Herinneringen uit mijn jeugd
Eerste deel: van 1908 tot 1920 te Knokke

J. De Bruecker

Eindelijk ben ik er dan toe gekomen 't een en ander neer te schrijven over mijn vervlogen kinderjaren.

Ik werd daar in de Smedestraat geboren in 1908 als de jong­ste van Garde Casimir en Maria-uit-de-Duinen. De eerste om mij te komen bekijken was nonkel Louis Vermeire met Carlos aan de hand, en dit waren dan twee generaties van 't Hotel Boudewijn. Carlos moest tegen wil en dank ook eens die "kleine aap" van meer nabij bewonderen. Een beetje de mode in die tijd.

Toen ik stilaan op mijn benen kwam in de Smedestraat maakte ik kennis met vele Knokkenaren van de speciale soort. Pieter Rotsaert had een wekendagse baard en een zondagse, de eerste in zijn gilet geknoopt en de andere om op zondag te laten be­wonderen. Enorm lang en netjes gekamd. Pieter Vermeire was steenbakker en ook mijn peter, dan eerder de halfbroer van Pol Vermeire, mijn moeders vaders. En 'k noem de figuren dan maar: brigadier Spruyt, wagenmaker Fons Vermeulen, smid Coussens, Pietje de plakker en vader van Colin. Pietje woonde juist op de hoek van de Kastanjedreef die naar de hofstee van Dis Men­gé leidde, waar nu het station is.

Dis Mengé was niet van de gemakkelijkste. Hij kon zich be­paald boos maken als we in zijn boomgaard zaten voor appels en peren. Maar laat ons in mijn straat blijven. Met Brieken Deleyn de bakker, met Moontje die ook smid was, wat verder de paardensmid Couvreur die alle paarden uit de omtrek kende. Leyn was koolmarchand met paard en kar, Pieter Cosyn brouwde bier, Jan Picket slachtte de zwijnen. De Smedestraat was de belang­rijke buurt van ’t dorp op de weg naar Westkapelle. Met nog doeanier Cordier, Charles Rego, Emilie Lievens, Natte Pitte, met als buur de café van de familie Evers, Van Hoorweder uit Maldegem, verder burgemeester Dhoore en Pietje Styns.

Bij Driewege was de molen, waar nu en dan Pover sliep en Futtel de schrik van de jeugd was, hoezeer het een beste vent was. Terug in de Smedestraat was de standplaats van de paarden­tram dicht bij de brandweerkazerne van nu. Daar werd het paard ingespannen voor de rit heen en terug van 't dorp naar zee, mee voor een kluutte of 10 centiem.

In 't jaar 1912 verhuisden we naar de Lippenslaan, waar nu nog de Magasin de la Poste is van broer Oktaaf, die overleden is. We waren er ook midden vele bekende figuren: Leetje Tavernier van de "Cygne", beenhouwer Sezen Duysburgh, bakker Lievens, burgemeester Deklerck (in 1913). De paardentram werd vervangen door de elektrische tram, maar de Lippenslaan lag nog niet gekalseid.

Ons huis werd in 1912 met twee verdiepingen verhoogd. Het gebouw was voorheen de eigendom van een zekere dame Seynaeve en ze werd volgens de rekening van de tijd 18.000 fr. betaald, of tamelijk veel. We hebben er dan een winkel en een "pension de familie" van gemaakt in het teken van de "Poste".

In 't begin van oktober 1914 kwamen de eerste Duitse sol­daten langs de Heistse steenweg naar Knokke-dorp. 'k Zie ze nog komen: drie Uhlanen te paard, hun lange lansen mee. Wij, kleine jongens, snelden zo rap het kon naar huis.

En uit die eerste oorlog herinner ik mij nog best Kommandant Kielmeyer en Yanke, ook de matrozen Furmann en Mestermacher, vooral een kerel die we de Ratte noemden en waar niemand van weten moest omdat hij zeer gevaarlijk leek en ook was.

Vader Casimir kwam eens van dienst terug, wrijvend aan zijn arm. Vroeg hem moeder: "Ewel, Oasen, wat is dat slaan, is 't entwat dat niet gaat?" Liet de Garde horen: "Ja, ’t is altijd 't zelfde. Van Zohaast de Duitse soldaten mij passeren is 't aanslaan gelijk in den troep. Zo is dat bijna de ganse dag". Maar 't kwam uit. Vader was naar de Kommandatur op 't stadhuis geroepen en daar zei de Ortskommandant: "Casimir, doe maar de rode strepen van je broek. Onze soldaten denken dat je een ho­ge piet bent, want in 't Duitse leger dragen de generaals ook rode strepen". Als konklusie: 's anderendaags trok vader er zonder rood op uit. En dat er gelachten werd...

Onder die bezettingsjaren werden ravitailleringsbonnetjes verdeeld. Er moest in de rij gestaan worden voor wat buffelvet of andere waren. Dan met het kantoor bij het Verweeplein, daar waar De Jaegher kwam.

In de Smedestraat, waar ik school liep bij de zustertjes en nu de "Beurze" is, gaf de koer van ’t hôtel de la Couronne uit en daar waren veel Russische krijgsgevangenen samengebracht. Wij, de schoolkinderen, brachten op tijd en stond een boter­ham of wat ander voedsel mee voor die sukkelaars. We kregen meteen een souvenir, vooral een Russische knop die ze van hun kapote of vest trokken. Maar we dienden wel uit te kijken dat de bewakers ons niet betrapten. De meeste van die gevangenen werden ingezet om de Batterij Wilhelm II te bouwen, op de plaats waar nu belastingen en BTW huizen.

In het Hotel Prins Boudewijn waren Duitse officieren en soldaten gekazerneerd. Dit was dan bij mijn nonkel Louis, moe­ders broer, en beter gekend als Neuze Vermeire. 't Zat wat in de familie. In de Boudewijnlaan, waar de garage van de familie Derongé was, later een depot van de brandweer, werden veel steenkool voor de bezetter opgeslagen. Wat we daar gegapt heb­ben, is 't vertellen waard. Ik stond op de uitkijk, niet ver van de Duitse wacht. Oktaaf, mijn broer, Carlos en Omer Vermeire (allen overleden) klommen boven op de wagens om zoveel mogelijk kolen over de haag te gooien, van onze hof, die aan de Boudewijnlaan paalde. Als er onraad was, moest ik een fluitsi­gnaal geven. Maar eens de patrouille voorbij, was men terug de wagens op. Zo hadden we heel wat brandstof voor de winter.

Knokke werd op zekere dag door de Engelsen uit zee bescho­ten. Meer dan een kwartier zou het niet duren, maar genoeg om ons vreselijk te verschrikken. Er sloegen grote obussen in bij de Kolonie (nu Rijksschool), ook bij het Hôtel de l'Avenue (later Moritz, nu Morbée), verder bij de schuur van d' hofstee van Dis Mengé.

In april 1918 landden de Engelsen op de muur van Zeebrugge. De nacht door donderde het geschut. De Duitse batterijen vuur­den van Knokke naar Zeebrugge. In de havenmuur kwam een grote bres en het kanaal naar Brugge werd geblokkeerd om de duikbo­ten op te houden. Het is een slag die ieder jaar op St.- George's Day herdacht wordt.

Het einde van de eerste oorlog kwam in 't zicht. De Duit­sers verlieten Knokke tegen aanvang november 1918. Maar voor­aleer te vertrekken lieten ze wat ze konden van de Batterij Wilhelm II in de lucht vliegen, 't Was op een vrijdagvoormiddag precies te 11 u. Was me dat een paniek! Bijna alle ven­sters van 't dorp moesten er aan geloven. Betonstukken van wel één meter dik vlogen in 't ronde en bij de Heistse steenweg kreeg men het 't hardst te verduren. Het was er één laag aar­de en beton.

De eerste Belgische soldaten kwamen langs deze weg Knokke binnen. En er werd duchtig gevierd bij de bevrijding! Uit 1919 herinner ik mij het feest dat de bevrijding voor de eerste maal herdacht. Het was in de vlakte tussen de Elizabetlaan en de Brabantse Panne (zo ter hoogte van het Zegemeer van nu). De 3e Lanciers te paard waren van de partij.

Mijn eerste kommunie’ ben ik niet vergeten. Die viel in 1918 en de plechtige kommunie in 1920. De retraite was bij de nonnetjes in de Rysselberghestraat: alle dagen herhalen in de ka­pel. En geloof me, de nonnetjes moesten veel geduld hebben. De meeste schoolkameraden waren niet van de gemakkelijksten! Al de meisjes die in onze winkel in de klederen gestoken waren, mochten na de mis zoveel koekestuten eten als ze maar lustten. Zo ging het toen. Moeder kreeg er 12 à 16 aan tafel. Pastoor Loosveld was een brave man, maar de twee onderpastoors Verstraete en Depuydt waren nogal streng naar onze mening. Kom, we hadden geen vleugels en we waren niet de engeltjes van de santjes.

(vervolg in volgend nummer)

Herinneringen uit mijn jeugd, eerste deel van 1908 tot 1920

J.De Bruecker

Cnocke is Hier
1981
17
015-018
Leonore Kuijken
2023-06-19 14:33:01