Portret - Eugène Mattelaer
De laatste burgemeester van Knokke (en de laatste sjerp schonk hij Cnoc is ier), erelid van de heemkring vanaf het eerste uur, legendarische figuur tijdens de insluiting sept.-okt.1944, in de loop der jaren "beste vriend" van u en mij, voor alle gelegenheden dichter, schrijver van een boek in 750 talen voor de wereld rond, zoveel meer (en dat verneemt men verder wel), dat is dr. Eugène Mattelaer.
Brandende lamp:
Mijn lieve, mijn blonde,
mijn lachende-gezonde,
houd ze brandend
de lamp!
Geef ze dan daaglijks
de kostbare olie
der liefde.
Laat ze licht zijn
laat ze vuur zijn
laat ze vlam zijn
laat ze klaarte zijn
laat ze warmte zijn
laat ze leven zijn.
Houd ze dan brandend
de lamp,
de lichtende lamp
van het leven,
door het lemmet der vriendschap
door de olie der liefde.
Uitgezonden in het zondagmorgenprogramma: Van Radio Valko. 105 FM, 'Ontbijt met muziek'
Fragmenten uit een levensverhaal
D.S.: interviewer Dominiek Segaert - E.M.: Eugène Mattelaer.
D.S.:
"Er zijn er die iets doen.
Er zijn er die niets doen.
Er zijn er die denken dat ze iets doen."
Zo begint een gedicht van Eugène Mattelaer als antwoord op een anoniem schrijven. De titel luidt: "De 107".
En op die 107 zijn er 7 die iets doen en 20 die discussiëren over wat die 7 doen, en 80 die de schouders ophalen als die 7 iets doen. Hij is zijn leven lang een doener geweest, als arts, als politicus, als letterkundige. Doeners weten altijd waar zij staan. Eugène Mattelaer beschouwt zijn dichterschap niet als kunst met een grote K. Waarom schrijft U, dokter?
E.M.:
Ik heb mij nooit beschouwd als een groot dichter. Maar schrijven is voor mij een hobby, als voor anderen de sport. Want ik schrijf graag. Als slot van mijn bestsellerbundel "Houd ze brandend, de lamp" (3 uitgaven, met een hartelijk voorwoord van Graaf Leon Lippens), heb ik geschreven:
"Eens dood zal aan zijn graf
misschien worden gezegd:
die man bracht hier wellicht
geen schitterend dichterslicht
maar was getrouw en nooit laf
en wat hij schreef, was echt."
D.S.:
Het is geen alledaags feit dat een arts in zijn vrijetijd schrijft en daarnaast een politieke loopbaan heeft gekend. U was te Knokke in de periode 1946-1966 schepen, tussen '54 en '58 provincieraadslid, tussen '66 en '73 burgemeester en tot eind maart 1985 gemeenteraadslid en woordvoerder der rechterzijde. Hoe rijmt men dat aan elkaar? U kunt wellicht even vertellen hoe U in Knokke beland bent en hoe U in de politiek bent gekomen.
E.M.:
Door oorlogsomstandigheden ben ik in Knokke "aangespoeld". Ik ben een Kortrijkzaan, geboren en getogen in de Groeninghestede, waar mijn vader apotheker was (de apotheek heette Groeninghe-apotheek). Ik ben de tweede van tien kinderen. Mijn studies deed ik aan de K.U. te Leuven waar ik in 1935 promoveerde tot "Dokter in de geneeskunde-heelkunde en vroedkunde" (zoals het vooroorlogs werd betiteld). Ik ben nu sinds juli 50 jaar geneesheer (Gouden Beroepsjubileum). Na mijn legerdienst, eind 1936, werd ik elk jaar als officier-geneesheer opgeroepen (iedereen voelde dat de oorlog dreigde) en met de algemene mobilisatie van augustus 1939 moest ik optrekken naar het beruchte "Fort van Eben-Emael", doch de eigenlijke oorlog van 10 mei 1940 maakte ik mee in het “Fort van Andoy”, waar ik een paar maanden te voren werd gepermuteerd wegens promotie. Op 26 mei 1940 (2 dagen vòòr de kapitulatie) viel ons Fort en werd ik als krijgsgevangene overgebracht naar Colditz in het Oflag IV C. Mijn vrouw was met onze twee oudste kinderen gevlucht op 10 mei 1940 naar haar ouderlijk huis te Knokke, alwaar haar vader arts was. Zo landde ik, na krijgsgevangenschap, in oktober 1944 te Knokke! Nooit dacht ik dat de oorlog tot 1945 zou duren, en na die lange periode van oorlog, besloten wij te Knokke te blijven. Ik ben er dus beland door oorlogsomstandigheden en ik houd van deze stad en haar inwoners.
D.S.:
Maar hoe bent U tenslotte in de politiek terechtgekomen bij eerste naoorlogse verkiezingen in 1946?
E.M.:
De oude Knokkenaars herinneren zich nog goed de omsingelingsperiode van begin september '44 tot begin november '44. Gedurende deze tragische periode was ik werkzaam in het Rode Kruis-noodhospitaal samen met een dynamisch en toegewijd team van vrijwilligers. Dit noodhospitaal, waar om en bij de 400 gewonden (door bombardementen veroorzaakt) werden verzorgd, was ingericht in de ruime kelders van het huidige Koninklijk Atheneum op het Verweeplein, rechtover het stadhuis. Na die omsingelingsmaanden stond ik bij de bevolking in een 'Geur van heiligheid'. En bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1946 heeft Graaf Leon Lippens mij gevraagd mij kandidaat te stellen op de "Lijst der Gemeentebelangen". Ik mag rechtzinnig verklaren dat ik niet de minste ambitie had een politieke rol te spelen (ik had een drukke beroepspraktijk), doch uiteindelijk heb ik de taak van schepen aanvaard, samen met de intelligente John Verhulst, directeur van het stedelijk casino. Ik dacht aan de gevleugelde uitspraak van Julien Benda: "la trahison des clercs”, nl. dat intellectuelen hun plicht niet doen t.o.v. de gemeenschap. Ik mag zonder blad voor de mond gerust verklaren dat wij een heerlijk trio vormden in het college, dat samen met gemeentesecretaris Jan Claeys 20 jaar lang (1946-1966) de stad bestuurde.
D.S.:
In 1946 had U de meeste voorkeurstemmen van al de lijsten. Op 30 januari 1947 schreef Graaf Leon Lippens U een brief waarin o.a. volgende mooie passus in voorkomt: "Het leven is te kort om klein te zijn, om tijd te verliezen met ruziemaken, met petieterigheid. Laat ons liever het leven beschouwen met een glimlach en laat ons niet alleen trachten te doen wat wij gaarne doen, maar gaarne doen wat wij te doen hebben; laat ons streven naar een hoger leven voor iedereen. Dan verliezen wij geen tijd, want de waarde van één mens, van één ziel is oneindig..."
Kunt U ons iets vertellen over uw taak als schepen en later die van burgemeester?
E.M.:
De mensen met zin voor het burgerschap zien in het gemeentebestuur de componenten van gezag en orde, de coördinatie van diensten, een bestuurlijk onderdeel van provinciaal en nationaal bestuur; zij weten dat het gemeentebestuur bevoegd is over de specifieke belangen der gemeente te waken; alle partijen die lijsten indienen zijn aldus “gemeentebelangen”.
De meeste burgers staan echter onverschillig tegenover het gemeentebestuur: het stadhuis is een groot huis met zijn secretariaat, zijn burgerstand, zijn bevolking, financiële en technische diensten, waar ambtenaren en bedienden "rondlopen”; enkele mensen hebben er iets te zeggen en de anderen moeten doen wat de overheid hen vraagt.
Liefde in de politiek
Is politiek een speelbank met veel schijven
waar liefdeloos elkeen zijn gang kan gaan,
dan heeft men reeds op voorhand afgedaan,
dan kan men op die snelstroom niet vér drijven.
Want nu de mensheid één wordt langzaam aan
door samenwerk, door markten, door bedrijven,
toch zal de eigen grond ons lichaam blijven
waar fris de Geest waait en waar vruchten staan.
De politiek moet dienen, moet verlangen
steeds de mens te helpen die de vrijheid eert,
– als Tijl die waagt maar nimmer wordt gevangen.
Wij zijn van 't ras dat taai is en zich weert,
dat tarwe zaait en vis uit zee blijft vangen,
en dat in liefde steeds volharding zweert.
Voor enkelen tenslotte is het een vijandige macht die hun portemonnaie bedreigt zoals een kantoor van belastingen. Nochtans is het gemeentebeleid gevestigd op de vrije wil van iedereen op de dag der verkiezing. Het wortelt in U, in mij. Er dient orde te zijn, anders loopt alles in het honderd, maar dan orde ingesteld door personen die weten dat zij met geen onderdanen te doen hebben, maar wel met medewerkers; zij vertegenwoordigen de orde tegenover vrije mensen. En deze orde kan een last zijn voor sommige burgers, want het algemeen welzijn moet steeds het eigenbelang primeren.
De taak van het college is gezag te zijn, maar dan een "bemind" gezag, waarvan vertrouwen uitstraalt en dynamische werkkracht. Ik heb het uitzonderlijk voorrecht gehad in een college te zitten met uitzonderlijke "schone" mensen die ik hierboven heb vernoemd: Graaf Lippens, John Verhulst, secretaris Claeys. Graaf Lippens heeft 20 jaar lang Knokke geleid, en de stad is hem veel verschuldigd. Hij is een "grote" figuur (met de drie Engelse c's: clever, courageous and clean) voor wie ik een grote eerbied en bewondering koester, want die Man heeft aan de "Res Publica" het beste van zichzelf gegeven. John Verhulst, de directeur van het stedelijke casino (de verstandigste man die ik ooit heb ontmoet), was de eerste schepen, ikzelf was de tweede, en in 1952 kwam er een derde schepen bij: de dynamische Jef Rombout. Hij overleed in 1961 en werd opgevolgd door Herman Aernoudts. In 1964 word de volksvriend Pierre Van de Velde schepen.
Ik mag getuigen dat de verhouding en de genegenheid in het college uitstekend waren, ook met de eminente stadssecretaris Jan Claeys (45 jaar topambtenaar 1925-1981). Het naoorlogse Knokke bloeide op en werd "de tuin aan de Noordzee". Het college werd daadwerkelijk geholpen door de Cie. het Zoute, de Cie. Knokke balnéaire (Albertstrand), de casinodirectie. Commissies werden opgericht voor de sport, voor de jeugd, voor sociale zaken, voor cultuur (ik stichtte "avant la lettre" de eerste culturele raad in 1952 met Antoine Ghekiere e.a.).
D.S.:
Is uw levensfilosofie niet gericht naar de geest van de vreugdezaaier Phil Bosmans (“Menslief, ik hou van je...”), de stichter en de bezieler van de Bond Zonder Naam met haar 200.000 leden? U hebt het in uw gedichten vaak over liefde, vriendschap, moed. Is hij niet zo'n beetje uw geestelijke vader?
E.M.:
Ja, inderdaad. Pater Bosmans is een apostel en ik ben fier zijn vriend te mogen zijn. Vaak heeft hij mij geïnspireerd om samen met hem, liefde en genegenheid onder de mensen te brengen. Zo spreekt de titel van mijn bundel 'Houd ze brandend, de lamp" voor zichzelf: die lamp moet u olie geven om te branden, en de levenslamp heeft de olie van de trouw nodig, van de eerlijkheid, van de vriendschap, en vooral van de moed en het levensoptimisme. In mijn andere bundels bezing ik vaak andere waarden: "Kring des Levens" (de rode draad van de wieg tot het graf), "De Andere Oever" (over de liefde die blijft na de dood), "In Vlaanderens Velden" (een boek over offer en strijd) en "Nooit de Moed opgeven" (drie uitgaven, waarin een wekroep te vinden is tot blijvend levensoptimisme, spijts alles).
*************
In de 'Geschiedenis der stad Kortrijk' door Frans De Potter, is er een hoofdstuk over 'Beroemde Kortrijkzanen', o.w. Joost Mattelaer, een produktief en religieus geïnspireerd dichter – in de Groeningestede geboren in 1616 en er gestorven in 1687 – en die in 1647 de titel van ’Prins der Rederijkerskamer van ’t Heilig Kruis’ verwierf. Heel wat van zijn nakomelingen werden deken van de rederijkerskamer der 'Cruysbroeders’ en zelfs prins. Zo mogen we terecht schrijven dat Eugène Mattelaer, een verre nazaat van Joost Mattelaer, als fervent en geestdriftig beoefenaar van de poëzie de familiale traditie heeft voortgezet.
Eugène Mattelaer stamde uit een vroom, sociaalvoelend gezin van tien kinderen en zag het levenslicht te Kortrijk op 26 juli 1911, als tweede zoon van Pierre Mattelaer, apotheker, die in de Leiestad werd geboren op 30 oktober 1880 en er overleed op 23 maart 1941, en van Philomène Briers, geb. te Linden op 29 augustus 1883 en te Kortrijk overleden op 10 juni 1957.
Na zijn Latijns-Griekse humaniora aan het St.-Amandscollege van zijn geboortestad, behaalde Eugène Mattelaer zijn diploma van dokter in de geneeskunde aan de Leuvense katholieke universiteit (1929-1935) en publiceerde zijn eerste pennevruchten in 'Ons Leven', orgaan van het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (K.V.H.V.), waarvan hij in 1934-1935 praeses was.
*************
Kun je niet lachen, glimlach.
D.S.:
Er is toch een vers in "Nooit de Hoed opgeven" dat ik wat nader verklaard zou willen zien. "Kun je niet lachen, glimlach": waar ligt het verschil tussen "lachen" en "glimlachen"?
E.M.:
Er is een wezenlijk verschil, Dominiek, en in mijn "Lof van de Glimlach" heb ik dit beschreven, o.m. als volgt
"Lachen is lichaam, glimlachen ziel,
lachen is hebben, glimlachen zijn,
lachen is ontlading, glimlachen sereniteit,
lachen is vuurwerk, glimlachen blijvend licht.
Wij kunnen ons alleen Franciscus van Assisië voorstellen met een glimlach als hij sprak tot de vogeltjes, de bloemen.
Met valse tanden in de mond kan men goed lachen, doch men kan nooit vals glimlachen. Een geveinsde glimlach is een grimlach/grijnslach."
D.S.:
U bent voorzitter van de Kerkraad van de Heilig-Hartparochie; in het pas verschenen boek over de "geschiedenis van de H.-Hartparochie" door Z.E.GH. Jozef Van den Heuvel noemt hij U de "inspirator" van de Gouden Jubileumfeesten in juni 11. (1935-1985). Ondanks het feit dat u niet meer in de gemeenteraad zetelt, bent u toch nog erg bedrijvig. Is dat optimisme? Nooit de Moed opgeven zeker? Mogen we zeggen dat het optimisme de hoeksteen vormt in uw leven?
E.M.:
Ik denk dat u het juiste woord gebruikt: een hoeksteen. Ik ben wat men noemt in het Frans "un optimiste de nature". Dat is misschien naïef uitgedrukt, Dominiek, maar het geeft mij persoonlijk een zekere sterkte. Nu ik 74 ben, mag ik fysisch van mijn gezondheid niet klagen. Ik ben in mijn leven gezegend geweest op familiaal vlak (een goede echtgenote, vijf gehuwde kinderen, vijftien kleinkinderen!), op beroepsvlak, op sociaal vlak, op politiek vlak. Ik heb 40 jaar gewerkt voor het Rode Kruis als plaatselijke en provinciale voorzitter, tenslotte als nationale gemeenschapsvoorzitter, en dit "om te dienen, zonder te verdienen". Dit gaf mijn leven zin en waarde, want het Rode Kruis is een caritatieve organisatie, die, wereldgericht, veel goed doet en hulp biedt aan de lijdende mens "wie hij ook zij". U vraagt me wat ik nog doe in de herfst van mijn jaren? Als lector, benoemd door de Katholieke Universiteit Leuven in 1975, was ik eerst, tot 70 jaar, directeur van de School voor Mond- en tandheelkunde, stagecentrum A.Z. Sint-Jan Brugge. Nadien hebben Rector Piet De Somer (+ in mei 1985) en minister Daniël Coens mij gevraagd de coördinator te zijn voor het Postuniversitair Centrum West-Vlaanderen met zetel te Brugge, een centrum dat jaarlijks een vijftigtal symposia en lessencycli in organiseert. Daarenboven heb ik in 1983, op vraag van het Episcopaat, het algemeen voorzitterschap aanvaard voor de Beneluxlanden van Pro Petri Sede, een beweging van "Trouw aan Kerk en Paus". Zò is "blij werken" mijn recept voor optimisme. Men moet het leven aanvaarden zoals het zich voordoet, zich verdienstelijk maken daar waar men kan. Als men geen zin geeft aan zijn leven en aan dat van zijn medemens dan heeft men zijn plicht niet gedaan.
Zalig gij...
Aan de bloedgevers
Zalig gij die geeft uw eigen bloed!
Het is de kreet van ’t onbekende hart
dat naar U roept om hulp in nood en smart
en als een vlammend vuur uw hart doorgloedt.
Symbool van trouw – zoals de pelikaan
die uitbloedt en het jonge leven hoedt – ,
stelt gij de daad van de Samaritaan
door’t schenken van uw eigen hartebloed.
Laat velen delen van het zoet festijn
der rode druppels, fonklende koralen!
En morgen weer zult gij de daad herhalen
om door uw gift Gods pelikaan te zijn.
*************
De 107
Er zijn er die iets doen.
Er zijn er die niets doen.
Er zijn er die denken dat zij iets doen.
Er zijn er zeven die iets doen.
Er zijn er twintig die discussiëren over wat die zeven doen.
Er zijn er tachtig die de schouders ophalen als die zeven iets doen.
Het gebeurt dat één der honderd de man komt uitleggen aan één der zeven hoe hij het zou moeten doen.
Eén der zeven is het dan plots inwendig blij maar uitwendig houdt hij de glimlach.
En hij zwijgt, want hij heeft niet de gewoonte te veel te praten.
Ten andere, hij heeft iets te doen.
*************
D.S.:
In het boek 'Dagklapper van Knokke' geschreven door vriend André D'hont, staat dat U de raad van Graaf Leon Lippens voor altijd wilt onthouden. Ik lees even voor:
"Plant niet enkel bloemen; hoe mooi ze ook mogen schitteren, toch zullen ze weldra verwelken. Plant wel eiken: het kleine scheutje zal over 10 of 20 jaar een boom worden, waarvan uw kinderen en de kinderen van uw kinderen zullen genieten. Ons werk moet niet enkel de streling van het heden, maar vooral de ruimte van de toekomst voor ogen hebben."
Is die stelling anno 1985/1986 voor Knokke-Heist nog altijd even waar?
E.M.:
Dat is een formidabele spreuk en een formidabele zin die ge daarnet gelezen hebt, en die ik natuurlijk 100 % onderschrijf. Graaf Lippens is tenslotte een groot filosoof. Inderdaad, men mag bloemen planten, die verwelken vlug, maar men moet eiken planten, bomen die de tand des tijds trotseren. Als u mij nu vraagt: "Hebt u bomen kunnen planten”, dan denk ik dat het "team Graaf Lippens" eiken heeft geplant voor de stad Knokke, het brandweercentrum, de sporthal en ten slotte het ontmoetingscentrum (cultureel centrum). Voor de verwezenlijking ervan heb ik mij als schepen en burgemeester bijzonder ingespannen. Deze centra zijn voor de toekomst van Knokke van blijvende waarde.
D.S.:
Dokter Mattelaer, is er iets wat u aan het einde van dit interview op Radio Valko, nog wil zeggen aan onze honderden luisteraars van 'Ontbijt met Muziek'? Iets wat u graag in dit gesprek had willen belichten?
E.M.:
Ik wil u eerst en vooral bedanken, Dominiek, dat u mij de gelegenheid bood op te treden voor Radio Valko die een breed luisterklankbord heeft. Dankbaarheid is het geheugen van het hart (spreuk van Phil Bosmans). Als besluit zou ik vragen aan de Knokkenaars en aan de Heistenaars, kortom aan alle mensen van goede wil: meer begrip en meer verdraagzaamheid. Toen ik uit de gemeenteraad ben getreden, na bijna 40 jaar actieve deelname, is het gedeeltelijk omdat ik mij niet kan verzoenen met de scherpe agressiviteit die vaak tot uiting komt. Ik ben een discipel van Erasmus die het mensdom heeft geleerd dat "fanatisme de bastaard van de Geest is". Ik ben een anti-fanatieker, ik tracht begrip te hebben voor andermans mening, zelfs op godsdienstig gebied. Maar dan vraag ik ook eerbied voor mijn opinie.
Ten slotte wens ik aan al mijn stadsgenoten het beste, mijn levensspreuk indachtig:
"Nooit de moed opgeven!!!"
*************
Zalig, gelukkig jaar
Wat zeggen de bakkers tegen elkaar
Op de eerste dag van het nieuwe jaar.
Veel koekjes en krenten, veel deeg en veel meel
Veel taartjes met rijst, en broodjes heel veel.
Wat zeggen de boeren tegen elkaar
Op de eerste dag van het nieuwe jaar.
Veel appels en peren, veel hooi op de zolder
Veel kalfjes en zwijntjes, veel graan in de polder.
Wat zeggen de vissers tegen elkaar
Op de eerste dag van het nieuwe jaar.
Veel tongen en grieten, veel haring, veel schol.
Geen storm in het zeegat, het net altijd vol.
Maar wat zeg ik, zegt gij en iedereen
Niet bakker en boer en visser alleen?
Brood op de tafel, en vuur in de haard,
Houdt van elkander, vrede op aard,
Dan is gans dit jaar voor ieder veel waard.
*************
Laat ons allen in ons zelf de kracht vinden om te vermijden:
- de toon waardoor anderen ons mijden,
- de traagheid die de beslissing remt,
- het woord dat prikkelt en beklemt,
- de vrees die verantwoordelijkheid bestrijdt,
- de discussie die ons van elkander scheidt,
- de zin die ijdel is en leeg,
- de achterklap die krenkend is en veeg.