De gelukkige jeugd der jaren '30

André D'hont

"Knocke 13 sept. 1929. - Opstel: Mijn Vacantie. In het begin van mijn vacantie heb ik met mijn poppenkast gespeeld: eenige kluchten en het was gedaan. Den Donderdag en soms den Vrijdag waren er op het strand kinderspelen. Daar ging ik altijd naartoe. Zoo is er geweest: loopkoers met hindernissen, mastklimming, patatenkoers. Dat was geestig. Dan de week later was het fortenwedstrijd, ten laatste ook kloefje-water. Tijdens de warme dagen ging ik eens zwemmen en ik proefde de zoute smaak van het water. Dan heb ik leren duiken. Wat een pret. Tijdens de laatste dagen speelde ik met mijn kameraden in de duinen, verduikertje en zoo. Eindelijk was het school; weer de eeuwige weg op".

Zo las ik in mijn eigen opstel van meer dan 50 jaren geleden. Het was de gelukkige tijd voor de jeugd, toen Knokke met de duinen nog overal een groot speelplein was. Dan zijn de jaren '30 gekomen en ge­leidelijk zou alles onder de kasseien van nieuwe straten, onder de beton van nieuwbouw verdwijnen. Maar van de hul van Blancgarin tot Plettinckx-hul, van de salamanderput van ’t sparrebos tot de verre kreken van ’t Zwin, leefde de jeugd zich nog steeds uit, de meisjes braver dan de jongens.

"Knocke 1 mei 1930. - Opstel: Mijn Paaschverlof. In de eerste dagen van mijn Paaschverlof heb ik teekeningen gemaakt. Ik heb ook velo ge­reden en cowboy gespeeld in de duinen. Dan braadden wij pataten zo lekker. Dan had je nadien ook een zwarte snuit van al die pellen. Voetbal hebben wij natuurlijk ook gespeeld. Als ze dan zoo allemaal op een hoopje lagen - wat dikwijls gebeurde - hoorde je ze al maar door roepen van 'k ben haast verpletterd of van kwakkel, ezel, mijn kop is in. Dan had je natuurlijk een mooi vechtpartijtje, - wat niet dikwijls gebeurde (?). En ja, ik had nog veele mooie en ook zwarte daagjes. Ja, ik moest naar school. Onder weg zag ik een puit, die zei: "Hie, hie, je verlof is uit."

Geloof me of niet, ik kreeg 10 op 10 voor dit opstel. Het was in de gemeenteschool, de Stedelijke Jongensschool zoals "bestuurder" Gas­ton Van Steene die meer voornaam doopte bij de uitbreiding met 8 klas­sen. Als de direkteur de geschiedschrijver bleef, dan werd meester Ward Vervarcke de dichter. Hij leerde zijn leerlingen de woorden­schat in verzen:

Knocke, streke van m'n ziel;
Waar m'n eerste juichkreet viel;
Waar m'n leven langzaam groeide
Als 'n bloem die openbloeide;
Waar ik voer den jongensstrijd
Die mij tot het manschap leidt.

Knocke, duin en strand en zee,
Met uw mateloozen vrêe;
Met uw wilde noorderstormen
Die me manlijk zullen vormen;
Met uw grijze sneeuwelucht
En uw blanke meeuwenvlucht

Knocke, heerlijk droomenoord;
't Groet U,
't blonde kind van 't Noord;
't Mengt zijn stille liefdewoorden
Aan uw wilde zeeakkoorden.

De verzen klonken op tot tegen de muren van het klaslokaal waar mees­ter Ward les gaf. In de buurt was zijn broer Lucien en de natuurkunde en wetenschappen waren zijn specialiteit. Lucien Vervarcke was radio­zendamateur, schaakkampioen en ook sekretaris van Knokke F.C. Meester Delanghe keek vooral toe dat zijn lessen netjes genoteerd werden en hij duldde geen enkel overbodig woord in klas. Het drietal beheerste de 4e graad in de gemeenteschool. Voor de leerlingen waren ze: Warten, de Luus en de Katte. Vele jongens kregen van hen hun laatste wijsheid mee. Vele jongens gingen niet langer naar school dan hun 14 jaar. Achteraf waren er wel die naar een kollege trokken of wat avond­school volgden. Maar tot voor de 2e oorlog was na de lagere school voor de meesten reeds de tijd van arbeid aangebroken, meestal als leerjon­gen, met mortel de ladder op voor de metser die op de stelling troonde.

Voor ieder nieuwe klas schreef Ward Vervarcke in de jaren '30 een nieuwe revue voor het Kerstfeest. Hij startte reeds met een "Miniatuur-Revue" in 1929 en het gebeuren te Knokke. Voor het tafereel "Aan het Station" was Roger Gobyn de Knockenaar en Joseph Hots de bezoeker. Voor "Jongenspostjes" was Henri Waeghe de Knockenaar, Maurits Timmerman de bezoeker, Pierre Devinck aan de lift, Louis Verhuist caddy, en reeds voornoemden telegramdrager en chasse. Albert Teirlinck was de Knocke­naar voor de "Markt en de Liedjeszangers" waar Oscar Aertsen bezoeker was, terwijl men bij de liedjeszangers André D'hont (jawel, ik was er ook bij), Pieter Porrey, Fernand Van Wynsberghe, Urbain Vandermoere telde. Voor de "Troubadour" zong Maurits Misselyn met Flor. Van Renteghem, Sylvain D'Hooghe en Carlos Cosyn rond zich. "Terug naar School" ging men met André Hoste en Modes Duwel en alle anderen weer als "ge­wone schooljongens". En voor de eerste maal werd gezongen op de tonen van "Ramona":

O Knocke,
O streke van geluk en vrêe.
O Knocke,
O Duin en strand en blauwe zee!

Mijn stadje, Een Schatje,
Hoe schoon is 't leven aan de kust.

De kruinen der duinen
Zijn 't zinnebeeld van onze rust.

Ons zeetje,
Het trekt bezoekers naar ons oord;

Ons steedje,
Het prijkt met al wat 't oog bekoort;
Een wonne-bronne
Van ons diep geluk en zonne;
Een vlekje, een plekje, een droom!

Het volgende jaar, 1930, moest het vanzelfsprekend een "Eeuwfeestrevue" worden. De gelukkige jeugd van de tijd was er weer bij om Knokke doorheen de 100 jaar van het vaderland te schetsen in de stijl van Ward Vervarcke. Met A. Devrieze, R. Tavernier, M. Amys, L. D'Huyvetter, G. Mille, J. Dujardin en een klas soldaten kwam "De Omwenteling" terecht. "Oud-Knocke" bracht voor 1845 H. Waeghe, A. D’Hooghe en F. Blommaert als wildstropers, R. Gobyn als Pier de strandschuimer en J. Hots als jachtwachter. Voor 1885 kwamen “De Kunstenaars” aan bod met U. Van der Moere als Mr. Charles, A. D'hont als Verwee, P. Porrey als Rops, T. Lonneux als Hiel, Van Wynsberghe als Lemonnier, Duwel als een herbergier, O. Aetssen als Picard. In 1891 zag men het "Bezoek van Leopold II aan het Sint-Sebastiaansgild" met P. Devinck als burgemeester, waar V. Van Coillie, Paul Parmentier was, E. Van Hecke Vermeire, D. Rosseneu Bayaert, M. D’Hooghe koning Leopold II en P. Pauwaert en A. Stoens de schuttersgroep leidden. "De bezetting en de Zege" van 1918 kwamen met enkele voornoemden naar voor waar A. Carette de soldaat was naast meer leer­lingen van het 8e studiejaar. En met 1930 was men tenslotte aan "Knocke's Grootheid", iedereen terug voor het voetlicht in de "Prince's". Waar­ schepen Marcel Van den Broucke de slottoespraak hield. Op de tonen van "Paris je t’aime" zong men nu:

Knocke men mint u,
Uw rijk begint nu,
Langs heel onze kuste
Geen breeder ruste
Dan hier in ’t stille duinenoord
Waarboven vlerkt het golfakkoord.

Uw duinvalleien
Waar velen vleien
Hun stramme leden
Die moegestreden

Er rusten door de bries gestreeld
Die kracht en sterke mild verdeelt.

Zo kon de jeugd zich van jaar tot jaar uitleven op het toneel, met zang en spel en ook in de geest van de liefde voor het eigen Knokke. In 1933 werd "De gang van het leven" voorgesteld, in drie bedrijven van Ward. Na de "Groei" en de "Oorlog" kwam in het 3e "Knocke in bloei":

"De rijkgeworden hotelier Jan (Melchior Sys) ontvangt zijn welstellenden broer Lode (Georges Mille), nu heereboer, in zijn weelderige ho­telkamer. Ze zijn gelukkig, maar herdenken vol piëteit hun lieve doode ouders en broeder. Waar mogen ook hun broeders Frans (André Amys) en Karel (Roger Van Coillie) zwerven? Twee landlopers worden plots aange­meld: zij zijn ’t! Een grappig verhaal van hun avonturen volgt: zo arm als Job zijn ze beiden weergekeerd. Karel wordt hotelmeester bij broer Jan en Frans meesterknecht bij broer Lode. Door buren Free (Albert Ver­hoest), Fluppe (André Devrieze) en Mon (Adhemar Van Overmeire) wordt dit gefeest met de hotelgroom (Willem van der Hooft) mee, en de profe­tische woorden van vader Bramers worden bewaarheid: Noord of Zuid, of Oost of West, 't Vadernestje huist het best!"

En weer werd gezongen:

Ons Knocke,
't Wordt alle jaren meer bewoond,

Ons Knocke
Waar steeds het werken wordt beloond.

We leven veilig
Aan uw blonde noordzeestrand,
Ons hart en ons hand u verpand.

Zoveel teksten zijn overgebleven uit de jaren '30. Toen de school­feestjes een hoogtepunt waren voor de jeugd. Waar is al dit entoesiasme gebleven? Men kan er met heimwee aan herinneren. Zoals er de zee is, is er de jeugd.

Ze komen allen naar de zee.
't Is hier zoo wonderzoet.
Ze geeft met mild gebaar, de zee,
Aan allen zuiver bloed.

Voor rijk en arm, voor al, de zee,
Is ’t groote tooverwoord.
't Geruisch van golvenval, de zee.

*********

De leden van "Cnoc is ier" worden vriendelijk verzocht hun lidmaatschapsgeld op één van onze rekeningen te wil­len overschrijven (zie pagina 9). Dit vergemakkelijkt de boekhouding en bespoedigt de bestelling der tijdschrif­ten. Hartelijke dank bij voorbaat!

Het Bestuur

De gelukkige jeugd der jaren '30

André D'Hont

Cnocke is Hier
1981
18
015-019
Leonore Kuijken
2023-06-19 14:33:01