In en rond de "Batavia"
Albert Waeghe
Vóór een zestigtal jaren was de Smedenstraat wel één van de belangrijkste straten van Knokke. Het was de "inkom" van de gemeente, de straat waar de smidsen gevestigd waren, waar meerdere handelaars en herbergiers woonden.
In 1910 werd op de hoek van de Smedenstraat en de Van Caillestraat (achteraf Schoolstraat en thans Van Steenestraat) een gebouw opgetrokken waar "nichte Lingier" café en wasserij zou houden. Het gebouw was lang nog niet afgewerkt, toen reeds de gelagzaal van de herberg ingehuldigd en al menige pint gedronken werd.
Het gebouw werd aanvang 1914 verkocht en de nieuwe eigenaar Deleyn Camiel herdoopte de herberg met de naam "Batavia". Op 20.5.1914 vestigde Camiel Deleyn (geboren op 12.6.1873) zich aldus met zijn jonge vrouw Seurynckx Elvira (geboren op 8.4.1981) in hogergenoemde herberg. Camiel was buiten herbergier ook nog handelaar in meel, granen en kolen. Met zijn paard en wagen bediende hij de klanten aan huis. De "Batavia" was vooral de herberg waar de buitenmensen samenkwamen. Het was de afspanning waar men het vermoeide paard uitspande en de zondagkoets terzijde zette om dan naar de kerk te gaan.
Jaarlijks kwam het kermiskomiteit van de Smedenstraat er in vergadering bijeen om de komende feestelijkheden van de Smedenstraatkermis te bespreken. Dit komiteit bestond uit de herbergiers Evers, Knockaert (Darten van Riene van Mietje Tones), slachter Jan Pincket, smid Coussens, wagenmaker Vermeulen en Camiel Deleyn zelf. Of Machiel George er ook bij was, weten wij niet; één ding was zeker: er werd toen menige pint gedronken. De kermis in de Smedenstraat werd ook niet zo eenvoudig opgenomen. Het kwam wel voor dat er drie danstenten stonden. De "Batavia" was ook het lokaal waar de keurders van de schoonste paarden, hoornvee, geitebokken en konijnen samenkwamen om de mooiste dieren te bekronen. Het bier kon toen niet rap genoeg uit de koperen tapkraan lopen. De "Batavia" was ook een logementhuis; na de eerste wereldoorlog lagen er steeds douaniers op logement. Douanier Dolf Vereecke heeft het zelfs aan de uitbaters van de herberg te danken gehad, dat hij zijn vrouwtje Emmaatje Burghraeve leerde kennen.
Emmaatje was een vriendin van de uitbaatster Elvira Seurynckx, die op een dag een foto van Emmaatje toonde aan douanier Vereecke. Dolf Vereecke vond de gefotografeerde jonge vrouw zo schoon, dat hij haar onmiddellijk een kaartje op haar dienst te Brussel schreef. Het schrijven werd beantwoord en een paar weken later trok "Dolf Vereecke op zijn pieke-best" met een wandelstok en een foto van Emmaatje Burghraeve in zijn hand, naar Brussel, waar de jonge vrouw met een groene halsdoek in de hand hem aan het Zuidstation zou opwachten. De kennismaking viel mede en luttele maanden later traden Dolf en Emmaatje in het huwelijk. Ze vestigden zich in de Kerkstraat in een huis van Jan Monteville, huis waar later de bekende herberg "’t Hapertje" zou komen.
In de week kwamen de werkmensen hun "bakte" en maïs voor de kiekens kopen in de "Batavia", net als bij de Grauwen Verheye en als bij Camiel Traen. In de tijd van het rooien van de suikerbieten was het altijd zeer druk in de herberg van Camiel Deleyn, de keurder van de suikerbieten was er steeds aan te treffen. De suikerbieten dienden op het spoorwegstation afgeleverd te worden, doch de waardebepaling werd het meest besproken in het café, zodat alle boeren uiteindelijk in de "Batavia" terechtkwamen.
Als schooljongen hadden wij het meeste oog voor "Max", ’t paard van Camiel Deleyn. In mijn verbeelding zie ik ze nog beiden, Camiel een reeds ouder wordende man met een grote grijze moustache, en Max, het hoge paard, een grote "stekker". Max was een braaf paard maar het had ook zijn grillen; het wilde nooit de smidse van Couvreur binnen om beslagen te worden. Koppig zette Max zich schrap voor de smidse en men moest duwen en trekken om het paard uiteindelijk in de travalie te krijgen.
Op een dag dat Max moest beslagen worden, had Camiel er echter iets op gevonden: bij het uit de stal komen, werd onze Max een zak over de kop getrokken. Camiel nam het paard toen bij de teugels en er werd een omweg gemaakt al door de Edward Verheyestraat om aldus het paard om de tuin te leiden. Toen Max echter langs deze omweg vóór de smidse kwam, bleef hij plots staan en wilde geen stap meer verder, en hoe Camiel ook maar "juy Max" riep, het dier bleef staan: het boerenbedrog had niets geholpen. Samen met smid Couvreur en nog een paar helpende handen werd Max, niet zonder moeite, in de travalie getrokken.
Er is ook nog een oorlogsanekdote over Max te vertellen. Tijdens de oorlog 1940-45 werd Camiel Deleyn met zijn paard en wagen opgeëist door de Duitse bezetter om graszoden te vervoeren naar het Zwin. Tijdens de middagpauze, terwijl de arbeiders hun magere boterham opaten, had Max van de gelegenheid gebruik gemaakt om tot bij de halfvolle kuip kamouflageverf te lopen. Toen men na de middag buiten de eetbarak kwam, had Max de ton verf leeggelikt. Met zijn grote paardeogen keek hij zijn baas aan alsof hij wilde zeggen: "Wel, Camiel, heb je het nu vast hoe ik de vijand gesaboteerd heb?" Diegene nu die denkt dat Max ziek werd van de ersatzverf, die heeft het helemaal verkeerd voor.
Alleen kon men de volgende dag op de weg naar het Zwin menige grasgroene paardevijg zien liggen. Max is 27 jaar oud geworden en men kan zeker van hem zeggen dat hij de Duitsers niet geholpen heeft om de oorlog te winnen. Hij saboteerde vooral op ’t gebied van snelheid: met de kop diep voorovergebogen, sjokte hij langs de straat aan het hoofd van een kolonne opgeëiste paardewagens! Voor hem gold het gezegde: "Nur langsam arbeiten!" Of u het nu gelooft of niet, maar onze Max is ook werkweigeraar geweest op het laatst van de oorlog. Toen alle paarden welke nog dan voorhanden waren, tijdens de aftocht van de Duitsers, opgeëist werden, werd Max door Albert, de zoon van Camiel Deleyn, verstopt in de paardestal van de oude leegstaande tramstelplaats in de Smedenstraat. De omgeving van de oude tramstelplaats was door de Duitsers met prikkeldraad afgezet, en er hingen bordjes met "Achtung: Minen!". De bewoners van de "Batavia" die er rechtover woonden, wisten echter dat aldaar in werkelijkheid geen mijnen lagen. Albert Deleyn knipte 's avonds bij donker, de draad door en Max werd er binnengeleid. Elke morgen vroeg en 's avonds laat als het donker was, werd Max te eten en te drinken gebracht.
Als kind hield ik reeds zeer veel van paarden en dan vooral van Max uit de "Batavia". Daarom wil ik eindigen met iets wat slechts voor de fluwelen paardenoren die hij had, bestemd is: "Oude Max, je bent nu al vele jaren in de paardenhemel, maar weet dan dat ik somtijds nog aan je denk. Je was een heel braaf paard, dat toch wist wat het wilde. Je bent samen met je baas oud geworden langs de Knokse straten, maar je was ook eens jong en speels, vooral toen je ver vóór de oorlog met de jonge Albert Deleyn op de vlucht sloeg. Weet dan oude Max, dat hoe ouder ik word, en hoe beter ik de mensen leer kennen, hoe meer ik van paarden ga houden. Salut Max!"
Max, het paard, leefde tot in 1947 en zijn baas Camiel Deleyn overleed te Knokke op 30/7/1952; moeder Deleyn, intussen ook reeds overleden, hield nog de herberg open tot in 53. De "Batavia", waar thans geen herberg meer is, is nog steeds eigendom van de familie Deleyn: het hoort namelijk toe aan Albert en Marie-José Deleyn.
In de Smedenstraat maakte men ook rampen mede: zo is op een kermiszondag, in de aanvang der dertiger jaren, omstreeks 22 uur, brand uitgebroken in de vroegere paardetramstelplaats tegenover de "Batavia" gelegen. Onmiddellijk werd alarm geslagen. De oude tramstelplaats werd toen gebruikt om vlas op te slaan door Vanhoornweder.
De Knokse pompiers snelden ter plaatse onder de leiding van kommandant Pé Baerevoets en z'n adjudant Raymond Amys. Eerste chef-pompier Leon Claeys (Leon van de Gaze) blies op zijn klaroen en de blussingswerken werden aangevat. De ruiten van het café "Batavia" stonden heet van de tegenovergelegen vuurgloed. Tot ontsteltenis van de kommandant Baerevoets stak er niet genoeg druk op de waterleiding en er diende naar het "Waterkasteel" gebeld te worden om meer druk op het water te steken. De ganse vlasloods is toen uitgebrand. Twee dagen later was er nog steeds bij momenten gloed te bespeuren in het moeilijk te blussen vlas.
In de Smedenstraat werd ook veel plezier gemaakt: daar zorgden vooral Darten Knockaert, Saten Heyneman en Machiel George voor. Darten en Saten waren beiden herbergiers. Hun herbergen waren tegenover elkaar gelegen. Ze waren vrienden en goede klanten bij elkander. Er werd zelfs verteld dat ze om beurt op bezoek bij mekaar gingen en steeds mekaar trakteerden met hetzelfde tweefrankstuk, elk op zijn beurt.
Op een avond dat Saten Heyneman wat teveel op bezoek geweest was bij buurman Darten, had zijn vrouw hem in bed gestopt, zijn broek afgenomen en de kamerdeur gesloten, zodat Saten niet meer zou wegkunnen. U kunt zich best voorstellen hoe groot haar verwondering was toen ze één uur later hoorde dat Saten terug in het café aan de overkant zat, bij Darten. Vrouw Heyneman ging zien, en jawel, Saten zat in zijn lange onderbroek in het café "De Vriendschap". Hij was door het venster van de slaapkamer gekropen; vlak tegen hun gevel stond een dubbele telefoonpaal met klimtreden aan, en onze Saten was langs deze paal afgedaald.
Met de aanleg van de Natiënlaan werd het minder druk in de Smedenstraat. Ook de smidsen verdwenen, één na één. Op één na zijn er alle herbergen verdwenen; het is er eerder stil geworden.
Laatste Smedenstraatkermis kende echter een heropflakkering van zijn volkse aard: er werd weer feest gevierd, en zelfs, werden er een burgemeester en schepenen van de Smeden straat gekozen...
't Volgend nummer van het tijdschrift “Cnoc is ier” verschijnt in oktober 1977. Eenieder die bijdragen heeft over heemkunde, en deze wil laten verschijnen, moet ze uiterlijk eind augustus 1977 aan dhr André Sandelé, sekretaris, Dumortierlaan, 99 te 8300-Knokke-Heist-1 bezorgen.
Dit is tevens het geval voor uw publicitaire aankondigingen.
Met beleefde dank bij voorbaat voor uw welwillende medewerking en simpatie.
Het Bestuur.