Toen Hans hier zijn verhalen schreef.
André D'hont
De wintermaanden waren ook steeds deze om zich in eindeloze romans te verdiepen. Coscience stond aan de top voor de lektuur. Jules Verne en Alexander Dumas werden vertaald, Buysse las men als de kinderen naar bed waren, maar tussen beide oorlogen verdiepte iedereen zich in de feuilletons van Abraham Hans. Hij zorgde voor de dagelijkse boterham, licht verteerbare kost, boeiend tot het einde.
Hans verbleef te Knokke, aan de Leopoldlaan, en zijn meeste romans heeft hij hier uit zijn verbeelding opgediept. Ook zijn feuilletons, die jaar-uit jaar-in in "Het Laatste Nieuws" verschenen. Hij trok ieder dag naar het telegraafkantoor, een telefooncel binnen en over de draad dikteerde hij het vervolg van het feuilleton. Thuis had hij zelf geen telefoon. Op het blad wist niemand hoe de roman zou eindigen. Men besefte er zelfs niet dat personen die hij reeds begraven had, plots weer levend in de dialoog opdoken. Zo bleef het ook als het vervolgverhaal achteraf in een lijvig boek terecht kwam.
Wie was dan deze Hans? Te Knokke was hij zo bekend dat Ward Vervarcke hem op school in de galerij der letterkundigen geplaatst had en aan hem een studie gewijd had. Het was dan nog Georges Cattrysse, nu gemeenteraadslid, die de opdracht kreeg in 1935 Hans nader te bekijken en er een voordracht over te geven:"Uit het leven van A. Hans, de verteller van Vlaanderen":
"Abraham Hans, de nu zo gekende en volksgeliefde kinderschrijver, werd gebaren op 12 februari 1882 te St.-Maria-Horebeke in 't lage schoolhuisje. Toen Hans nog heel klein was, zei men Brammetje; toen hij wat groter werd: Bram. En nu dat kind zo'n voornaam schrijver is geworden, zegt men alleen nog: Hans. Hij was pas 5 jaar toen zijn ouders naar Roeselare, de Westvlaamse fabrieksstad, verhuisden. Naast de zes andere broertjes en zusjes kreeg hij er nog zes bij. Hij was juist de middenste van het gezin van dertien. Vader Hans was onderwijzer en had veel zorgen om rond te komen. De klederen van de oudsten werden aan de jongsten gepast. Er werd spaarzaam geleefd, wat niet belet dat Hans steeds met plezier spreekt over zijn blijde en zonnige jeugd. In zijn familie werd nimmer 'n verjaardag vergeten, 's Morgens kreeg de jarige zijn geschenk en 's namiddags kwamen vrienden en vriendinnen op bezoek. Dan bakte moeder wafels".
Niet te verwonderen dat Hans bij de jeugd eveneens insloeg, want naast zijn vele romans, was er ook zijn "Kinderbibliotheek", met de "Hansjes" die 60 centiem kostten en die niemand wilde overslaan, 32 kleine bladzijden of een half uur lektuur. "In Hans' boeken ruist de Noordzee, ruisen de bomen van Vlaanderen, golven onze heuvels, rijzen onze torens van het verleden, lijdt en zwoegt ons volk en draagt het zijn lot met moed, met geloof en vertrouwen", besloot Georges Cattrysse na een lange uiteenzetting (die we op de zolder der school terugvonden).
Wat schreef Hans voor de jeugd? Op onze eigen zolder diepten we het pak boekjes van zijn "Kinderbibliotheek" weer op. Daar zijn de treffende titels: "De heks uit de duinen", "De jongens van de waterkant","De verdronken stad","De veerman van 't Zwin","'t Grafje in de duinen", "Aan de kust" met een legendarische historie over Knokke. Dan waren er vooral "De avonturen van David", nr. 207 uit de reeks, met op de omslag de molen van het Kalf. Tot zijn dood in 1939 verbleef Hans te Knokke.
Laat ons even luisteren naar Abraham Hans, de verteller: "'t Was nog een goede oktobermaand. En in 't donker, bij de molen van de Graaf Jansdijk bij Knokke, zaten de jongens en meisjes om Peer Pennink, de leurder van 't Zoute. Die Peer liep met zijn korf op de rug de hele streek af. Hij wist altijd iets te vertellen.
't Was of hij nooit kon zwijgen. Boer van Moere zei dat Peer een "wandelende gazet” was, maar waarvan men niets mocht geloven.
En toch waren de kinderen er altijd op gezind naar hem te luisteren. Nu was hij weer bezig over de spookverhalen...
– Ja, ja, zei hij, in vroeger jaren heeft de zee deze Graaf Jansdijk verbroken. En het water stroomde over 't land. En 't had zo'n geweld dat het een diepe put maakte. Die ligt er nog.
– De duivelsput, zei David Van Moer, een der knapen. Vader heeft het me eens verteld.
– Maar sprak je vader ook van de boer die op een avond van Brugge kwam? vroeg Peer Pennink.
– Neen...
Dat is nog 't wonderlijkste. Een boer uit het Hazegras was al jaren geleden 's zaterdags naar de markt van Brugge geweest en daar blijven plakken. Nu in die tijd liep er nog geen tram van Brugge naar Knokke, gelijk nu. De mensen stapten het te voet af of ze reden met een kar of een sjeze. Die boer was te voet. En hij had dus meer dan vier uur marcheren... en zeker was hij onderwege nog blijven hangen. In elk geval, 't draaide rond twaalf uur 's nachts, toen hij aan de duivelsput kwam. Opeens bleef hij staan. Hij hoorde een orgel spelen als in de kerk. "Dat is aardig", dacht hij en keek in de put. Er kwamen uit het water vier geraamten zonder kop en ze droegen op hun schouders een doodskist. Ja maar, toen de boer dat zag, maakte hij benen. Hij liep in één trek naar huis toe en hij was 's anderendaags ziek van de schrik. Zo, jongens, komt 's nachts nooit bij de duivelsput. 't Is daar niet pluis. De oude kerk van Knokke is er verzonken.
– Maar Peer, stond die kerk dan zo ver van 't dorp? vroeg David Van Moere.
– Ho, ja... Vroeger was 't gemeentehuis ook aan deze kant...
Ja, zei David, in de herberg "Het Kalf". De moeder van de smid is er 't laatst getrouwd. Ze heeft nu het aan mij nog verteld. Nadien is de gemeentekas naar Knokke dorp gevoerd.
– Och, er is hier veel veranderd, hernam Peer Pennink. In de zee ligt de Paardenmarkt. Dat is vroeger land geweest, maar het verging. Het is nu een zandbank. Er zijn veel schepen gezonken en de masten steken nog boven. Ik ben er bij geweest. Dat loog Peer Pennink, maar hij wilde gewichtig doen.
– Kunt ge die masten nog zien? vroeg David Van Moere.
– Vaneigen! Ik heb er nog een koord van los gesneden voor m'n korf. En er zijn schepen bij uit de Spaanse tijd, met goud. Dat ik er maar aan kon, maar die zitten te diep in 't zand... Een rare streek hier!
Zo vertelde Peer dikwijls.
Er kwam een vrouw bij de dijk.
– Fons, ben je daar? vroeg ze.
– Ja, moeder, antwoordde een der luistervinken.
– Deugniet... Ik heb je toch gezegd, dat je de pap moest roeren... Vooruit naar huis ... Wel, wel, Peer Pennink is weer aan 't liegen...
– Liegen! riep de leurder wat boos.
– En de kinderen bang maken met al je lelijke vertelsels. Ik krijg de mijne niet naar bed, als je bezig geweest bent... Allee , Fons ! ...
En de vertoornde moeder gaf haar jongen een duw.
– Ha, ze durft zeggen dat ik lieg! bromde Peer Pennink. Dat ze 's nachts zelfs eens langs de duivelsput gaat!
– David, moeder zal kwaad zijn als we zo lang weg zitten, fluisterde een meisje tot Van Moere...
– O, ja, ik moet nog hout kappen! zei David, en vlug sprong hij op.
– Goeden avond, Peer, groette hij.
– Slaap wel, David. Je luistert altijd 't best en je zult 'n geleerde bol warden, voorspelde de praatgrage man.
David ging met zijn zusje, Pieternelle, heen. Het meisje was drie jaar jonger. En onder de bomen van de Graaf Jansdijk nam ze haar broers hand. Pieternelle was wat bang.
Ze zagen het licht van de ouderlijke hoeve. Pieternelle stapte dadelijk in huis. David haalde uit de hooimijt enige blokken en ging ermee naar de schuur, waar de bijl lag. Maar zijn vader trad hem tegemoet...
– Zo, mannetje, wil je hout kappen in 't donker? vroeg boer Van Moere. En zeker je vingers afslaan? Weer te laat thuis? Zorg dat je morgen op bent vóór moeder het vuur aanmaakt.
Cliché's Brugsch Handelsblad, waarin regelmatig al het nieuws verschijnt over de werking van “Cnoc is ier”.
Illustratie uit “Hoe het groeide en bloeide te Knokke” door André D'hont (waarin alle uitleg bij deze kaart). “Knocke Dorp 1834. Volgens het Kadastraal Atlas van P.C. Popp”
– Van de Papenpolderdijk tot de Kerkstraat.
– Knocke-dorp van weleer
A. Hans schreef zijn verhalen te Knokke.
Hans verbleef te Knokke, aan de Leopoldlaan, en zijn meeste romans heeft hij hier uit zijn verbeelding opgediept. Maar hij luisterde ook naar de Knokkenaar om geschiedenis en legende aan zijn lezers door te geven.
FOTO: 1933 – de jeugdige Michel Amys (nu kommandant van de brandweer) bedankt na een voordracht op het stadhuis de schrijver A. Hans voor zijn vele jeugdboekjes.
FOTO: De legende van de Duivelsput ontsnapte evenmin aan de aandacht van Hans. Hier dan de klokkenzwaaiende duivel en lijkendragende spoken, zoals ze voorkwamen op het schilderij dat met de “Noordse Zeevogel” opbrandde. A. D'hont 1942.
FOTO: Een originele foto van het gemeentehuis zoals het in de vorige eeuw aan het Kalf bij de Graaf Jansdijk bestond.
Cliché's Brugsch Handelsblad waarin regelmatig al het nieuws verschijnt over de werking van “Cnoc is ier”.
– Maar vader, ik zal de lantaarn nemen...
– En brand stichten! Morgen vroeg uit je bed. Je moet maar op je tijd passen.
David moest ook in huis. Vader volgde hem. Pieternelle zat aan moeder te vertellen van de duivelsput.
– O, is die Peer Pennink weer bezig geweest? vroeg boer Van Moere. De wandelende gazet en de vent van de spoken! En David gelooft alles wat die onnozelaar hem opdist. De boer, die daar vier geraamten uit 't water zag komen, ja, ja, ik ken het verhaal ook. Ik weet niet, wie de man is die 's nachts rond die put draaide, maar ik peins dat hij te Brugge en onderwege te diep in 't glas gekeken had. En zulke gasten zien dan rare dingen, als je ze gelooft. En mijn David, die veel boeken leest en op school goed leert, neemt die onzin aan."
Daar eindigde het verhaal nog niet. Want David wou de masten zien die boven het water der Paardenmarkt bovenstaken.
We sluiten het jaar af met Abraham Hans, de "teruggevonden schrijver" die Knokke als zijn tweede verblijfplaats gekozen had. Tot zijn overlijden in 1939 vond Abraham Hans hier steeds de rust om over nieuwe romans na te denken en ze in vlotte taal te schrijven. "Hans, de pretentieloze wroeter, die doelbewust het volbrengen van een sociale taak nastreefde, zonder literaire toppen te willen scheren, werd na zijn ontslapen op de vooravond van de tweede wereldbrand schijnbaar weggespoeld door alles dooreenschuddende wereldgebeurtenissen"
(F. De Keyser). Voor ons is Hans een herinnering uit onze jeugd en het is met voldoening dat we hem weer vooraan geplaatst zien. Hij was een genie in zijn aard.
Hans trouwde met een meisje van Sluis. Georges Cattrysse vertelde het ons: "Hij had er eens mej. Adriana van der Meulen ontmoet, op een dag dat de wereld zeer schoon was! Ze werd dan zijn vrouw en ze kregen vier kinderen: Annie, Helena, Willem en Maria. Ze zouden hun vader met de pen bijstaan in latere dagen".
"Als in 1914 de oorlog uitbrak, was Willem pas 6 jaar oud. Het gezin trok naar Sluis en later naar Vlissingen, maar vader Hans zwierf met de soldaten mee tot de Duitsers het meeste land bezet hadden en de grens door elektrisch geladen draad gesloten werd. Hans was in Holland en schreef over de oorlog. Hij ging de getroffen soldaten bezoeken en troosten. Voor de Belgen die te Vlissingen vertoefden, gaf hij Engelse taallessen. Vier jaar lang deed Hans trouw z'n werk en steunde hij zijn bemind vaderland zoveel hij kon".
Hans vertelde er zelf over in een boekje "Aan de Kust": "Toen de Duitsers naar de kust optrokken, vluchtten de meeste vissers van Heist naar Kadzant. Ze hadden aan boord familieleden. Daar het eng was op het hulkje, liet de Nederlandse regering in de duinen voor de Heistenaren een ruime barak bouwen. Later vertrokken de scheepjes naar Zierikzee, verder in Zeeland. Daar werden voor onze landgenoten talrijke houten huisjes opgericht. Sommige vissers voeren uit en gingen ter vangst. Enkelen werden door de Duitsers op zee aangehouden en kwamen dan te Heist of erger nog, in een Duits kamp terecht."
We blijven in de grensstreek met de verteller, die de "Avonturen van David" schreef binnen Knokke rond 1930.
't Was geen school... David Van Moere moest voor zijn vader naar 't Retranchement, het eerste dorpje in Nederland. Hij kreeg een brief mee voor Toone, een koopman die daar woonde.
Die boodschap was gauw gedaan. En David besloot eens naar het Zwin te wandelen. Dat was een inham van de zee, klein nu, maar in vroeger tijden liep de golf langs Sluis naar Damme en tot Brugge, toen een grote haven. Dat had David op school geleerd. Maar Peer de leurder had beweerd dat ergens voor dat Zwin op de Paardenmarkt, de zandbank, schepen zitten waarvan men de masten kon zien. Wie weet waren ze niet van 't land af te onderscheiden?
David ging langs een kanaaltje en kwam aan de Zwindijk. Daar stond een herbergje waar Ko en Louise woonden. Moeder Louise trad eens aan de deur.
– Waar kom jij vandaan? vroeg ze op haar Hollands aan David.
– Van Knokke...
– Moet je dan niet naar school?
– 't Is geen school.
– Maak dat aan de kraaien wijs. Achter de haag lopen, hé? De meester moet je morgen maar eens zijn stok over je ribbenkas leggen. En wat doe je hier?
– Eens naar ’t Zwin kijken.
– Pas dan maar op. Kijken is niks, als je maar van de putten wegblijft. Kant 't is hoog water en je zou kunnen verdrinken. Je wil toch geen konijntjes vangen zeker?
– Wel, neen...
– Als je in een put geraakt, kom je er niet meer uit. Of in de modder zinken, kopje onder en dan trekt geen mens je meer boven!
– Houdt die vrouw me voor een kleine jongen, bromde David tot zichzelf.
Hij beklom de dijk en voor hem lag de inham, met droge plekken, maar water in alle geulen.
David wandelde langs de dijk voort, tot waar het Zwin de zee ontmoet. Er strekte zich daar wel een strand uit, doch men kon toen nog door de geulen met een kleine boot van het Zwin naar zee varen, als het vloed was zoals nu.
En er lag een bootje met twee riemen, tegen de dijk. Een touw met een ankertje in de bodem hield het in bedwang.
– In dat bootje zou ik gauw op de Paardenmarkt zijn, dacht David. En dan kon ik, net als Peer, de toppen van de masten zien van de daar gezonken schepen.
Hij keek in ’t ronde. De streek is hier verlaten. Zeker behoorde het bootje aan jagers, die het land ingetrokken waren en maar vanavond zouden terugkeren.
– Dan kan ik best even naar de Paardenmarkt varen, oordeelde David.
Hij had leren roeien op een der vaartjes bij huis. Hij aarzelde toch even. En zijn geweten zei hem, dat hij iets verkeerds wilde doen. Maar de knaap luisterde niet naar die stem. Hij maakte het ankertje los, nam het mee in de boot en greep de riemen.
't Water stond al weer op 't af--lopen en 't kostte David niet veel moeite uit de geul te geraken die een rivier geleek in het Zwin en door het strand. En zo voer hij heen en kwam hij in open zee. En David kreeg schik in zijn reis. Nu naar de Paardenmarkt. Hij moest rechts uitwijken naar die bank, dat wist hij wel, en hij regelde zijn roeien er naar. Maar vreemd, 't bootje scheen niet te gehoorzamen. Het dreef juist in de andere richting.
Dat kwam door de stroming bij wisselende tijd. Het kreeg een snelle vaart, veel sneller dan de jongen met roeien kon bewerken.
David werd ongerust. Ver in zee terechtgekomen was toch niet zijn bedoeling. Hij wilde de boot wenden, terug keren. De stroming was machtiger dan hij. En vlug dreef het vaartuig af, steeds verder van de kust. Wat leken de duinen thans al een eind verwijderd!
David voelde nu hevige spijt over zijn besluit, doch dat hielp niet. En het schreien stond hem nader dan het lachen. Hij werd moe van het trekken aan de riemen. O, wat moest hij nu doen? Hij had gelezen hoe schipbreukelingen door tekens noodseinen gaven. Hij haalde zijn rode zakdoek te voorschijn en wuifde naar de kust. Een reddingsboot kon hem halen.
Dat sinjaar werd opgemerkt aan boord van een stoomboot, die uit Antwerpen kwam en nu in de Wielingen koerste. De kapitein liet een boot uitzetten, die door flinke matrozen voortgeroeid wel gehoorzamen moest en David bereikte.
De matrozen waren Vlamingen. Een stuurman begeleidde hen en vroeg David wat er scheelde.
– Ik kan niet terug naar land, kloeg de knaap.
– Zo alleen aan de riemen, dat geloof ik. Kom maar gauw bij ons,
– O, help me weer aan wal!...
– Neen, vriendje, dat kunnen we niet doen. Je moet mee met ons. We mogen niet zoveel tijd verletten.
– David moest overstappen in de jol van zijn helpers, die dan de andere boot lieten vlotten.
– O, hoe krijgt de eigenaar nu zijn bootje terug? vroeg David.
– Dat zijn onze zaken niet, bromde de stuurman. Hoe kom je hier zo aan het zwalken?
David vertelde wat zijn bedoeling geweest was.
– Dan ben je een stoute jongen, oordeelde de stuurman. En wat moeten je ouders denken? Die kapitein zal je meenemen naar Engeland.
David begon te schreien.
En zo riep Abraham Hans voor de jonge lezers een hele gewetenskwestie op. De wegdrijvende boot, wie hoorde die toe? Wat zouden de ouders ongerust zijn! David werd met een loodsboot naar Oostende gebracht. Treurig zat David op een hoop touwen... En begon het te beseffen: in de streek zou men het verkondigen: David Van Floere verdwenen, verdronken. Hij zag zijn moeder wenend zitten. Te Oostende werd hij op de tram naar Knokke gezet. Hij zou vandaag nog thuis zijn. Hij mocht voor niets mee. En thuis biechtte hij alles op. De gebroken potten zou hij uit zijn spaarpot mogen betalen, verder sparen voor het bootje. En hij zou het "nooit meer doen".
Hans had steeds zin voor alle bijzonderheden, van materiële aard of wat de streek betreft. Zo leerde men nog iets mee. En te Knokke zou geen enkele knaap het nog ooit wagen met een bootje in zee te steken. Of toch? We zijn met meer rakkers naar het Zwin getrokken, hebben gezwommen in de kreken, klommen op de hoge duinen en zochten de horizon af naar de masten der gezonken schepen bij de Paardenmarkt. Maar we zagen ze ook niet.
*********************
"Van polderdorp tot badplaats" te verkrijgen bij de auteur: Danny Lannoy, Verweeplein, 1, Knokke-Heist-1.
Vastgestelde prijs: 750 fr. (+35 fr. portkosten)