel. Er zou wat meer order geschapen worden.
Er vielen nog harde woorden in de gemeenteraad. Ook toen Van Landschoot vroeg nog eens de toespraak te mogen horen die de burgemeester hield bij de inhaling van pastoor Van der Hote. Naar verluidt waren er politieke toespelingen. Maar Tavernier moest van geen liefde weten. Nieuwe verkiezingen lagen in het verschiet. Dorpspolitiek.
Het mooie Knokke van weleer zal opgedoekt worden
De molen van Charles-Louis Lievens
De “molen van de Zeemeermin” verrees bij het huisje van Louis Vermeille. “Bij de toegang tot Knocke prijkt de molen als ‘n schildwacht” schreef Jean d’Ardenne in zijn reisgids van 1888.
De standerdmolen op torenkot van Charles Lievens was een bedrijvige onderneming. Na het omverwaaien van de molen van Van Damme in 1897 had hij het monopolie over het malen in het dorp. Corneel Van Damme kwam voor Lievens malen en, met zoon Emiel Lievens en Kamiel Devulder, bleef het er tussen kaf en koren tot in 1907 de wieken stilvielen. Een halve eeuw was hij aktief geweest.
Charles-Louis Lievens hield met vrouw Françoise Lierman bij ‘t Dorpsplein een bakkerij open. Aanpalend was de opslagplaats met zolder voor het meel. Bakker Lievens was de eerste om volop brood te verkopen aan de Knokkenaars uit de buurt. Vooral op zondag als iedereen, uit het Kalf of het Zoute ook, naar de mis afzakte. Hij moet in de loop der 19e eeuw naar Knokke gekomen zijn, want de naam Lievens is niet van oude Knokse oorsprong. Wellicht rond 1855 gebouwd, zou de molen een troosteloos einde kennen als gevolg van de le oorlog. Om vervolgens verder vervallen te geraken. Tenslotte in 1932 gesloopt. Gelijktijdig werd de “molen van de Zeemeermin” weer als sierstuk opgetrokken in de tuin van de villa “De oude molen” langs de Boslaan: niet om te malen, maar met een bar binnen!
Het dorp had reeds een nieuwe weg ingeslagen, hoezeer de Kerkstraat nog steeds het schilderachtige uitzicht van de tijd van Verwee vertoonde.
De Kerkstraat uit het begin van de 20e eeuw. Moest in 1938 plaats ruimen voor de Parmentierlaan naar zee.
Duinenwachter Joannes Van Houtte
Duinenwachter Joannes Van Houtte (geb. 1783) woonde oorspronkelijk in het huisje waar Lievens molen kwam. Hij verdiende 40 fr. per jaar. Op zekere dag kwam Lippens met een diligentie uit Gent bij hem, om een akte te ondertekenen: waarbij de duinenwachter voor bewezen diensten een groot stuk grond zou krijgen. In plaats hiervan verkoos hij 100 fr. Zo kon hij in de buurt een koe, wat schapen en geiten kweken. Over de grond kon hij toch beschikken.
De beide dochters van Van Houtte, Joanna en Virginie, bleven later het huisje betrekken. Hoe het er was om en rond 1900, kan men lezen in “Hoe het Groeide en Bloeide te Knokke”. Met volgende getuigenis van Georges Rotsaert:
“Blank gekalkt stond het huisje glanzend in de zon. Ieder jaar een paar weken voor de kermis, werd het gewit, de deuren en vensters in fris groen geschilderd, de plint van de gevel met pikzwarte teer. Enkel de rand van het ronde venstertje was rood met wit in de steenvoegen. In de westgevel waren twee venstertjes waarin levensecht plaasteren beelden stonden van een jager met pijp in de mond en van een lansier met politiemuts en kwispel. Ook zij kregen jaarlijks hun laagje verf. Er waren waarempel voorbijgangers die ze groetten.”
In de dijk bij het huisje was er een kelder voor de aardappelen, – tenminste toch zolang deze niet dreigde in te storten. In een schuurtje werden de konijnen gekweekt: een goede uitvlucht om ze vlugger dan normaal te laten vermenigvuldigen met de knagers opgepikt uit de duinen. Jan Waeghe vulde de voorraad aan, zo met vader Ko, een der grootste keunestropers van Knokke. Hij had een foks die afgericht was en in de pijpen kroop. Zo knap was de hond dat hij zich platlegde en verschool als de garde in ‘t zicht was. De veldwachter kende best de foks van Ko. Maar onze stroper had er wel een oplossing voor. Hij hulde zijn hond in een lap of trok hem een stuk vel aan. De garde krabde zich in de haren: “dit kan toch Ko’s hond niet zijn”...
Garde Van Houtte had er zelf steeds prat op gegaan nimmer “iemand gepakt te hebben”. Op de kermisdagen schudde hij de drinkebroers eens goed door mekaar als het toevallig (meer dan eens) tot ruzie kwam.
Bij de hoek van de Albertlaan de beenhouwerij van Swies, in de jaren ‘20. Rechts achter de dikke boom de villa die Mon Rêve heette.
Maat Lingier, vader van Casen, slachtte het varken
Waar zijn ze gebleven, al die lekkere gerechten van weleer. Toen men met het sleepnet naar zee trok en met volle emmers terug thuis kwam. Om de garnaal te koken en de vis met wat peper, tegen de vliegen, op ‘t koertje aan een draad te drogen te hangen. In de tijd toen men naar verre metjes in ‘t Zoekte trok, om koekestuten met smoekt te eten. – ‘t Ging al voorbij, ‘t dorp en de petatten met kaantjes en adjuun, ‘t zoete brood effen en oneffen. En de keuntjes uut de dunen recht in de pot.
"Maat Lingier, de vader van Casen, kwam het varken slachten. We kregen eerst de zwijneschoenen. Maar vlug was het allemaal vlees, worst, zilte, bloedworst en vet dat moest gesmolten worden. Vlees dat in de kuip moest. En we hebben een dreupeltje gedronken."
Constant Amys was van 1864, te Knokke in de Jodestraat geboren. Toen hij van soldatendienst terugkwam, besloot hij te trouwen met Jeanne, die 16 was toen ze hem het eerste kind schonk. Naar 1917 toe hebben ze er tenslotte zestien gehad. Dan verhuisden ze naar de Albertlaan, bij ‘t Aloewistje, waar de kiekens achter in de duinen konden lopen. In de tijd toen de kindersterfte zeer groot was, werden al hun kleinen flink grootgebracht, met vis, hutsepot en keuntjes. Niemand kon beter zoete pap maken dan Jeanne. Louis van ‘t einde van de Jodestraat kwam er altijd van proeven, want bij hem was ‘t altijd kerrepap. Als Constant gerenaars ging vangen, vond hij nog de tijd om eens zijn broek te gaan afsteken in de duinen. En dan kwam hij met een keun terug. Met vele benen onder tafel diende er zeker veel bovenop te komen. Maar ‘t kon niet altijd vis, konijn of eieren zijn.
Met de schapen werd naar het Zwin getrokken, in de schorre al het lekkere kruid.
Er moest steeds een zwijntje in de kuip zitten. Dan kwam Maat om te slachten. Iedereen was in de weer. Het vlees ging in de grote houten kuip met zout, daarop een houten deksel, een zware steen om te zorgen dat het vlees goed in het sop zou blijven. Genoeg voor een heel jaar, "en beter dan nu in de diepvries. De hesp kwam met de droge worst aan de balken. De karbonaden werden in het vet gelegd, bewaarden goed, - toch eerst opgegeten. Het spek dat in de kuip ging kwam er later uit om opgedroogd te worden. Dan was er nog de zilte, de bloedworst, het schotelvlees. De kinderen mochten het vet snijden, voor de kaantjes, voor het smout. We hadden elk zo'n lap met het vel en voor we gedaan kregen met het vel te snijden, hadden we reeds het vel binnengespeeld. Om het vet te smelten, hadden we op d' achterkoer een grote pot die op stenen stond. We roerden er om de beurt in. En zo hadden we ieder jaar een grote pot smoekt in de kelder."
Maria en Celine Amys hebben er mij meer over verteld.
Boeresmoekt en kaantjes met adjuun
“We hadden nooit iets tekort. Als we thuis kwamen, zegden we wel eens: Weeral hutsepot! Maar oude hutsepot was het best: ribbebenen, velletjes, groene kool, karoten en rapen met aardappelen. Nu doen z' er prei en wat weet ik al in. Niet zo goed. Met de gespaarde kaantjes, werd, met adjuun, kaantjessaus gemaakt. Gesmoesde patatten met kaantjes waren ook de kost. Dan aten we verder nog kaantjes met bruine suiker, elk een teljoor met een boterham. Op het brood was het altijd boeresmout, beter dan boter. Naar de beenhouwer moesten we niet. Aardappelen hadden we van het stuk land dat we gepacht hadden aan Pietje Parysse: een vette schorre waar we de goede industries plantten en oogstten. Moeder bakte zelf brood in 't ovenkotje, dat apart stond en waar we stookten met hout. Dat we raapten, kroephoekt. Als 't kermis was, bakte moeder van zeven tot tien koekebroden, groot als wielen, met veel eieren, saffraan, effen en oneffen. Als we van school terugkwamen, waren er op tijd ovenkoeken. Appels in de oven kwamen er ook nog bij. Groenten konden we kopen, zeer goedkoop."
Al de beenhouwers verkochten smout in die tijd. Zo ook Jan Picket, die slachter was en ter Smedenstraat woonde. Georges Rotsaert vertelde het ons nog in zijn laatste jaren: "Jan maakte ‘t beste smout van ‘t dorp. Als ik er op een dag eens ging halen bij zijn vrouw, vroeg ze mij of 't boeresmoet moest zijn? Geen van de boer, zei ik, maar van ‘t zwijn! Dat maakte haar kwaad. Van de zilte van Jan heb ik ook veel moeten eten. Ik kreeg er altijd een dikke snee mee tussen mijn schoolboterham. Dit begon me tenslotte wel wat tegen te steken. Tot ik op zekere dag mijn boterham met papier en zilte en al in de wei wegsmeet. Maar Pietje Raes had het gezien en hij liep mijn vader vertellen dat Zors zijn stute weggesmeten had. Ik kreeg een ferme rammeling en mocht mijn zilte van Jan Picket gaan terughalen”.
1895. In het huis van Nachtegaele, de kleine in de wieg bij de stoof.
Links: Rond 1890 in de duinen van het Zoute: Coleta Mattheeuws (Klette Muus), Rosalie Billiau en Amelie Verbeke.
Rechts: in de Zoutepolder.
Een haring van een cent
Er waren er die ver van de kerk in de duinen woonden, in ‘t oekd Zoekte. Waar men zich dikwijls moest tevreden stellen met een haring van 1 cent en pot petatten op de haard. Zoals me Nathalie Byl nader zei: "Een kluit wietingen was goed genoeg, zo hard dat men er de stoof kon mee aansteken. Ze werden zacht gekookt door ze op de petatten te leggen. Moeder stampte de aardappelen met azijn en buffelsmout. Ik ben eigenlijk grootgebracht met een visje, een haring, een paling, een meeuw en een keuntje. Na de papjaren waarmee al de kleinsten moesten beginnen als ze van moeders borst weg waren. Toen ik een meisje van 12 jaar was, ging ik met vader over de duinen naar zee om haken te zetten om vis te vangen. De stokjes werden in de grond geslagen en kwamen de draden met haken en aas vast. Ook als ‘t donker was en we een lichtbak mee hadden: een bakje in hout met een kaars achter glas. We zagen de vis aan de haken slaan. De grote vis werd bij de Grauwen Verheye verkocht tegen 1 fr. per kilo. De kleintjes waren voor ons: een hele pot petatten en een hele pot vis.
Er werden ook meeuwen gevangen. Met een grote schardijn rond een haak. Die werd op een kurk aan een koordje drijvend gehouden. De haak bleef in de bek van de vogel. En we kwamen met hele vrachten naar huis. De magere vogels werden in leven gehouden bij Pier Osaer tot ze dikker werden. Dan kregen ze hun beurt om gekookt te worden voor de soep. ‘t Was maar een taaie kost: ze moesten wel veertien dagen gaar gekookt worden ..."
Toen de toeristen en de jagers afzakten naar Knokke, gingen ze in ‘t dorp in de “Boudewijn” eten. De Vlaamse hutsepot werd “Hochepot à la flamande”, naast de “cochon de lait, kazac” en andere “allouettes”. Zoals men kan lezen op een jagersmenu van 5 okt. 1901. Op een ander van 1904 was er “hochepot à la Hazegras”. Niet Jeanne van Constant maar Louis Vermeire was hier in de weer. Men kon er logeren “te voet, te paard, in sleeping, in auto en met gebrevetteerde verwarming”.
Bij Zevekote kon men geen lege zien staan
Dan werden de wafels gebakken. Hiervoor moest men in de Oosthoek zijn, waar de molen van Louis Vos draaide. Louis die de zoon was van Pol van de molen van ‘t Kalf en die met moeder Siska trouwde. Daar was bij Zevekote ook een felle café, waar men geen volle en geen lege kon zien staan. De boeren die hun graan lieten malen, betaalden niet in geld, wel in specie: 7 kg. van de 80 die gemalen werd: gerst, kleine tarwe, erwten. Geregeld werd een varken geslacht, goed vet van ‘t gruis. Er was veel volk in de buurt.
De keuken van moeder Siska was een bezienswaardigheid voor de toeristen, wandelaars naar de Oosthoek in de jaren rond de eeuwwisseling.
‘t Was in 1892, of ‘t jaar erop, Marie, dochter van Siska, wist het ons niet meer zo precies te zeggen. Bij gelegenheid van een venditie van Ko Fincent werden voor het eerste wafels gebakken, waar kramiek en eieren reeds tot de specialiteiten behoorden. Het was zomer en enkele toeristen in de buurt. Ze vonden de kost van Francisca Devos in hun smaak. Het plezierde haar al evenzeer. Met al het nodige bij de hand, mochten voortaan de zomergasten afzakken. In de volgende jaren gebeurde het dat er tot vijftig ezels voor de deur van moeder Siska stonden. De wafels werden weldra gebakken in de speciale ijzers met vijf hartjes, die op driepikkels gelegd werden, waarin ze konden draaien en waaronder het houtvuur brandde.
In de gids “Knocke-sur-Mer” door de Touring Club van België in 1908 uitgegeven, konden we lezen: "Siska's portret kan men in het uitstalraam van alle prentkaartverkopers zien. Hier gaat iedereen wafels eten bij Siska. Men kan er langs de gewone weg heen, langs het Dorpje (Kalf), terug over de Zouteweg, met een wagen (waarvoor men best doet eerst voor de prijs overeen te komen). De voetganger maakt liefst de wandeling doorheen de duinen, aangenamer en vol afwisseling. Zelfs niet zo ver .. Een zandweg die bij een kasseiweg uitmondt. Op het eerste huis rechts leest men het opschrift: In de Molen van Siska. Na hoogstens een uur wandelen zijn we aangekomen. De schitterende netheid binnen en de frisse verschijning van Siska wekken de eetlust. Terwijl de wafels gebakken worden (0.40 fr. stuk of 0.75 fr. met koffie) en de kinderen zich in de tuin op de schommels verlustigen, bezoeken we de keuken. Het is er fonkelend koper, kleurrijke borden aan de muur, midden het goedmoedig lachen van de onvermoeibare Siska."
De eerste badplaats ontdekken op de ezel
De eerste badgasten kwamen op de ezel gezeten vanuit Heist doorheen de duinen. De Franse schrijver Edgard Auguin heeft het onthouden in een geïllustreerd boek dat verscheen op het einde van vorige eeuw.
“Doorheen de prachtige duinen bij het strand naar Knokke toe, is het nog geen 5 kilometer ver. Men kan meteen al het verstand en filosofie van de ezels op prijs stellen. Waar dikwijls viermaal per dag de afstand moet afgelegd worden, maken de dieren niet méér stappen dan werkelijk nodig. Ze weten best dat het op het mulle zand vermoeiender is dan op vastere grond. Ze kennen dan ook heel goed de paden die vastgetrapt zijn. Ze volgen op het strand dan ook liever de rand van het water. Het is onbegonnen werk ze met de teugel een andere richting te willen doen inslaan: de ezel weet beter. Enkel de schaduw van de ezeldrijver met de stok kan hem tot een stap vlugger aanmanen, maar dan alleen omdat hij weet dat hij de klappen niet krijgt als hij een paar passen voorop is. Ezeldrijver en ezel zijn mekaar waard."
Voor de toeristen was Knokke aanvankelijk goed voor een uitstapje. Een half uur ver doorheen de pannen, om de richting te vinden op de kruin van een duin: de kop van de vuurtoren in het oosten.
Het was precies in 1872 dat de vuurtoren gebouwd werd bij de plaats waar reeds sedert de Spaanse tijd een uitkijkpost bestond. Die werd door de Oostenrijkers als “corps de garde” gebruikt, later door de Fransen heringericht als buskruitmagazijn. De wachtpost heette de “permanance” in de volksmond, ook nog toen het Belgische leger het gebouw voor alle militaire doeleinden afschreef. Dan kwam beneden het duin de vuurtoren. Dries Verheye kocht de wachtpost van de Staat en richtte er in 1880 het eerste seizoenlokaal van Knokke-Bad in, de “Pavillon du Phare”.
Eens de vuurtoren gebouwd, was er een doel om met de ezel af te zakken. En eens meer bezoekers in de buurt, zagen Knokkenaars ook de gelegenheid om er munt uit te slaan. Het zou nog wel enkele jaren duren vooraleer de eerste badkar (uit Heist) bij de paviljoentje geplaatst werd. De vuurtorenwachter deed ondertussen zijn deel, met winst.
Getekend door Auguin rond 1885:
Links: de vuurtoren op het duin,
Rechts: het eerste strand met de uitbatingen van Verheye, Lützenrath en Lievens.
Franz Lützenrath van de lichttoren, was een artiest. In zijn vrije tijd knutselde hij heel wat kunstwerkjes samen. Op het strand raapte hij de mooiste schelpen op en bouwde er torentjes mee, om ze met wimpels van vele landen tot een internationaal geval uit te roepen. Hij schilderde doeken en maakte pentekeningen, over de strandbuurt. Daarop kon men de “Congo” zien die hij in 1882 in zijn eigen dekoratieve stijl getimmerd had. Achter de driepuntgevel richtte hij zelfs enkele kamers in: het eerste “hotel” aan zee.
Dries Verheye, eerste hotelier verdient een monument
Dries Verheye had het wel beter uitgedacht. Zoals het ons destijds nog zijn neef Léon vertelde. Dries kwam recht uit het dorp, als een der zoons van Leonard (overl. 1845).
"Dries was timmerman en wist van aanpakken. Het vervallen stenen gebouwtje op het duin kreeg hij voor een appel en een ei. Hij richtte deze “Pavillon du Phare” zelf in en de zomergasten konden er komen eten en drinken, desgevallend logeren. In 1880 werd het geopend met op de zijmuur de herdenking van vijftig jaar onafhankelijk België. Een getimmerde trap leidde naar het terras. Er was nog geen dijk. Het uitzicht was enig. Dries' halve zusters Louise en Stefanie (want zijn moeder was met een Baeyens hertrouwd) hielpen bij het werk. 's Avonds trokken ze met de centen in de voorschoot naar het dorp terug. Toen in 1890 de “Pavillon” afgebroken werd bij het aanleggen van de stenen zeedijk, trok jongeman Dries met de tweeling naar de “Univers” in de Garre van Konee, tegenover broer Edward Verheye."
Links: eerste uitbating bij zee, de Pavillon van Dries Verheye,
Rechts: op het duin bij de vuurtoren. Een tekening van Henry Cassiers.
De vakantiegangers op ontdekkingstocht kwamen ook uit Blankenberge. Een kleine groep was, ook rond die jaren ‘80, door een storm verrast en zocht heil bij de vuurtoren om te schuilen in het wachthuisje. Daar was Dries Verheye “op scherpe lucht” voor het geval dat een schip op drift zou slaan en op het strand terechtkomen. De toeristen waren het die vast zaten. Ze vroegen de Knokkenaar waar ze aan wat eten zouden kunnen raken. Dries en Louis Baeyens zijn dan met de kruiwagen teruggekomen, met een vaatje bier, brood, kaas en hesp. Dries had het begrepen wat moest gedaan worden. In de volgende jaren heeft hij vele zomergangers ontvangen gespijsd en gelaafd.
Badkarhouders Lingier Debrock en Vermeille in 1884 op het strand
Na Dries en Frans kwam in 1885 ook bakker Charles Lievens uit het dorp en hij bouwde enkele stappen verder een nieuwe barak, de “Marguerite”. De bezoekers konden er koel gerstenbier drinken, uit de ton in ‘t nat zand gestopt. Er was gerookte haring met kazakken, ook garnaal, en het malse konijn recht uit de duinen. Voor de stroper was er ook winst.
De eerste badkar die in 1883 op het strand kwam, was nog ontleend bij de buur. Maar in 1884 waren de Knokse badkarhouders reeds met hun eigen materiaal aanwezig: Richard Lingier, Constant De Brock en Louis Vermeille. Het strand was zover vogelvrij. Het gemeentebestuur wou in de winst delen, kreeg van de Staat in 1887 een koncessie van 500 m., oost en westwaarts van de vuurtoren 250 m. En hier komen we terug met de ezels die Auguin tot de helden van de toeristen van de tijd maakte. De dieren gingen vanzelf plaatsnemen aan de balie, waar droog gras lag.
Dan zijn er met de eerste uitbaters ook de artiesten van alle slag geweest: "Een stormnacht in de romantische hokjes, badkarren of zo, moet bij zee tezelfdertijd iets groots en iets vreselijks geweest zijn." Onthield Auguin. Die ook enkele opschriften noteerde in die zogenaamde hokjes: "Kunst is leugen. Zoals de zucht die van de vurige lippen van de aanbeden vrouw als een bedwelming komt. Maar het ene is zo verrukkelijk als het andere."
Bij de St.-Margarethakerk was de eerste school in 1830, maar later woonhuis en met de eerste toeristen van 1898 ook goed als publiciteitsmuur.
Het was anderhalve kilometer van het dorp naar zee, doorheen de duinen, langs de zeestraat. Deze zou de Lippenslaan worden. In 1890 kwam de grote ommekeer, toen een aanvang gemaakt werd met ‘t aanleggen van de eerste stenen zeedijk. Al de konstrukties uit de heldentijd van het eerste strand moesten verdwijnen. Zoals vervolgens het dorp zelf. Want ‘t was allemaal geld waard, ‘t zand en ‘t zeewater. De badgasten hadden zich aangemeld!
Alfred Verwee en zijn artiesten
Sedert hij met meer artiesten na 1880 alhier opdaagde, was de naam van Verwee niet meer van Knokke weg te denken. Paul Parmentier was zijn vriend. Met zijn tweeën trokken ze meer kunstenaars aan. In 1885 huurden zij het huisje van molenaar Van Damme, daar waar de “Prins Boudewjjn” kwam. Ze brachten de zomer door zoals het lustige gezellen van kwast en olieverf paste. Het was bij het dorp van weleer. De gebroeders Heins hebben het beschreven in hun Franstalige gids over de Belgische kust 1887:
"Knocke was drie jaar geleden nog een vergeten hoek buiten onze wereld. Toen hebben de artiesten die ontdekt tussen zee en Zeeland. Ze zetten vaste voet aan wal. De jonge school kwam voeling nemen met de natuur ver van het burgerlijke met zijn strakke gewoonten. Men richtte zich in een huisje midden de duinen in. De zolder werd de werkplaats, waar deuren en muren gedekoreerd werden. Neen, niet iedereen mocht in het heiligdom. Waar trofeeën, die zetels, lampen, tapijten en noem maar op waren, alle hoeken vulden. Klaar voor vele uitspattingen. De konijntjes uit de duinen en de beste wijn uit de ouderlijke kelder waren er terecht voor de smulpartijen, de spijskaart ook op de muur geschilderd. Maar de artiesten als ze waren, trokken ze ook langs kruin en panne om zich neer te zetten en vele kunstwerken op doek te zetten.”
De schilderijen waren de illustratie van het mooie dorp, dat niet lang meer onbekend zou blijven. Daar waren de eerste toeristen. En A1fred Verwee zou in 1896 zijn borstbeeld krijgen aan de Lippenslaan, bij het plein met zijn naam, waar dan het stadhuis het duinenlandschap kwam afschermen in 1913. Maar de “Fleur des Dunes”, de villa van Verwee, de “Duinenbloem” werd achteloos met de grond gelijk gemaakt. Genadeloos zou men worden voor dit mooie Knocke van weleer.
De eerste Prins Boudewijn werd vlug uitgebreid in 1900
Verwee was een der meest vooruitstrevende elementen der “Vrije Maatschappij van Schone Kunsten”, een groepering die van 1868 af de schilderkunst zogezegd uit de slop zou kunnen helpen. Van de leeftijd van Verwee waren: Artan, Rops, aron, Dubois, ook de schrijvers De Coster, Jean d’Ardenne en Camille Lemonnier. Zij waren te Knokke mede van de partij toen het zomerde. Een hele reeks doeken van Verwee draagt de naam van Knokke in de titel mee, met landschappen en vooral zijn legendarische koeien, ook de “molenaar van Knocke die zijn ezel en kar door de duinen leidt”. Maar Verwee, ingenieur en landmeter, zag meer voor de toekomst.
Inhuldiging van het borstbeeld van Alfred Verwee in 1896, toen nog met de duinen en de grazende koeien als achtergrond.
Feestgebeuren in 1892, initiatief van de kunstenaars rond Verwee, burgemeester Sebastiaan Nachtegaele (links) en schepen Pier Jacxens mee.
Promotiegroep Verwee-Van Bunnen-Dumortier
De eerste promotiegroep die Knokke-badplaats boven de duinen deed uitpuilen was de Société Verwee-Van Bunnen-Du Mortier. Op 11 okt. 1887 werd van Lippens 35 ha grond afgekocht, mits de prijs van 35.000 fr., 500 m. bij het strand en, in een driehoek, langs (nu) Dumortierlaan, de Lippenslaan tot zee. Toen nog allemaal duinengebied. Met veel relaties in het Brusselse, slaagde promotiegroep er in, binnen weinige jaren, de eerste badplaats vorm te geven. In 1890 beschermde de stenen zeedijk de zachte duinenrand tegen natuurgeweld. Het “Grand Hôtel de Knocke” stak hoog op, te zien vanaf het dorp dat 1.500 m. zuidwaarts achter de duinen lag, of van de vuurtoren tot de kerktoren.
Burgemeester Nachtegaele was ook in de weer om de “vreemdelingen” een handje toe te steken. Daar was Paul Parmentier, een der schilders, die zelfs schepen werd. Verwee zou niet meer de 20e eeuw zien. In 1892 was hij reeds ziek en op 1 okt. van dit jaar schreef hij Parmentier dat hij meer te bed lag dan nog overeind te kunnen om wat te werken. De reuma had hem pijnlijk getroffen. ”Ik moet in het droeve lot berusten. Ik weet niet wanneer ik nog naar zee zal kunnen terugkomen”. Dan was er de hoop voor november. Maar Verwee ging ook aan keelkanker lijden. Geen uitkomst meer in 1895.
Alfred Verwee liet zich een laatste maal naar Knokke voeren. Een laatste maal om de zee te zien, de weiden en de koeien, de dorpskerk en de molen, om nog eens zijn vrienden te groepen, om met voldoening de badplaats te overschouwen die hij in het leven geroepen had. Het was op het einde van de zomer 1895. Twee weken na zijn terugkeer te Brussel overleed hij op 15 september op 57-jarige leeftijd. Op zijn graf legden zijn vrienden een grote krans met Zwinneblommen en dunedistels.
Links: Prins Boudewijn had aanlokkelijke publiciteit voor de jagers (op wild en ander).
Rechts: aan de toog werd van het beste geschonken.
De Zeestraat liep door de duinen
Tot 1879 liep er vanaf het dorp een kronkelend wegje doorheen de duinen, die toen nog volledig eigendom waren van Lippens en Co. De weg was van de Staat en verzekerde de verbinding tussen het dorp en het “telegrafisch station”. Dit laatste stond zuidwestwaarts van de vuurtoren (toekomst voor Dries Verheye). Einde 1878 kwam het tot een overeenkomst tussen de staat en Lippensgroep om gronden uit te wisselen teneinde de weg naar zee te kunnen rechtdoor trekken. Meteen zou het gebied van de Brabantse Panne, Blinckaert en Grauwe Duin een nadere urbanisatie krijgen.
Gaston Van Steene tekende op zijn manier de eerste weg naar zee.
De Zeestraat werd geplaveid op 5 m. breedte en mondde bij zee uit ten westen van de vuurtoren. Daar kwam reeds in het volgende jaar 1880 de eerste uitbating. Wat we reeds vertelden. De nieuwe rijksweg speelde ook zijn rol bij de aanloop tot badplaats: grond voor promotiegroep Verwee en CO, de eerste stenen zeedijk. In 1894 besloot de gemeenteraad de Zeestraat om te dopen tot Lippenslaan. Deze werd vlug synoniem van de groei van Knokke.
Over de laan kan men alles of bijna lezen in de “Gids van het Andere Knokke”, de lopende reeks van “Cnoc is ier”. Er nog bijvoegen dat in 1912 het goede nieuws kwam dat de minister van Openbare Werken het ontwerp goedkeurde om de weg op 25 m. breedte met twee voetpaden van 3 m. en twee steenwegen van 6,50 m., een versteende weg van 6 m. voor voetgangers aan te leggen, twee tramlijnen in het verschiet. Alles voor 267.000 fr.. De “bestaande peerdetram, die gedurende zovele jaren grote diensten bewezen heeft” werd overgenomen door de Nat. Mij van buurtspoorwegen en vervangen door de elektrische tram.
Uit het dorp vertrok de paardentram bij de Bruges, langs de Lippenslaan.
Het dorp bleef de voornaamste buurt
"Ik was 17 jaar toen ik aan de nieuwe Avenue ben komen werken", zei ons Joseph Welvaert. "Het was vroeger maar een halve straat, waar de paardentram door liep. Galleyn en Bries van Oostende voerden de werken uit. Ik ben een jaar bezig geweest. ‘t Werk werd allemaal afgekeurd door de Staat! Een echte vete. Baas boven baas”.
Hoe dan ook, de Lippenslaan is er gekomen, met twee rijstroken, in het midden de palen met de draden voor de elektrische tram. Op de voetpaden stonden nog de lantaarnpalen voor de Gaz Riche.
Richting dorp vanaf Verweeplein, links de bakkerij van Everaert, verder bij de Lion d’Or (Boudewijnlaan) de huizen nog in de oude rooilijn.
In de eerste ontwikkeling was het dorp nog steeds de voornaamste buurt. Daar waren aanvankelijk de vele hotels. Na de zomer bleven de aktiviteiten van het gemeenschapsleven beperkt tot het oude gedeelte van Knokke. Wie woonden hier o.m. voor de 1ste oorlog?
In het dorp;
Links: Café du Tram (verdwenen)
Midden: het sierlijke winkelhuis van Valcke (verdwenen)
Rechts: het “viswinkeltje” waar de babeluten verkocht werden bij Jantje Smidt.
Seven Rotsaert hield de “Café du Tram” open aan de onpare kant der Lippenslaan, met verder Valcke, een pensionnetje, van Haegeman, dan een loodgieter en later Van Lede van de gasdienst naast het “Hôtel de la Poste” van Casimir De Bruecker. Van het viswinkeltje van Jantje Smidt kwam men aan het postgebouw, om verder de “Prince Baudouin” te bereiken voorbij de garre om de paarden te stallen op de achterkoer.
Ter Lippenslaan: het winkeltje van Jan Desmidt naast Hôtel de la Poste. En geen enkel verkeersprobleem!
Aan de overkant was Gust Lievens de beenhouwer. Jan Desmidt, in 1972 op 98-jarige leeftijd overleden, wist het ons destijds best te zeggen: "Aan de overzijde van ‘t onzent ook Gust Dewulf, Fika voerman en kruidenier. Wie weet ik nog allemaal? Eugeen De Backer de loodgieter, verder Marie Gysels, ook de ouders van Gusten Slosse die met hun schoenhandel uit de Smeestraat kwamen, Patje de Vos die niemendalle deed en woonde waar Lams zouden komen in de Blauwe Sterre. Op de hoek van de Dorpsstraat kwam Deklerck, die burgemeester was en uit Brugge kwam na de erfenis. Het eerste klein cafeetje liet hij uitbouwen tot “Hôtel de Bruges."
De Lippenslaan lag netjes en proper toen de le oorlog uitbrak. Na 1918 duurde het nog enkele jaren vooraleer de volledige aflijning een aanvang nam. Brouwer Demey werd toonaangever voor het Centrum. Toen nog bij het monument. Maar eens 1925 voorbij, kwamen meer initiatiefnemers uit het dorp om grond te kopen langs de Avenue. Ook het postgebouw werd hogerop verplaatst. Tegen 1930 had de laan naar zee zijn definitief uitzicht gekregen (zonder vermoeden wat een halve eeuw later zal gebeuren). Misschien nog vooruitlopen met de vermelding dat pas in 1970 de harde kasseien vervangen werden door een tarmacbedekking. En dan blijven we maar onwetend over het stinkende drukke verkeer en de parkeermeters (de siekebakken van het einde van de 20e eeuw).
De eerste huizen in het centrum van de Lippenslaan (tegenover Nova nu), ieder een naam, vlnr: De Schuit, Noordzee, Etoile Polaire, Rosa, Saidja, Paul et Jules, Marie-Louise, Marguerite, Marie-Antoinette, Trèfles, Antwerpen, Nord.
De eerste hotels van dorp tot zeedijk
Het was wellicht normaal dat de eerste hotels ook in het dorp opgetrokken werden. Waar eerst de artiesten logeerden, in het molenaarshuis van Van Damme, opende een zekere Neyts een hotel, de “Prins Boudewijn”. Die werd door Louis Vermeire in 1889 merkelijk uitgebreid. Alfred Verwee en Paul Parmentier behielden er het lokaal der artiesten en in 1891 stichtten ze de vereniging “Knocke Attractions”.
Links: Het hotel Welkom in het dorp bij de Nachtegaelestraat.
Rechts: De Communal bij het Gemeenteplein destijds.
Vlug verrezen meer hotels in de buurt: “Cygne”, “Communal”, “Bruges”, “Cosyn”, “Lion d’Or”, “Welkom” en “Couronne”. Maar zoals de badgasten zochten ook de hotels de dijk. Bij zee wou men bij voorkeur zijn.
De eerste villa’s werden gebouwd in de duinen. Eerst de “Villa Verwée”, tot “Fleur des Dunes” omgedoopt, vervolgens de villa’s “Marie”, “Louise” en “Napoléon” van Van Bunnen.
Met het aanleggen van het eerste gedeelte van de dijk liet Louis Van Bunnen in 1890 het “Grand Hôtel” optrekken. Hij werd de baanbreker van het hotelbedrijf voor een ruimer toerisme aan zee. Aanpalend kwam de eerste villa bij de dijk, “Ten Anker” van de Antwerpse kapitein ter lange vaart De Paepe. Meer hotels kwamen terecht tegen de 20e eeuw: “ Beau Sejour”, “Phare” en “Hôtel de la Plage”. De gronden werden steeds verworven van Van Bunnen en Co, bereid hun nieuw badoord meer betekenis en vorm te geven.
Links: Kelners en kamermeiden van het Palace Hotel in 1913.
Rechts: Met een der eerste auto's bij de Communal.
Het Grand Hôtel bij de eerste stenen zeedijk van 1890.
De groep Verwee had in 1890 door de Brusselse architekt Jean Baes een eerste plan laten tekenen voor de badplaats, een kursaal en een pier voorzien. Er kwam niets van terecht. Zo werd aanvankelijk enkel grond verkocht, investeringen gedaan door partikulieren, met hotels, villa’s en appartementen.
Het Grand Hôtel merkelijk uitgebreid na de oorlog.
Zoute-Compagnie met eerbied voor de natuur
De “Compagnie Immobilière du Zoute” zou meer vooruitstrevend tewerk gaan. Na de voorlopers rond Van Bunnen, kwam Lippens met nieuwe ideeën voor een badplaats in zijn natuurlijke omgeving aan bod. Daarbij werd beroep gedaan op de Duitse architekt Stübben, die reeds Zeebergen-Duinbergen uitdacht. In het Zoute beschikte men over alle gewenste troeven.
De personaliteiten in juli 1908 voor de eerste steen van de dijk naar het Zoute.
Op 5 juli 1908 werd officieel de eerste steen gelegd voor de dijk van het Zoute, die moest aansluiten bij deze van het centrum. De laatste steen kwam op 7 nov. 1909. In dit jaar werd het “Grand Hôtel du Zoute” opgetrokken bij de dijk en het Leopoldplein (nu Albertplein). De eigendom van Jacques van de Velde was voorzien van alle komfort: elektriciteit, autogarage, badkuipen, leeszaal, dienst aan afzonderlijke tafels, appartementen, gematigde prijzen, fijne wijnen. Telefoneren nr. 88. Het hotel was verwarmd met Belgische chauffage BL. Het was “het grootste, het mooiste, het modernste van het Zoute”.
Het Zoute nam een vlugge uitbreiding, hier gezien vanaf het kruispunt Elizabetlaan-Zoutelaan 1925.
Plettinckx Hul, zoals men zei, op de plaats waar nu de H. Hartkerk staat.
Meer hotels kwamen in de buurt: “Jacob’s Hôtel Le Zoute” en “Zomerlust pension du Zoute”. Charles Duysburgh, uit Zandvoorde gekomen om in 1898 ter Lippenslaan een Delhaize te openen, zag ook verder. In 1914 liet hij het bouwen van de “Savoy” in het Zoute aanvangen. Zijn zoon Joseph (in 1899 in ‘t dorp geboren, - overleden 1971), bracht zijn leven in de Savoy door. Hij schetste ons de buurt:
"Daar waren de "Belle Vue" van Vandenbossche, de "Jacob's" van Miel, de "Zomerlust" van Mon Jacobs, de "Terminis" van Devisscher en het "Grand Hôtel" van Ko van de Velde. Het Zoute was nog volledig duingebied en ook de Kustlaan was nog een zandstraat, met enkele villa's, de "Kikoto", "Val Joli" en "Kaboti", bij de Sparrendreef een chalet. De bouw van de "Savoy" werd opgehouden door de 1ste oorlog, achteraf pas in 1920 voltooid, het jaar waarin mijn vader overleed. Moeder, mijn zuster en ik zouden de zaak voortzetten."
De duinen lagen weids open voor de sport van de Engelsen aanvang 20e eeuw.
De golf heeft verder het mooie landschap in de Brabantse Panne onthouden.
Zo zagen er de duinen van het Albertstrand uit, hier in de buurt van de Meerminlaan, in het begin der jaren ‘20.
Enkele jaren later meldde zich aan de westkant van Knokke een nieuwe bouwheer, Joseph Nellens. In 1924 werd uit de Lispanne het Zegemeer gegraven. In 1926 sloot de zeedijk tot Duinbergen aan.
In 1958 het einde van de Sint-Margarethakerk te Knokke: stukgeslagen.
Tussen beide oorlogen in kwam het dorp van weleer steeds meer in de vergeethoek. In 1939 was de eens zo schilderachtige kerkstraat volledig weggeveegd. I 1958 werd de St-Margarethakerk aan flarden geslagen. Het oude kerktorentje bleef behouden, in de badstad de laatste souvenir van het dorp van weleer.
De kaas- en boterfabriek van ‘t Hazegras destijds.
De Oosthoek bij de Nieuwe Hazegraspolder
Voor de toeristen is de Oosthoek grotendeels de wijk der wafelhuizen gebleven. Maar ze trekken er ook heen om de landelijke sfeer tot het Hazegras en de Vrede terug te vinden. De Oosthoek overleefde de tijd, de buurt gebleven waar alles nog de groei achter de aarden dijk tot ons doet aansluiten. Sedert Philippe François Lippens met dijkgraaf Lameire besloot het schorgebied in 1784 tot polders vruchtbaar te maken: de Nieuwe Hazegraspolder. Vanaf deze tijd zet de geschiedenis in het de Oosthoek tot Fort Sint-Pol.
Het vredige landschap bij de Oosthoek, op de achtergrond de molen van moeder Siska in de Oosthoek 1900.
De eerste bewoner het dichtst bij het Oosthoekplein van nu, was Joannes Paye, op een erf dat eigendom was van Philippe Lippens. Ten zuidoosten van het Fort St-Pol baatte Cornelius Debedts het postje uit. Het hoevetje van weleer staat er nog, tussen nette villa’s, waar Margriet Schaut woont, met man René Dryepondt in de 20e eeuw de echte Oosthoeknaars. En van de Spaanse tijd weg. Ze zei ons:
"Mijn grootvader Jan Schaut kwam op 14-jarige leeftijd als oudste van twintig kinderen uit Bredene naar Knokke. Om hier hengsteknecht te worden op ‘t Hazegras. Cornelius Debedts was hertrouwd met Francisca De Groote en toen deze laatste weduwe werd, is ze met Jan gehuwd. Zo kwamen de Schauts in het oudste huis van de buurt? Toen Jan op zijn beurt weduwnaar werd, zonder kinderen, trouwde hij Amelie Ghys. Die hij met zeven kinderen achterliet.”
Trouwen en hertrouwen in de Oosthoek, heeft vele afstammelingen gelaten. Je kunt er een pint mee drinken in Vierwegen, kermis mee vieren als ‘t seizoen voorbij is, gerenaars eten als de Zwinvissers weer binnen zijn, de jeugd aanmoedigen rond het voetbalveld, de Bosmannen in herinnering brengen, met de Smoeltrekkers de kroegentocht rond het plein afleggen, de nacht bij vele bals mee doorbrengen.
De feestkring van de Oosthoek bleef de folklore in ere houden en bracht ook weer Napoleon op bezoek, Graaf Lippens van de partij.
Konee Sys werd 93 jaar in de Oosthoek: "Om zo oud te worden mag je niet veel smoren, niet veel drinken en moet je matig eten. Ik ben nooit ziek geweest, nooit in doktershanden. Of ja, toch eens, enkele jaren geleden, toen ik een valling had en ze absoluut de dokter wilden laten komen. Hij kwam. Bekeek me eens en zei dat ik hem niet nodig had. Vanavond zal ik mosselen eten. En ze zullen smaken." Konee is overleden in sept. 1975. Zijn herinneringen vertelde hij ons in meerdere Dagklappers (zie “Hoe het groeide en bloeide te Knokke).
Het was zoet wonen in de Oosthoek. De buurt nam uitbreiding, met Charles Demunter, Nas Byl, Louis Devinck, Seven Stockx, Sies Stock, Pier Devroe, Staf Demunter, Juul Deschepper, Domien Stock, Seven Cuypers, Jan Govaert, Dolf Viaene, Karel Selen en noem maar op, tot Zevekote toe, met Sissen Ko Muus of Doken Kerkhof. Moeder Siska bleef wafels bakken tot de eerste oorlog en achteraf zorgden de afstammelingen voor meer zoete geur in de buurt. Beyne tapte bier in “Vierwegen” en Vlaeminck vervolgde, liet over en bakt nog vis bij d’ oudste herberg. De Duutsche Paster was er de beste klant, zo bij de Witten. Charly en Kamiel trokken op kop met de Smoeltrekkers, toen André Nobus kermischampetter was. Voorzitter Vermeersch zet tot vandaag de dag de traditie voort. En ze dan allemaal onthouden naast Bosmannen Maurice Mortier, August Stockx, Albert Janssens, Julien Devroe en Bosvrouw Elodie Vanden Bossche.
En blijft er toch nog iets van de tijd van toen. Voor de rest moeten we de oude prentkaarten bovenhalen. Ook nog eens de zalige tijd beleven met wat de toeristen van toen naar huis schreven.
In het begin van de eeuw bij de Kustlaan, toen nog in het duin achter de vuurtoren.
Met vele kussen uit Knocke
23 mei 1901: "Liefste vader, ik ontving zojuist de mand met wijn waarvoor ik je bedank. We zijn goed geïnstalleerd te Knocke en de kinderen zijn het reeds volledig gewoon. Het weder valt redelijk mee maar er is enorm veel wind, zodat het best is in het bos. Vele groeten en kussen van ons allen, -Marthe."
Zo kunnen we nu nog lezen op een der vele prentkaarten, nu in het bezit van de verzamelaar. Oude postkaarten zijn de mooiste herinnering aan het dorp van weleer.
“Mijn liefste meisje. Ik schrijf je uit Knocke op 16 juli 1901. Deze morgen ontving ik je brief die me plezierde. We zijn hier met zijn zes en we vermaken ons lustig en vergeten de zorgen van thuis. Ik stuur je een zoete kus. Ook de groeten van het hele gezelschap en van de meid Adèle. Uw verkleefde vader.”
De kaartje kwamen het land in, tot Verviers of Charleroi. Vanzelfsprekend heel veel voor Bruxelles bestemd. Zodat we doorgaans meest Franse teksten terugvinden. Er was zoveel “en français” in die tijd.
"Maandag 5 u., 18 mei 1900. Lieve moeder, we kwamen terug van onze uitstap naar Sluis. Ik moet bekennen dat we enigszins vermoeid zijn. Ik schreef reeds naar tante Pauline dat we zaterdagnamiddag zullen terug zijn. Ik verhoop dat ze op tijd zal verwittigd zijn. Denk je dat ik nog een rok zal nodig hebben? Ik heb mijn rok met bruin lint om steeds te dragen, verder mijn bruin kostuum en mijn cyclistenrok. Ik meen dat het volstaat. Ik hoop dat u het goed stelt. 1.000 zoenen. Léonie.”
Zo te zien was Leonie niet veeleisend. En Henri was ook een brave jongen als hij naar oma Pirenne te Verviers schreef.
“Knoke (!) 9 aug. 1898. Lieve grootmoeder. Ik was de eerste van alles en Jacques de vijfde. Ik moet zeggen dat ik postkaarten verzamel en ik vraag je deze te willen houden. Wij amuseren ons goed. Het weder was goed maar nu regent het wat. Iedereen stelt het goed. Didi is niet ziek, maar hij is niet te best. Ik hoop dat het met u goed gaat. Ik omhels je uit ganser harte. Henri.”
De kaart voor de verzameling van Henri geraakte dan toch in andere handen. En wanneer reed de eerste auto hier door de straten?
"Knocke 19 aug. 1901: deze namiddag trekken we naar Heyst met de auto. kussen. H. Geter.”
En op de fiets? “5 dec. 1899. Mariette, ik verwacht je binnenkort per velo. Je vriendin die je op beide wangen kust. Berthe.”
We zijn nog steeds in de Belle Epoque, het zoete leven dat zal afgebroken worden door de eerste oorlog. Niemand denkt aan geweld dat de vrede in het dorp zou kunnen verstoren.
1913: “Villa Lust, Lippenslaan. Mijn lieve Lucie. We verlieten Brussel pas op 5 juni. In deze tijd van het jaar is het heerlijk te Knocke. Tot nogtoe profiteerden we vooral van het achterland, dat nu zeer mooi is. Knocke is geenszins verlaten, zoals ik dacht. Er is zelfs veel beweging. Bijna alle villa's zijn open. We woonden heel schoone feestjes bij, bij gelegenheid van de inhuldiging van een nieuw stadhuis. Laer zal ik je langer kunnen schrijven. Ik stuur je mijn verkleefde groeten. Angèle.”
In 't zelfde jaar op 12 aug.: “Lieve ouders, ik heb voor het ogenblijk mijn gebrodeerde hoed op en hij staat me heel schattig. Hij is prachtig en ik dank er zeer mijn lieve moeder voor. Ik vermaak me steeds meer en meer te Knocke. Het blijft mooi weder. Niets dan kussen. Titine.”
Knocke met een mooi strand en een vredig dorp.
5 aug. 1912: "Lieve ouders, vandaag zondag zijn we te Knocke. Ik amuseer me goed en ik hoop groot te worden en zeer bruin, in zover dat u me niet meer zult herkennen. Zaterdag ging ik blootsvoets in zee een halfuur lang. Ik was niet bang met de andere kinderen. Ik vroeg tante ook te mogen gaan. Tante liet me bij aankomst wegen en ik weeg 27,7 kg. Ik amuseer me goed en het is hier goed weder. Ik stel het goed en ik eet veel. Ik omhels u uit voller hart. M.L."
In hetzelfde jaar: "Deze vrijdag is het weder niet te best. Wat ons niet heeft kunnen weerhouden de weg naar het Zoute in te slaan, dat niet was wat men zei, maar Knocke is daarnaast een zeer mooi strand met een vredig dorp. Vele zoenen. Hortense en Gabrielle."
De oudstgedateerde kaarten in ons bezit zijn van het einde van de 19e eeuw, van voor 1899 eerder zeldzaam. Ze zijn ook te Knokke afgestempeld. Vooraleer de stoomtram in 1887 met de postzak tot hier kwam, werd deze te Westkapelle afgezet. Dan kwam het postgebouw in het dorp ter Lippenslaan. (Zie de bijdrage van Renaat Dusauchoit over poststempels in ons Jaarboek 1989). De organizatie voor de korrespondentie kwam pas bij het begin van de 20e eeuw volledig op dreef. Fons Fournier, brievenbesteller nr. l, was amper 20 jaar als hij in 1903 in dienst kwam. Casen Lingier was in 1905 voor de volle uren in de post. Hij was er toen ook 20 geworden. Langs de dijk waren er precies 28 huizen: "Ik heb ze dikwijls kunnen tellen", zei hij ons in een Dagklapper. "Toen waren er 's zomers vier fakteurs voor drie maanden. In de winter was er één fakteur en half! Die halve voor een halve dag."
Er vertrokken vooral veel kaartjes naar het binnenland.
“17 juli 1906. Beste Marcel. We zijn te Knocke sedert een achttal dagen. Ik verblijf in het Kursaal Hotel en maakte reeds een tochtje in zee mee met een sloep. De vissers zijn zeer vriendelijk. Een vriendschappelijke handdruk. Maurice.”
Onder het zichtje van het "Grand Hôtel de la Couronne", lezen we in datum van 27 aug. 1903: “Mijn lieve ouders. Dit is het hotel dat ik over enkele uren zal verlaten. Ik ben zeer ongeduldig u terug te zien! Duizend flinke kussen en komplimenten aan Marthe. Uw Pitteque.”
Robert schreef in hetzelfde jaar een kaart met een schone baadster naar zijn: “Lieve onkel. Ik vermaak me, ik omhels je, ik hou van je. Je neef is voor het ogenblik aan zee.”
De laatste dag is aangebroken en ik ben treurig gestemd
“Knocke 15 aug. 1903. Lieve Gustave, het nu zodanig warm dat ik weer een zonneslag kreeg, maar in mijn nek nu. Je dochter was de gehele dag onwel en ze heeft al die tijd geweend en heeft buikloop. In de namiddag heelt ze veel uit de neus gebloed en dat heeft veel deugd gedaan. Ik hoop dat het morgen zal beteren. Het is prachtig weder. Je vrouw, Joséphine.” Neen, geen zoenen voor Gustave.
Op een zichtje van het "Grand Hôtel des Familles" (waar nu de Generale Bank op hoek Lippenslaan-Bayauxlaan), duidden Jeanine en Titi "Melle Marie (mijn vriendin) en de andere, de oudste, Melle Clémentine" aan. Het was op 19 sept. 1911: “Bonjour vous deux. Gaat het? Onze dagen worden afgeteld en alles loopt zo snel voorbij dat ik ze niet meer zie passeren. Vrijdag was het koud en slecht weder. Zondag was het beter en vandaag maandag is alles in orde. Ik denk binnen vier dagen terug thuis te zijn.”
De fotoliefhebber in 1903: “Poes, heden fotograaf gespeeld; weet echter nog niet of het gelukt is. De voet is deze morgen nog niet aangekomen. Hier alles goed; schoon warm weder. Mme Marannes heeft geen album: dus! Met welken tram kom je zondag? Heden een lekker bad genomen – zee kalm als een spiegel. Beste kusjes, Piet.”
5 aug.1900: “Liefste Mimie. We zijn hier best onder alle oogpunten. Emile stelt het goed en amuzeert zich veel. In het pension is het zeer plezant. We zijn er met 27 gasten vandaag. Het weder kwam helemaal in orde sedert gisteren. Vandaag is het prachtig. Duizend K. v. Louis.”
Kwamen onvermijdelijk de laatste dagen van het verlof aan zee.
27 aug. 1906: “Lieve tante, weer zoo goed een weinig plaats te maken voor mij. Ik kom zondag om in Hever te zijn met den trein van 11 en half. Zeg aan een van mijn broeders aan de statie te zijn. Ontvang de beste groeten van uw nicht Marie.”
16 aug. 1903: “Beste Netje, de laatste dag is aangebroken. Ik ben treurig gestemd. Ik amuseer me goed en het is zo goed te Knocke. Ik kom morgen-namiddag terug. Kussen, Jeannette.”
Jawel, we komen volgend jaar naar Knocke terug.
En in het jaar hierop zullen er weer meer bezoekers dan ooit zijn tussen dorp en zee. En ze zullen op hun beurt een kaartje schrijven. Zoals het in het verlopen seizoen, op het einde van die 20e eeuw, de badgasten het ook gedaan hebben. Zoals er over honderd jaar ook weer iemand zal zijn om zijn indrukken in enkele lijnen vast te leggen. Zoals het de badgasten in het verlopen seizoen, reeds naar het einde van die boeiende 20e eeuw toe, ook gedaan hebben. Zoals er over honderd jaar meer indrukken in enkele lijnen zullen vastgelegd worden. En het te Knocke-Knokke weer eens allemaal zal veranderd zijn. Maar wat zal blijven, zijn die “vele kussen”.
En vele groeten,
André D'hont