Mensen maken de Geschiedenis - DEEL 14
Victor Depaepe
Vervolg van: Mensen maken de geschiedenis - Deel 13
Vanaf de namiddag tot bij het vallen van de avond, blijf ik boven op het dek van mijn visserstuigje: “King Charles the Second.” (Koning Karel de Tweede)
Ik geniet van de romantische uitstraling van de lijnen die de watervlakten scheiden van de horizon. Ik zet mij steeds op de relingsboord, nu eens voorstevenwaarts, en dan eens achterstevenwaarts, afwisselend bakboord en stuurboord.
Bij het vallen van de avond sta ik in verrukking bij het zien van de zonsondergang en ik maak mij de volgende bedenking: “Zou een kunstschilder deze onbeschrijflijke harmonieuze beelden van zacht ineenlopende kleuren zo mooi en zo natuurgetrouw op doek kunnen brengen?“ Ik twijfel eraan.
Eens dat de duisternis volledig ingevallen is, besluit ik mij rustig te gaan uitstrekken in mijn slaapkooi. Ik kan maar geen slaap vatten en zo laat ik mijn gedachten de vrije loop gaan.
Ik vraag mij af wie de scheepsdieselmotor gesaboteerd zou kunnen hebben en dan nog juist op het ogenblik voor ons vertrek uit Zeebrugge. Maar hetgeen mij het meest intrigeert is die bangmakende telefoonoproep in het engels naar café Dolfijn.
Na een eerste vertrek, kort in de namiddag, was de kade volledig leeggelopen daar de vismarkt afgelopen was en er niets sensationeels meer te beleven was. Alleen Perfecta en mijn bemanningsleden waren op de hoogte dat ik in het café Dolfijn zou blijven wachten totdat de motor hersteld was.
Als er iemand rechtstreeks uit Engeland getelefoneerd zou hebben, dan zou hij alle café’s van de kade opgebeld hebben om mij te vinden en dat lijkt mij zeer onwaarschijnlijk. Zou ik heimelijk door iemand gevolgd geweest kunnen zijn? God weet het en wellicht zal het nooit aan het licht komen. Nu gaan mijn gedachten naar de Zeevaartinspectie. Ik heb altijd zeer goede betrekkingen gehad met individueel elke zeevaartinspecteur. Als er technische problemen waren met een vissersvaartuig, losten wij dit altijd gezamenlijk op in het kader van de geldende mogelijkheden van de betrokken reder totdat alles tot een goed einde werd gebracht. Nadat mijn schipje: “King Charles the Second” prachtig geschilderd was in de paarse koninklijke kleuren, komt er een zeevaartinspecteur op mij af met de mededeling: “Vick, u moogt van het Ministerie van Verkeerswezen naar Engeland om het experiment van de Brugse Privilegiën uit te testen. Maar dan moet uw schipje nog eens op de kuisbank voor een volledig onderzoek in betrekking tot de zeewaardigheid van de scheepsromp.”
Daarop heb ik geantwoord: “Maar mijn schipje werd nog maar voor twee maanden gekeurd en deze keuring is toch geldig voor een jaar zoals voor alle reders?“
Hierop antwoordde de zeevaartinspecteur: “Ja Vick, maar dat is een zeer speciaal geval. Met uw actie zult u de aandacht trekken van alle Europese visserijlanden en het Ministerie van Verkeerswezen wil dat er inzake scheepskeuring van Belgische zijde geen vuiltje aan de lucht is en vooral niet ten overstaan van Engeland.”
Ik wil geen ruzie maken met de betrokken zeevaartinspecteur, want het is een bevel van hogerhand en daar kan die man toch ook niets aan doen. In elk geval werden mij nieuwe kosten opgelegd waarvan het overgrote deel nutteloos is geweest.
Ik rook de ene sigaret na de andere en ik kan maar geen slaap vatten. Wat een geluk dat ik nu onderweg ben met een volwaardige bemanning. Dat is dank zij de heren André Mahieu, Leopold Savels en Richard Daveloose, allen Heistenaars. Om deze Engelandvaart mogelijk te maken is het aanwerven van een scheepsbemanning voor deze opdracht in de letterlijke zin van het woord een Herculusopdracht geweest. Geloven of niet, maar ik heb 17 bemanningsploegen hiervoor aangesproken. Die waren allen entoesiast akkoord maar kort daarop hebben zij allen even snel verstek gegeven.
Steeds deed zich hetzelfde scenario voor. In de voormiddag kwam ik hen uiteraard tegen in de visserscafé’s langs de kade. En dan luidde het: Vick, wij gaan met jou mede naar Engeland en zeg ons maar eens wanneer wij ons moeten gaan aanmonsteren.” Als ik dan antwoordde: “Morgen om negen uur treffen wij ons aan op het Loodswezen”, dan kon de geestdrift niet op en kreeg ik als antwoord : “O.K., Vick, morgenochtend staan wij daar en je moogt op jouw twee oren slapen!”. Maar wie er ‘s anderendaags ‘s morgens niet te zien waren, kan men best raden. Toen ik hen dan ging opzoeken kreeg ik steevast bedeesd te horen: “Vick, wij mogen met jou niet mee”. Doorgaans werd er geen verdere kommentaar gegeven. Niemand kan zich in beelden hoe ik daaronder geleden heb.
Nu begin ik te denken aan de potsierlijke houding van de heren Burgemeester en Schepenen van de stad Brugge. Aan mijn stellingname van drie jaar studie, dat de Brugse Privilegiën nog steeds rechtsgeldig zijn, kan er historisch noch juridisch een speld tussengestoken worden. Maar dan komt Paul-Henri Spaak als Minister van Buitenlanse Zaken op het toneel. Hij stuurt talrijke brieven aan de heren Burgemeester en Schepenen van de stad Brugge vol met pseudo-juridische verklaringen en hij dringt er op aan dat er absoluut geen geleidebrief mag afgegeven worden aan de heer Victor Depaepe daar dit een laakbare juridische daad zou zijn.
In mijn verbeelding hoor en zie ik de heren Burgemeester en Schepenen voor de Halletoren de “Vlaamse Leeuw” zingen. Het klinkt: “Zij zullen hem niet temmen, de fiere Vlaamse Leeuw... zolang de Leeuw kan klauwen, zolang Hij tanden heeft...”
En tussen de Halletoren en het standbeeld van Jan Breydel en Pieter Deconinck ziek ik Paul-Henri Spaak wandelen met de handen op de rug en met een glunderende glimlach op zijn gebogen gelaat, denkende:
“Les imbéciles avec leur lion avec ses dents et ses griffes! Un seul mot de moi et ils sont muets comme une tombe !“. (de onnozelaars, met hun leeuw, zijn tanden en zijn klauwen.., één woord van mij en ze zwijgen als een graf). Dat is natuurlijk een inbeelding van mij, maar zij ligt zeer dicht bij de werkelijkheid.
Bij al deze bedenkingen en nog zovele andere, voel ik mij als een eenzaam en verbitterd man. Bij middel van een zaklampje kijk ik op mijn uurwerk. Het is zes uur twintig ‘s morgens. Ik heb nog geen oog dichtgedaan. Ik leg mij op de rechterzijde en God zij dank, ik val in slaap.
Plots word ik wakker gepaard met een nachtmerrie, maar deze heeft niets te maken met mijn ondernomen Engelandvaart. Het is kwart voor negen uur. Ik verlaat het logies, trek naar boven tot in de stuurhut en ontmoet er onze keiharde stuurman André Mahieu. Ik wens hem een goede morgen en vraag of hij niet te vermoeid is. “Maak je geen zorgen, Vick, alles gaat opperbest en wij naderen stilaan ons doel” zo zegt hij.
Ik wandel heen en weer op het dek en recht van mij bewonder ik de wondermooie kalkrotsen, die als het ware een natuurlijke verdedigingszone vormen van het zuidelijke Albion. Links van mij zie ik geen enkel schip en wij varen als een eenzame noteschelp op ons doel af. Ons schipje kan geen grote snelheid halen en spontaan denk ik aan Guido Gezelle: “stap voor stap, zo gaan de peerden..”
Rond tien uur dertig gebeurt er iets merkwaardigs. Ik zie namelijk een tamelijk groot schip op ons toevaren en aan de horizon zie ik nog een tweede schip die ook in onze richting vaart.
Het éne schip komt voor ons en het andere achter ons varen. Het zijn bijna twee identieke schepen. Zij passen hun snelheid aan aan onze slakkengang. Wij worden zonder meer geëscorteerd. Voor ons is er zekerlijk geen kans om er van onder te muizen. Wij zitten eenvoudigweg in de kluwen maar in feite doen deze schepen ons toch geen kwaad. Het lijkt wel goed op een begeleiding van één of andere diplomaat: één motard vooraan en één achteraan, maar dan wel met schepen op zee. Na ongeveer, een uur varen komt er een zeer hoge scherpvooruitstekende cliff in zicht (cliff = steile rots). Ik vraag aan André Mahieu of the Seaford Bay soms niet achter deze vooruitstekende reuzen klakrotsen ligt en hij antwoord mij dat het inderdaad zo is. “Roep dan maar de andere mannen op het dek”, zegt Mahieu tot mij, “want zij kunnen het visnet reeds in gereedheid brengen.”
Plots zie ik op de spits van de puntige cliff signaallichten knipperen die beantwoord worden door het schip vooraan ons. Wij begrijpen er niets van het heen- en weerflikkeren van deze signalen. Maar na een poosje vaart het schip vooraan ons, linksaf het zeegat in en het schip achter ons aan doet precies hetzelfde totdat wij niets meer zien van onze hoffelijke begeleiders.
Wij zijn opnieuw alleen op de grote plas en wij voelen er ons een beetje verlaten bij.
Maar dit duurt niet lang want van achter de hoek van de mastodont-kalkrots komt er nu een schip naar ons toe gevaren aan de snelheid van 117 km per uur. Het schip is tevens uitgerust met een kanon. Het is niet minder dan “The Brave Swordsman” (de moedige zwaardvis), de modernste en snelste kustwachter van het Britse Imperium. . Zowel voor ons, achter ons als rondom ons voert het schip ongelooflijke, spectaculaire en fantastische manoevers uit die erop gericht zijn om ons echt bang te maken.
Maar wij varen natuurlijk rustig de Seaford Bay binnen, zoeken er een plaatsje binnen de driemijlenzone, zetten onze netten uit en beginnen te vissen. The Brave Swordsman blijft nu stil liggen en volgt op de draad onze handelingen.
Na een kwartier vissen worden wij halt toegeroepen via een luidspreker. Het lederen omhulsel van het kanon wordt verwijderd en het kanon wordt op ons schipje gericht. Wij maken aanstalten om het net op te halen en ik zwaai met de handen in de richting van de Engelse kustwachter om duidelijk te maken dat wij gestopt zijn met vissen. Wij hebben ongeveer tien kilogram vis gevangen. De Operatie King Charles The Second is gelukt.
The Brave Swordsman zet een dinghy-boot buiten, waarin de kapitein en twee matrozen plaats nemen. Zij varen op ons af en aangekomen tegenaan de reling van ons schipje, helpen wij hen zeer voorzichtig op het dek. De kapitein vraagt om Victor Depaepe en ik doe hem teken. Hij vertelt op een zeer vlotte en gemoedelijke wijze het volgende: “Mijnheer Depaepe, volgens het internationaal zeerecht zouden wij uw kapitein moeten aanhouden en bij ons weten is dat de heer André Mahieu. Anderzijds weten wij dat u de geestelijke vader bent van de verdediging van de Brugse Visserijprivilegiën. U heeft trouwens ook een brief geschreven aan onze Koningin Elisabeth waarin u gevraagd heeft dat men u zou aanhouden in plaats van uw kapitein de heer André Mahieu. Ik heb opdracht gekregen van Hare Majesteit om die vraag opnieuw te stellen. Alzo vraag ik u nu officieel is het de heer André Mahieu of is het u die ik moet aanhouden ?“
Ik dank de heer Kapitein zeer oprecht omdat hij deze delicate keuze aan mij heeft overgelaten en ik antwoord zonder dralen: “Kapitein, ik zou het zeer op prijs stellen dat u mij zoudt aanhouden.”
De Kapitein neemt een ceremoniële houding aan en zegt: “In the name of Her Majesty Elisabeth the Second, Queen of Great-Brittain, I arrest you!” (in naam van Elisabeth de tweede, koningin van Groot-Brittanië, arresteer ik u).
Na deze plechtige uitspraak dank ik nogmaals de heer Kapitein. Nu zetten wij onze vaart verder naar de dichtsbijgelegen haven Newhaven. Hetgeen ons opvalt, is dat de twee Engelse matrozen gekleed zijn met een smetloze witte dikgebreide wollen baai. Het is alsof zij vers en netjes uit de kleerkast komen. Bij het aanleggen aan de kade van Newhaven zegt de Kapitein aan ons dat bij het meren er minstens een afstand van vijftig meter moet zijn tussen ons schipje en hun Swordsman, omdat ons schipje anders in brand zou kunnen schieten door de hitteuitstraling van de turbines. Er is onverwacht veel volk op de kade (zie foto 4). Ook de Engelse televisie is tegenwoordig (zie foto 5).
LEES VERDER: Mensen maken de geschiedenis - Deel 15