De "Schatten" van de Margarethakerk

E.H. J. Van den Heuvel

Reeds herhaalde malen werd mij gevraagd eens te schrij­ven over de "schatten" van de kerk van Knokke.

Welnu, weinig kerken in West-Vlaanderen hadden en heb­ben nu nog zo weinig schatten als de oude Margarethakerk.

En... dat is niet moeilijk te verstaan voor iemand die een beetje de geschiedenis van Knokke kent: een gemeente die tot de tijd van de grote ontdekking van het stille, dro­merige, atmosfeervolle polderdorpje door de kunstenaars als een Verwee en andere, bijna geen geschiedenis had.

Jammer dat men in het "Jaar van het dorp" niet de wei­nige resten als juweeltjes van oude antiek opfleurt met bankjes en bloemen, met paadjes en bomen. Want, na de af­braak van het huis van Verwee, welk mooi en goedgelegen museum had dat kunnen zijn, bestaat ook het plan de Cas- siersstraat met zijn Duinenpark te verbreden tot jachti­ge autostraat. O, pletmolen van zogezegd verstandige plan­nen!

Het dorp Knokke was slechts bereikbaar vanuit Heist langs het strand met ezeltjes, en de weg Brugge-Westkapelle liep verder naar Sluis: het was echt de Finis terrae, de laatste bewoonde plaats van de oostkust.

Nog in 1908 beschreef een Engelsman, George W.T. Omond, de Belgische kust in "Belgium", en over Knokke was hij zeer kort: "one of the least attractive places on the Flemish littoral! " (blz. 146). Basta!

En wanneer men op oude kaarten kijkt (met of zonder Hazegraspolder), dan... staat er wel Heist en Ramskapelle en Westkapelle, maar... dikwijls niet Knokke.

Zwaar had het geleden in de wrede godsdienstoorlogen, einde 16e eeuw: verlaten en verwoest was het achtergebleven, en alle bewoners waren gevlucht naar Brugge of Sluis. Slechts in 1597 wordt de kerkrekening van 1593 - 1594 op­gemaakt en geeft deze uitgaven van 1582: dus van tien jaar vroeger. (1).

Zelfs nog in 1593 had Knokke en Heist geen pastoor.

Maar in februari 1597 bediende een franciskaan uit het minderbroedersklooster, Jan Boone én Heist én Knokke én Ramskapelle. Tot mei 1597 woonde een zekere Hoste-Vanneste in de verwoeste kerk, en betaalt zijn pacht. En in 1597 wordt eindelijk de minderbroeder J.B. Plaisir pastoor van Knokke en Heist (een fusie avant la lettre!).

Rond 1600 is de kerk weer in orde. (2). Maar ook gedurende de Franse Revolutie verschuilen de priesters zich, of worden, zoals onderpastoor Joannes De Bay van Westkapelle meegevoerd in ballingschap naar Frans Guyana en Zuid-Amerika, of zoals pastoor de Neve van Westkapelle naar Cayenne. De priesters van Knokke verborgen zich en deden mis o.a. in de schuur van de hoeve die gelegen was tegenover de herberg "Het Kalf".(3).

Na het concordaat van de paus met Napoleon, zal B. Lippens in december 1802 als eerste pastoor benoemd worden en hij begint zijn parochieregister: "Wat volgt heb ik verzameld en in dit register geschreven volgens verschil­lende nota's en briefjes die voor het grootste deel niet werden ondertekend (uit vrees voor repressailles). Ze werden ten tijde van het fanatisme (van de Franse Revolu­tie) door verschillende priesters hier en daar opgesteld." (4).

Ondertussen had de Republikeinse Administratie al de kerkgoederen aangeslagen.

In de kerk zelf bleef niet veel over...

Toen na de tweede wereldoorlog het oude kerkje werd afgebroken om plaats te maken voor de basilikale kerk van het Onbevlekt Hart van Maria en de H. Margaretha, werden de oude grafzerken o.a. van Opdedrinck, de kruisweg, enz. naar het stort gevoerd.

De prachtige kommuniebank uit het einde 1700 is nu in de St.-Kwintenskerk te Oostkerke. Zijn panelen van de H. Eucharistie, het tempeloffer van brood en wijn, en de Ark des Verbonds zijn uit dezelfde tijd, en de panelen van het Manna uit de hemel en de zevenarmige kandelaar uit 1863, toen deze kommuniebank werd verlengd.

Ook te Oostkerke is de elegante predikstoel uit de ja­ren 1700. Het is een vierzijdige kuip op eenvoudige sokkel met klankbord en trap. Op de panelen zijn de medaillons van de H. Margaretha, van Christus en Paulus; en op de onderkant van het klankbord de duif als voorstelling van de H. Geest. (5).

Maar "quod non fecerunt barbari....", wat de barbaren niet deden, deden de eigen mensen: de ene nam dit mee, de andere dat... En het werd (en wordt) nog slechter. Sedert een tiental jaren viert de antiek hoogtij!

Nu begint men te stelen in de kerken, of neemt men het eenvoudig beleefd mee: het dient om zijn eigen interieur te versieren. Zo verdwenen de prachtige orgelkast (6), een zilveren kannetje (7), glasramen, de prachtige offerschaal (8), de doopvont (9), de credenstafel (10), een gotische (!) kaarsenstander, de oude confrerievlaggen, de beelden aan de pilaren, de processielantaarntjes, delen van het neo­gotische houten hoofdaltaar... en ik vergeet misschien nog wel een en ander. Ja, kerken worden aanzien als een goed­koop antiekhuis, waar men voor een kleine prijs of beter: voor geen prijs kandelaars, lezenaars, boeken, enz... kan vinden...

Wat er overblijft?... Niet veel: enkele schilderijen en klokken, die te groot zijn, enkele kelken en een paar monstransen, een chrismatorium, een processiekruis en een hoekbeslag, een deerlijk gehavend altaarkruis, een paar reliekhouders...

Het oudste stuk is een zeer eenvoudige zilveren kelk, 25 centimeter hoog. Het inschrift op de voetluidt: “Ecclesiae de knocke dono dedit dominus thomas de beert brugensis qui obiit sexta january 1728. requiescat in apce". Vertaald: "Aan de kerk van Knakke gaf de heer Thomas de Beert (deze kelk). Hij stierf in het jaar 1728. Dat zijn ziel in vrede ruste". (11).

Een zeer mooi stuk is het zilveren chrismatorium van 1767, in vaasvorm, en draagt als opschrift: “Kercke Knocke 1767". Het is een eenvoudig geribd doosje met deksel, sa­men 13,5 centimeter hoog. Daarin steken drie vaasjes met kruisdekseltjes voor de drie soorten olie: die der cate­chumenen of geloofsleerlingen (getekend O.C.), het chris­ma (S.C.) en de olie voor de zieken (0.I. = oleum infirmorum). Het deksel sluit met een zilveren spil aan ketting. Dit chrismatorium werd door François Rielandt vervaardigd. (Dooreengevlochten F en R als meesterteken. (12). Er bestaat nog een eenvoudiger chrismatorium uit de 18e eeuw, voor de H. Olie der zieken (12). De reliekhouder van St.-Donatus in zilver is van het einde der jaren 1700. Op 13 juli 1778 geeft de bisschop mgr. Felix Gulielmus Brenart de autenticiteitspapieren. Deze zijn opgesteld door Joannes Baptista Baro de Vicq, deken van de katedraal van St.-Donaas. Het meester­teken is IAI met kroontje. (12).

Van einde 1700 dagtekent ook het oud hoekbeslag dat op een nieuw altaarmissaal van 1954 werd bevestigd. Het bestaat uit acht zilveren hoekplaten, twee slotplaten en langs beide zijden een ovale cartouche met de voorstelling van O.L.Vrouw van Smarten wier hart door een zwaard doorboord is, en op de achterzijde: de H. Margareta als martelares met palmtak in de hand, en achteraan de draak.

Van het oude O.L.Vrouwbeeldje wordt het zilveren kroontje van 8,5 cm diameter bewaard, met inschriften: "Kerk Knocke n° 2" en "Rosalia Nachtegaele"; ook de scepter en 'n gebroken zwaard bestaan nog. Het beeld zelf van O.L.Vrouw van Smarten is een gekleed beeld, maar zou moeten hersteld worden. Zij draagt een fijn geborduurde mantel, en een kost­bare zwarte kanten hoofdsluier.

Het zilveren wierookvat is gemaakt door Vandamme (mees­terteken V met sterretje). Deze maakte ook het zilveren wierookscheepje met inschrift "J.V. Damme. Kerk Knocke." Hij was de grootvader van de gewezen Brugse burgemeester.

Ook van hem is de overgebleven ampul met inschrift "Francis Galle". De zilveren pixis of hostiedoos is van de Holland­se tijd en draagt als teken een hand met stokje, het cijfer 2 tussen twee lauwertakken en een lauwertakje in ovaal.

Het processiekruis in roodkoper is waarschijnlijk van 1860. Het is afgeboord door een eierlijst. De kruiseinden zijn drielobbig.

De zilveren reliekhouders van het H. Kruis en van O.L. Vrouw zijn van einde 1800 en dragen als merk een M onder 'n kopje. Ook die van de H. Marqareta is van die tijd.

Zeer mooi is de stralenmonstrans in verzilverd koper, 65,5 cm. hoog, uit de 19e eeuw. De monstrans of ostemsorium is een liturgisch vaatwerk, waarin de eucharistie in de ge­daante van een rond ongedesemd brood, zichtbaar voor het gelovige volk, ter aanbidding wordt uitgesteld en waarin de eucharistie plechtig in de sakramentsprocessie wordt rond­gedragen. Ze werd op de hoogfeesten gebruikt. Nu zijn enkele stukjes afgebroken, o.a. een engelenvleugel, daar ze onbe­schermd wordt bewaard. Het is wel geen unicum, maar ze ver­dient wel een betere beschermend omhulsel en … behandeling. Op de ovale voet is een kelk en een kruis, de schacht of greep is peervormig; de lunula (of glas waarachter de heili­ge hostie wordt getoond) wordt geschoven in een sakramentshuisje, omgeven door engelenkopjes. Tegen de stralen der god­delijke zin is een Lam Gods, een duif ais symbool van de H. Geest, korenaren en druiventrossen: de symbolen van brood en wijn voor het eucharistisch offer. Twee engelen knielen in aanbidding op twee takken die uit de stam ontspringen. Boven is een kroontje met wereldbol en kruis, zoals voorgeschreven (SCR n° 2957). Eigenaardig is wel dat de opdrachtgever of ma­ker vergeten heeft de volledige symboliek van de H-. Drievul­digheid bij een monstrans uit te werken: de Vader, ontbreekt, de Zoon is de H. Hostie (hier ook nog het Lam Gods, dat er te veel is) en de duif is het symbool van de H. Geest.

In de kerk wordt nog een zilveren kelk uit de 19e eeuw met minervakop op de voet bewaard. De voet is rond, en zij heeft een balusterstam. Op de kelk en zilveren lepeltje staan de merktekens: leeuw met cijfer 2, C. C. C. boven 79. De kerk bezit ook twee zilveren offerschalen; een is eenvoudig, maar mooi afgewerkt. Er was tot voor enkele jaren nog een derde offerschaal met het wapen van de Sint-Sebastiaansgilde en het Jerusalkruis (met konijn als helmteken). Het droeg een Sint-Michiel als keurmerk van zijn Brusselse afkomst en FDL als afkorting van de naam van de maker. Het inschrift zelf was jonger en luidde: "Geschonken door den heer Harne Vice-Consul van America aan de gilde St.-Sebastiaan. 14 september 1902".

Nog een altaarkruis met ivoren kristusbeeld, dat gebroken is, en ook een minder gevaarlijke plaats verdient.

Daarmee zijn wij ongeveer rond: niets echt speciaals, de gewone gebruiksvoorwerpen van een kerk.

Neen, unieke schatten zijn er niet, maar echt nog enkele kunstige voorwerpen die verdienen met zorg bewaard te worden, omdat zij door de Knokse gemeenschap in een tijd van armoede werden bijeengezameld, en door onze bloedeigen voorouders met diepe eerbied in vreugde en verdriet, in donkere tijden van onlusten en oorlog werden bewaard: zij behoren niet aan één persoon die er mee zou kunnen pronken als antiek van Knokke; zij behoren aan ons allemaal, en... dat is ons volste recht en bezit door de wet zelf beschermd, want niets, absoluut niets mag uit de kerk verkocht of weg, tenzij, met officiële toestemming! Anders stelt men zich bloot aan rechtvervolging.

Hoeveel mensen, en het zijn niet altijd de godsvruchtigsten, komen vragen: "Ik zou een processielantaarntje willen voor mijn living; ik een kandelaar. Is er niets op de zolder? 't Schijnt dat er nog zoveel in de kelder staat: een beeld of glasraam zou bij mij thuis passen. En die confrerievlaggen en die bel, en die lezenaar, en het vaandeltje dat stond voor het H. Sakrament, en een houten beeld van het hoofdaltaar, en die kaarsenstaander... "

Wij kunnen er niet genoeg over vertellen, en hopen dat "eerzame" burgers op zoek naar antieke kandelaars, beelden, enz. onze kerken gerust laten, en dat er veel zorg besteed wordt aan wat waardevol is.

Voetnoten

  1. Opdedrinck, Knocke, blz. 88.
  2. M. Coornaert, Knokke en het Zwin. Blz. 296-297.
  3. Opdedrinck, a.w. Blz. 108, nota 1.
  4. Quae sequuntur autem collecta sunt et in hoc registro redacta e variis fragmentis et scedulis, pro majore parte non signatis, tempore Phanatismi a diversis presbyteris hic illicque confectis. Opdedrinck, blz. 107
  5. L. Devliegher, De Zwinstreek. Tielt, 1970. v. blz. 155-156.
  6. L. Devliegher a.w. blz. 82 schrijft: "Eerste helft 17e eeuw; zou afkomstig zijn uit de St.-Jacobskerk van Brug­ge". Volgens Loncke van Esen is ze van 1780, door Pieter van Peteghem.
  7. id. blz. 83: Ampul 19e eeuw (werd gestolen)
  8. id. blz. 83.
  9. id. blz 82: “Niet meer in de kerk aanwezig”
  10. id. blz. 82: “Niet meer in de kerk aanwezig”
  11. id. blz. 82.
  12. id. blz. 83. Ook voor de overige technische gegevens: zie blz. 82-83

De "Schatten" van de Margarethakerk.

J. Van den Heuvel

Cnocke is Hier
1978
11
035-039
Leonore Kuijken
2023-06-19 14:33:01