Jules Rotsaert

André D'hont

Onze vriend en ere-lid van "Cnoc is ier" overleed op 82-jarige leeftijd op 4 juni 1982 in zijn geliefde Knokke. Jules Rotsaert vertelde ons voor een Dagklapper in 1967 zelf zijn historie.

2018 06 15 164618

“Bang zijn” kwam in zijn woordenschat niet voor. Ooit waagde hij zijn leven voor zijn Knokke. Wapengeweld hield hem niet tegen. Een kwade hond, een op hol geslagen paard bedaarde hij met één enkel gebaar en vond dat de normaalste zaak van de wereld.

Goed als de zomerzon wilde hij een betere wereld. Armoede en mizerie deden hem pijn. Maar zijn linkerhand heeft nooit geweten wat zijn rechterhand gaf.

Handel was voor hem een middel, geld was nooit zijn uiteindelijk doel.

Hij genoot van het leven, hield van de wereld, de mensen en van schoonheid. Hij schilderde de zee zo zwart als zijn kolen. “Zo heb ik de zee bij nacht en stormtij gezien” zei hij.

Hij hield van de wetenschap, de familie, zijn kinderen, zijn lieve vrouw. Van zware tegenslagen werd hij niet gespaard, maar zijn liefde was zeer groot.

Hij was een lastigaard. 't Moest gebeuren zoals hij het wou. Met veel was hij niet akkoord. Hij schoorde zijn brede schouders vooral tegen het onrecht.

Wij hopen dat Jules, onze zeer goede vriend waar wij altijd op konden rekenen, het nog keihard voor ons opnemen zal.

Raf.

De baard van Pier Rotsaert

– Pee was geen gewone vent. Was hij voor iedereen Pier Rotsaert, dan wist men het vooral terwille van zijn baard. Hij had een baard voor de zondag en een voor de weekdagen. Als 't zondag was had hij uren werk om hem schoon te maken, maar dan zag hij er ook piekfijn uit om met Metje naar de mis te gaan. Hij droeg die baard tot hier. Maar in de week werd het een korte baard. Dan stak hij het haar in zijn bovenhemd en knoopte de onderste twee knop­jes dicht. Zo hing hij niet in de weg voor zijn werk.

Jules Rotsaert kan veel vertellen over zijn grootvader en nog over heel wat meer. Georges Rotsaert, zijn broer van de burgerlijke stand (en die nog al die data kent), zat er ook bij als de souvenirs opgerakeld werden over Pier Rotsaert, die geboren werd in 1840 en te Knokke stierf in 1916. Zijn baard heeft rond de jaren 1900 veel opzien gebaard in de Smedestraat waar hij tot in het ronde de legendarische Pier was.

– Pee had ook een hoed, een “chapeau buse” die hij geheel of half kon zetten. Als het hoogdag was, droeg hij die hoed hoog; op een gewone zondag zette hij zijn bolhoed op.

2018 06 15 164654Gezeten naast zijn oude houtkachel, een waar pronkstuk, ver­telt Jules Rotsaert ons over zijn groot­ouders.

2018 06 15 164714Pier Rotsaert en zijn echtgenote Natje Sleene laten zich, fierder dan ooit, vereeuwigen. Pier had hierbij zijn hoed voor de “gewone zondag” op.

– Wat deed hij dan van stiel?

– Stoelvlechter, tuinier en houthakker. Heel wat meer. De kerkstoelen herstelde hij tegen 30 centiemen ’t stuk. En sterk was hij. Zo kon hij 25 stoelen ineens op zijn hoofd dragen. Een kluchtigaard was hij ook. Op een keer was hij bij de pastorij. Paster Loosveld had twee mei­den, Leonie, de oude en Leitje, de jonge. Leitje riep achter Pier om te helpen de waterketel dragen. Wat Pier met plezier wilde doen. Maar Leitje zei: “Hij weegt zwaar, want den dui­vel zit er in”. Waarop Pier dan maar de ketel neerzette en voortging, hoewel Leitje hem nog na riep. Pier liet horen: ,,'k Help geen duivels dragen”.

– Had hij er dan schrik van?

– Van niets was hij bang. Hij was eens met de andere naar Holland bomen gaan vellen. En gingen ze aan 't wedden wie een pint zou betalen. Met speeksel maakten ze hun haren nat en zetten het zo recht op hun hoofd. Wie het dan dichtst bij het vel met de zware hakbijl zou afkappen kon de pint winnen. Zo gezegd zo gedaan. Maar er waren mareechaussees in de buurt en die hadden het spel in de gaten. Het kon niet tot het einde worden uitgevoerd. Doch Pier moest zeker gewonnen hebben met zijn vaste hand!

– In vroeger jaar werd er op de kermis zoetekoek gekapt, twee voor 10 centiem. Ieder be­taalde 5 centiem en die ’t laatste stukje van de koek kon doorknippen mocht al de knibbeltjes meenemen. Pier was er een artiest in. Zo kwam hij, als ’t kermis was, altijd thuis met zijn rode zakdoek met zwarte bollen, vol zoetekoek en we konden er thuis eten tot we ze beu waren.

– Waar woonde Pier in de Smedestraat?

– Rechtover Pito Cosyn, de brouwer. Daarnaast woonde Kwinten Rotsaert, de broer van Pier. Die was barbier en hij had een uithangbord: “Bij de barbier verkoopt men bier, groot en klein zoals ze zijn”. Die twee broers waren twee fameuze farceurs en ze hebben heel wat uit­gestoken. Pier had eens een kortewagen laten maken bij Louis Raes, een klein ventje dat wagenmaker was en later naar Stalhille verhuisde. Louis woonde in dezelfde straat. De kor­tewagen werd geijzerd bij Remi Van Belleghem in de smidse. En als Pier en Kwinten de zon­dag van de hoogmis kwamen, stond de kruiwagen klaar, beslagen en geschilderd. Het fon­kelnieuwe ding werd gekeurd, goed bezichtigd door de geburen. Pee zei: “’k Zal hem mee­doen”. Maar Kwinten vroeg: “Pier durf je erop zitten, ’k zal je voeren”. En waar ze de zon­dag altijd veel “Kapelletjes” deden, zei Kwinten nog: “Je moet je goed dronken gebaren”. Wat misschien niet nodig was. Er werd nog eens gewed met enkele omstanders voor een paar pinten, die eerst geledigd werden, bij Berten Heyneman, in de “Voorstad van Knokke”, bij Remi in de café. En Pee zette zich op de kortewagen. ’t Was ’n gewone zondag en hij had zijn bolhoed op. Zijn hemd zette hij wijdopen (wat ver moest gebeuren terwille van zijn baard) en zijn vest trok hij scheef. Heel ’t gebuurte stond op stelten. En het was een volkrijke buurt, met veel kinderen. Het was al rond één uur, daar waar Pier altijd rond den twaalven thuis kwam om te eten. Metje deed de deur open en sloeg de armen omhoog: “Wel, wel, Pier is toch niet ziek!” Maar men stelde Natje (want Metje heette eigenlijk Nathalie Steen) ge­rust: „Neen, hij heeft een potje te veel gedronken en ’t is niet erg”. Pier werd uitgekipt. Metje kreeg hem al sakkerend binnen. Maar Pee begon zijn broek uit te trekken, met de op­merking van “’k Zal moeten...”. „Wacht Pier, ’k zal de pot gaan halen”, haastte Metje zich. Maar Pee kon niet meer verder en als Metje kwam schoot hij in een schaterlach. Geheel ’t ge­buurte stond er bij. En Pee had nog altijd zijn bolhoed op.

– Voor zo’n hoogdag had het zijn “chapeau buse” moeten zijn.

– Pier was ook een specialist als beerproever. Ge weet wel, met één vinger er in doppen en aan d’ander likken. Met zijn broer gingen ze zelfs spoken als waterduivels. De kinderen waren ook niet al te gerust als ze Pee langs moesten. Hij trok er nogal dikwijls op uit om zwijnejongen in een zak op zijn rug te vervoeren. Die zwijnejongen konden schreeuwen dat het een aard was. En de moeders zegden hun minder brave kinderen: „Pier is weer een kindje gaan halen”. Dat klonk allemaal heel wreed. En Pee porde nog eens goed de zwijnejongen. Voor de rest kon hij nogal dikwijls door de Smedestraat trekken met op zijn riek een vogelschrik die hij voor een of andere boom gemaakt had.

– Men moet altijd veel ontzag gehad hebben voor Pier Rotsaert, in het eerder arme dorp dat Knokke toen was.

– Hij was 76 jaar toen hij stierf en hij had nog geen enkel grijs haar op zijn hoofd!

– Hoe werd dan toch deze reus van een vent geveld?

– Hij bleef steeds houthakker. Hij kon het als geen andere. De bomen vielen altijd allemaal op dezelfde kant neer. En zo was hij die dag van 1916 op Heienbroeke te Oostkerke weer eens in de weer. Hij was lekend nat van het zweet en hij deed een bronchitis op. In acht dagen was hij dood...

En dat is dan Pier Rotsaert geweest. Hij had in de Smedestraat een “schorte grond” en hij was fier op de wonderbare boom die er groeide. Die boom droeg pruimen, abrikozen en perzikken. Zijn rozenstruiken toonde hij met evenveel voldoening, want hij had ze in de driekleur ge­schikt: rode, gele en bijna zwarte. En ge zult begrijpen waarom Piet in de week zijn baard in zijn hemd moest wegstoppen: omdat er geen rozen zonder doornen zijn. Maar Pier heeft altijd ’t beste van ’t leven genomen. Hij was te Knokke komen wonen, uit Westkapelle, toen zijn zoon Joseph naar hier kwam in 1892 en trouwde met Elodie Vermeille, die in het huisje naast de molen van bakker Lievens woonde. Maar dit is dan weer een andere historie, over de stoomtram en over het “Café du Tram”.

– Vader Jozef werd in de buurgemeente geboren in 1872. Hij zou er 20 jaar blijven, maar hij kende Knokke reeds op zijn duimpje. Hij werkte op de post en hij bediende Knokke en Westkapelle toen er hier nog geen echt kantoor was. Zo leerde hij Elodie Vermeille, de zus­ter van Wantje en Maria kennen. Zij woonden in het huisje naast de molen van Lievens, be­neden de Graaf Jansdijk, dat huisje waar destijds een jager en een lansier in de open venstertjes geplaatst werden als het schoon weder was. Elodie’s grootvader van moeders kant was veldwachter Jan Van Houtte die een zoon Johannes had. Als de veldwachter naar Brugge trok dan zette zijn vrouw een lange Spaanse rieten pers met een blauwe schort aan op de dijk: zo wisten al de buren dat hij weg was en dat ze keuntjes konden gaan stropen. Want hij was ook boswachter voor de Lippens. Hij kreeg een grote brok grond aangeboden in de Brabantse Panne, maar hij moest die niet hebben. “’t Papier en de inkt niet waard ”, zei hij.

– Hij kan het zich niet meer beklagen. Maar hoe kwam Jozef Rotsaert dan weer naar Knokke wonen?

– Mijn vader was maar twee winters naar school geweest en toch kende hij vier talen. Hij was de oudste van zeven. Hij kwam bij de stoomtram en was chef van het station “Cygne” (waar nu een coiffeur gevestigd is) nevens de beenhouwerij van Sissen Duysburgh. Ter Sme­destraat bouwde hij zijn huisje voor 1.200 fr., grond inbegrepen. Zijn schoonbroer Louis Vermeille was aannemer. Hij verkocht het in 1909 voor 1.800 fr. en deed dus 600 fr. winst. Dit is als hij met Elodie het “Café du Tram” geopend heeft bij de dorpskerk. Daar waar nu de “Zwinneblomme” is. Ook bakker De Meester wou er zich eerst installeren, maar mijn vader kreeg het klaar. Zoals ik zei trouwde vader in 1898 en toen was hij reeds bij de tram, met de oude Dhoore, boodschapper Pieter Lelaeter, Oscar Lievens en met Pius Waegenaere, de vader van Paeyen, die rails schoon hield. Zo werd de herberg ook vanzelfsprekend genaamd “Café du Tram”.

– Dit werd dan het middelpunt van het dorp?

– Jozef werd voorzitter van de veloclub. In 1910 werd een koers voor beroepsrenners georganizeerd en Van Hauwaert gaf het vertrek. Fons Henderickx had het spandoek geschilderd voor de “kooning van de baan”: niemand heeft ooit op die twee o’s gelet. Cyriel Van Hauwaert werd echt als een koning ontvangen, met champagne. Mijn broer Georges vond dat hij van die champagne moest proeven terwijl de toespraken gehouden werden. Met als gevolg dat er bij het heffen van de glazen vele ledig waren! Hoe dan ook, Camiel Haeck zou de koers win­nen, vóór Abel Devogelaere en Camiel Baeyens als eerste Knokkenaar.

2018 06 15 164736Jules Rotsaert bij een schil­derijtje van Toscano, een Italiaan die hier destijds heel wat op doek bracht. Op dit merkwaardig werkje zien wij naast de molen van Lievens het ge­boortehuis van Jules' moeder Elodie Vermeille.

2018 06 15 164759Een oude foto van dezelfde buurt bij de Graaf Jansdijk en het dorp.

2018 06 15 164831Zo zag op 29 mei 1940 de “Imperia” van Jules Rotsaert eruit, toen hij ermee te Platheule op een landmijn reed, als hij met stadssekretaris Claeys naar Brugge trok.

– Het muziekkorps speelde heel zeker de Brabançonne?

– De “Duinenzonen” kregen hun lokaal in de “Tram”. De eerste muzikanten waren ook van Westkapelle gekomen en vader behoorde hier onder de stichters met Van Raepenbusch, Raymond Heyneman, Camiel Deckers, Leon Verheye en velen meer. Paul Parmentier was de grote weldoener en toen bij hem een Vlaamse kermis plaatsgreep brachten de “Duinenzonen” er ook een serenade. Toen de “Zeegalm” het leven zou zien, werd het kostuum der “Duinenzonen” in ere gehouden. Mijn vader is gestorven op 19 okt. 1921 en moeder heeft dan nog verder het café uitgebaat.

– Waar sloot dan de volgende generatie Rotsaerts aan?

– Met Georges en ik waren er nog zeven zusters, waarvan één gestorven is. Georges zal u zelf wel eens zijn belevenissen vertellen. Ikzelf moest als grote jongen ook beginnen geld ver­dienen. Te Brussel leerde ik voor chauffeur en achtte mij een hele Pier met mijn diploma. In mijn verbeelding reed ik reeds met een Rol Royce. Ik werkte te Gent en te Brussel, ook te Parijs, alwaar ik 9 maanden bleef. Ik ben naar Knokke teruggekeerd met mijn strooien hoed op, met een speldetje en met een ring. Ik was juist getrouwd met Irma Bossaert in 1920 als ik bij Pietje Jacobs gewerkt heb, vroeger ook bij Demey. Als Pietje zijn zaak stillegde had hij die ook over te laten, maar aangezien ik geen geld genoeg had om als grossist in bier te be­ginnen koos ik dan maar de kolenhandel. Van Jacobs kreeg ik de schoppen en de baskuul en ik heb mijn eerste wagen cokes gekommandeerd. Deze kolen waren vooral bestemd voor de ho­tels en kwamen uit Zeebrugge. We zijn gaan wonen op de hofstee van Fluppe Van Parys, daar waar de “St-Andrews” zou komen bij de Zoutelaan-Elisabethlaan. De kolen en het hout zouden er opgestapeld worden.

– Wie waren dan de eerste kolenhandelaars te Knokke?

– Daar waren Flama, Traen, Deleyn en ik, die er in 1923 mee begon. Naast de cokes zou ik de eerste zijn om antracieten aan de man te brengen. Die werden gevraagd door de eigenaars der villa’s, en ze zegden zelf wat ze wilden. De Belgische kolen moesten te Heist gehaald wor­den aan de trein, de Engelse kwamen met de tram van Brugge. We laadden alles op een tramkar en de stocks werden bij de hofstee opgestapeld, een hoop voor elke soort. Mijn eerste paard was een Iers, maar hij kende maar één meester en ’t was Irma. Ik had ook de eerste telefoon der koolmarchands nl. nr. 219.

Tot 1927 hebben we ginder gewoond. Bij de hofstee was er een indrukwekkende stalling van wel 30 meter lang, maar ze is in mekaar gestuikt bij een hevige storm. Philip Van Parys heeft dan de eigendom van de Compagnie gekocht. Wij hebben in de Zoutelaan de “Charbonnerie du Zoute” gebouwd. En de rest is al de historie die de huidige dag kwam vervoegen, met vier zoons en een dochter die in Californië woont. Jawel, ik ben haar ook eens gaan bezoeken.

Jules Rotsaert is de waardige opvolger geweest van Pier en Jozef. Hij was zelf reeds muzikant in 1909, zoals zijn broer Georges, of Jules de bugel en de andere trommel. Voor de oorlog kwam Jules in de gemeenteraad, met burgemeester Frans Desmidt. Tijdens de jongste oorlog heeft hij zich steeds ingespannen om de bevolking bij te staan. Zo was hij op 29 mei ’40 mee met stadssekretaris J. Claeys om naar Brugge te trekken, teneinde er in de eerste dagen der be­zetting, geld en eten los te krijgen. Ze waren vertrokken met de Imperia van Jules. Deze sprong te Platheide uiteen op een Franse landmijn. De beide inzittende werden levensgevaarlijk ge­wond. Wat van de auto overbleef toont de foto hierboven. En ook bij de insluiting was Jules aktief, vervolgens bij ’t helpen van Sluis. Hij is teruggekomen in de kolenhandel, maar nu niet meer zoals weleer, of sedert hem een nieuw ongeval trof. Maar hij is er niet bij gaan zitten en Jules zou het niet bij het vissen laten. Hij heeft ook een artiestenziel en hij leerde veel van Maurice Beaumont, de kunstenaar die de Kristus van Rio de Janeiro uitvoerde (en nu op 78-jarige leeftijd te Mons woont), ook van Jan Keirse. Zo werd het schilderen de hobby van Jules en bakt hij email op koper. “Maar ik spit ook in m’n hof”, zei ons Jules, die te Hoeke een net zomerverblijf heeft langs de vaart.

De baard Van Pier Rotsaert

André D'Hont

Cnocke is Hier
1982
19
023-029
Leonore Kuijken
2023-06-19 14:33:01