Een brief uit Duitsland
Hoewel het niet de gewoonte is van Heyst Leeft veel oorlogsherinneringen op te halen, dachten wij er toch goed aan te doen een brief weer te geven van een jonge soldaat, weggevoerd naar Duitsland, aan het thuisfront.
We zaten langs ‘t kanaal en dam, om Frits te vangen als hij kwam.
De Blitzkrieg echter was te warm... inplaats van oefening was ‘t alarm.
We deden dan maar kameraad, en zitten nu achter den draad,
ontsnapt gelukkig aan den ramp... Krijgsgevangen in een kamp.
We vonden vroeger niets meer goed, maar smaken dat hier alles doet.
Drie, vier kartoffels met de pel, een lepel soep en ‘t is al wel,
we eten nooit ons goesting meer... dat schaadt de slanke lijn te zeer.
In briefkaart en scarlatine... barakfürer en fantasie
van Eupen tot in Malmedy.
Men zegt het komt van de Bureau, in ‘t kort aan alle vlamingen laus.
Een doos sardienen en patée, en een half broodje krijgen we mee.
Ze zeggen we krijgen tweemaal pap, we krijgen dikker saus, z’is te slap
Een derde brood tat is te straf, en de kartoffels schaffen ze af.
Er zijn hier pessimisten ook, bij wie de moed werzwindt als rook.
Die zeggen ‘t is met ons gedaan, we moeten naar de boeren gaan.
De optimist zegt ‘t is geen waar, we gaan naar huis, alles klaar.
We stellen dat eens in ‘t verschiet, maar ‘t zijn nooit deze niet.
Men stapt hier filosofisch op, een dooie pijp al in de kop.
Eens duikpartijen in ‘t genot naar een stompje sigaret.
We staan in een kringske opgesteld, en ieder trekje wordt geteld.
Met dorp genooten, veel succes, we roken met een man of zes.
Met ‘t eten is dat een piket, alles wordt overhoop gezet.
Men roept, men tiert al door elkaar, ik zal u hier, ik zal u daar.
Geen een die juist verdelen kan, naar ‘t gedacht van alleman.
Er wordt geloerd, getrischt, geplaagd, d’ ooren van de kop gezaagd.
Ondanks ons aller grooten nood, robbert men somstijds nog ons brood.
Snapt men er een, draagt hij ‘t plakkaat, ik bestool een kameraad,
we zijn ook nooit op ons gemak, dragen ons brood in onzen zak.
We denken steeds weer opgeschrikt, misschien is ‘t toch alweer gepikt.
Soms krijgt men plattekaas of worst, of erzatz koffie voor den dorst.
We slapen in een houten bak, onder een tent of in ‘t barak.
Men teekent de god’s ganschen dag poesetten van alle slag.
Men spreekt van niets anders meer dan, van goed eten en thuis zijn, man.
Zooveel fressen is ongezond, daarvan slaat men tegen de grond.
Dan komt men met de draagberrie, en brengt u naar d’ infermerie,
de dokter zegt ‘t zal wel gaan, wat minder bik en ‘t is gedaan.
De erzatz is voor u veel te vet, blijf liever wat meer te bed.
De keuken wordt als een magneet, daar staat altijd de bende gereed.
De eetpan vaardig aan de zij, ze wachten naar hun scheptje bij,
daar komt een fritz die schreeuwt raus raus..., en deelt schossen onder de doos
Met lege maag maar rap te been, schuiven ze als kiekens uiteen.
Nu komen er veel brieven toe, en ‘s avonds geeft men rendez-vous,
elk leest nieuws en schept weer moed, want ieder schrijft alles gaat goed.
Uw kameraden zijn weer thuis, men zendt geen pakjes in ‘t Rode Kruis.
De koning sprak, kwam uit zijn kot, zoo meldt radio piot.
Maar dikwijls is het een aardige grap, dan moeten wij naar ‘t aardig bad,
dan moeten wij naar ‘t luizenkot, en daar staan die mannen dan allemaal naakt
De een bekijkt de andere, en denkt in zijn eigen...
Dan gaat men wandelen op ‘t gemak, alzoo eens rond enen barak,
maar opgepast van d’ anderen grond, of ze pakken u terstond.
En zie houdt dan maar uwen bek, want men vliegt met u onder het bed
Dan is men er niet gaarne bij, want ‘t is voor zeker een uur of drei.
Ik sluit den krijgsgevangenbrief, doorkliefd met meer leed dan lief.
‘t gevangenkamp Stalag XI B... een harde les krijgen we hier mee.
Voor ons is later niets te veel.., een brok stijgt soms eens naar de keel...
Denkend aan ‘t weelderig vaderhuis... en aan ons geliefden thuis.
*************