‘t Heistenaartje - Uit het leven van Alfons Vantorre (Vader Kavijak) van 1985 nr 3 p 8-15
Cyriel Vantorre
Vervolg van: Het Heistenaartje - Uit het leven van Alfons Vantorre
(We kregen ….) een huis en hulp van bijna de helft van de dorpsbevolking. Na enkele dagen uitgerust te zijn, besloten we daar maar te blijven.
Na enkele dagen begon diezelfde Garde vader bang te maken: dat we niet meer over de bruggen van Schipdonckvaart zouden kunnen, want ze zouden die in de lucht laten vliegen. Vader Kavijak ten einde raad besloot dan maar zijn familie terug naar huis te brengen, doch hadden intussen zoveel huisraad bijeen vergaard dat wij het onmogelijk in één tocht zouden kunnen meevoeren. Vader Kavijak besloot dan maar met de grootste kar alleen een lading vooraf naar huis te brengen. Torenhoog laadde hij de stootkar en verdween in de donkere nacht. Onderweg smeet hij z'n sluffers van zijn voeten om sneller vooruit te komen. Op z'n sokken deed hij de tocht moederziel alleen.
Thuis aangekomen ontlaadde hij snel alles en snelde met de nu ledige kar terug naar Zuienkerke waar z'n kinderen op hem zaten te wachten. Afgemat kwam hij aan, doch begon zijn stootkar onverdroten weer te laden en op kop van de nu gevormde karavaan ging het nogmaals naar huis, naar ons heimat. Thuis aangekomen lagen de voeten van vader bloedens open. Geen klacht kwam over z'n lippen. Hij had in die nacht driemaal de afstand van Heist naar Zuienkerke afgelegd, tesamen 45 km.
45 km een steekkar geladen voortduwen is niet aan iedereen gegeven. Eens heeft men Pietje Ketser (Vantorre) gehuldigd om met een kruiwagen waarop een ton water stond van Brugge naar Heist te rijden. Dat was 17 km. Over vader Kavijak heeft men nooit een woord gesproken.
Als de schermutselingen geluwd waren, ging vader Kavijak te scheep met de kleine bootjes of ving garnalen op het strand. Die bootjes, die hun aanlegplaats op het strand hadden, waren niet groter dan 5 meter en brachten soms tweeduizend kg. sardienen mee. In de bittere koude moest men dan soms meer dan twee uren ver in zee roeien. Wanneer de verdiensten niet meer voldeden ging hij, ervaren zeeman, als gewone werkman in de Tarmattenfabriek van Heist werken. In 1943 monsterde hij op het nieuw vaartuigje van z'n broer (Robert Van Kavijaks). Toen brak voor ons een vet jaar aan en ook het einde van een gruwelijke oorlog, waarin moeder en vader en heel de familie een onbeschrijflijke honger en ellende hebben gekend. Gezien het hier gaat over een biografie, wil ik niet verder uitwijden en de smartelijke taferelen dat een vissersgezin heeft meegemaakt onthouden.
Onze zeilboot na de oorlog
Het gezin van de Kavijaks groeide in harmonie verder op. De roep naar de zee deed zich voelen en wij allen verlangden naar een bootje al was het maar een vierkante bak die op het water dreef.
Eindelijk kwam onze wens in vervulling en toen wij het zeilbootje zeeklaar maakten om naar de haven van Zeebrugge te varen liep vader Kavijak zijn kinderen op krukken na. Hij had op z’n werk bij Hanssens zijn been gebroken en liep nu in de plaaster. Met die klomp steen rond zijn been kon hij ons moeilijk bijbenen.
Eigenlijk had ik toen, als oudste zoon, wat medelijden met vader.
Een Vlaming is immers met een baksteen in z'n maag geboren, maar wij, vissers droegen allemaal een bootje in ons hart. Dat was natuurlijk ook het geval bij vader Kavijak. Toen wij het zeilbootje 'Toetie' van wal staken, stond hij hijgend en in gedachten verzonken op de Zeedijk toe te kijken. Toen we allen in het kleine ding geklauterd waren, riep hij ons bezorgd toe: 'De schote voor het zekerste in jullie handen houden. Ik begreep zo goed wat er in z'n hart omging, nu hij met ons niet meespelen kon. Toen hij voor de eerste keer zo z'n zonen alleen op zee zag varen, moest hij zeker wel trots geweest zijn. Toen zag ik in gedachten weer hoe fier hij vroeger was wanneer hij tussen z'n Twee Ibis jongens stond bij een bezoek aan de school. Enkele maanden na de te waterlating van ons klein bootje Toetie had vader gezorgd voor een grotere boot en lag er in de haven van Zeebrugge een mooie witte zeilboot van 8 meter lengte die voor ons allen, de familie Kavijaks bestemd was. Vader had hem Susanne gedoopt, naar de naam van moeder. Wij kinderen van vader Kavijak waren geen uitgaanders noch drinkers, waren meestal tesamen op stap en hadden die plezierboot hard nodig. Eens op een zondag toen we weer eens zouden uitvaren hoorde ik moeder tot vader fluisteren.” Ge zult toch goed op de jongens letten hé Fons?” Dat deed vader in het bijzonder goed, want nooit mochten we zelf eens de boot sturen. Alleen mochten we wij de zeilen optrekken en overstag gaan.
Een 'foefelaar' was vader Kavijak anders wel, in plaats van te roeien, als er geen wind was, had hij door middel van een oud waskarwiel een schroef doen draaien. Aan dat wiel mochten we draaien zoveel ons hartje lustte, maar de helmstok vastnemen, neen... dat mocht niet, dat was veel te gevaarlijk en te moeilijk, zo dacht vader tenminste. Toch voelden wij ons allen gelukkig en geborgen als wij, vader en zoons gezamenlijk met de "Suzanne" uitvoeren. Het duurde niet lang of de ene boot na de andere kwam onze Kavijaks vloot verrijken. Met die boten gingen we regelmatig op garnalenvangst, die soms zeer winstgevend was. Voor het ogenblik liggen er nu een hele grote rij van die bootjes in de haven. Vader Kavijak was de eerste die deze vorm van kleine garnaalvisserij in gang stak.
Plotseling kwam aan het paradijs van vader een einde. Moeder werd door oorlogsontbering tuberculose en stierf op 49-jarige ouderdom de 14 januari 1950. Haar 13 nog in leven zijnde kinderen stonden allemaal rond haar sterfbed. Vader nam tot afscheid haar hand in de zijne, haar adem verminderde, keek ons allen een laatste keer hulpeloos aan en gaf zich over in Gods handen. Toen wij kind waren geweest noemden wij vader altijd "Pa" en moeder "Ma". Moeder bleven wij tot haar dood zo noemen, maar naarmate wij ouder werden veranderde "Pa" stilaan in 'de ouden. Dat wij vader als oud bestempelden deed bij ons toch een wormpje van verwijt knagen. Het gaf ons immers het gevoel dat ook onze onbezorgde kinderjaren voorbij waren.
Van toen af ging alles niet meer zo goed tussen vader en zoons. Zij werden vanzelfsprekend zelfstandiger en voelden de noodzaak dat de tijd dat wij onze boot zelf niet mochten sturen voorbij moest zijn. En warempel, de arme vader Kavijak die stilaan ouder werd en heel z'n leven hard had gewerkt zag z'n gezag steeds verder ondermijnen. Wij kochten voor onszelf een grote boot van 9 meter lengte met een goede motor erin. Vanaf dan stuurden wij om beurten ons eigen schip, doch wij wisten de geborgenheid van vader en voelden de verantwoordelijkheid zo zwaar op ons wegen.
Soms kwamen we in een storm terecht en dachten aan het zeemansvakmanschap van de oude Kavijak. Zo zijn kinderen nu eenmaal. Op een van onze eerste eigen zeereisjes liepen wij pardoes op een zandbank.
Vader huwt en sterft
Wij konden niet begrijpen dat de toen 55-jarige vader Kaviiak nog een andere vrouw begeerde. Op 19 maart 1953 gaf de 23 jarige Simonne Vemote uit Lissewege haar jawoord aan vader. Vanaf toen kende hij rust noch uur en verhuisde van Pier naar Pol. Hij werd nog stiller en telkens keek hij verlangend uit of zijn kinderen soms niet afkwamen.
Een zoon werd uit dit huwelijk geboren. Het jongetje, amper 15 jaar oud, kwam op smartelijke wijze om het leven toen het van zijn werk naar huis fietste. Dit tweede huwelijk werd tenslotte ontbonden rond de jaren 1965. Weer stond vader Kavijak alleen, doch ditmaal vestigde hij zich voorgoed dicht bij zijn kinderen, die intussen allemaal gehuwd waren en ook reeds kinderen hadden en hij zelf dus veel keer grootvader werd. Om zich onledig te houden foefelde hij weer een bootje in elkaar. Wij lieten hem betijen want hij was de koning te rijk als hij zich weer op zee kon uitleven.
Helaas het bootje hangde maar met haken en ogen aan elkaar en nadat hij een paar keer het schroef verloren had, gaf hij het tenslotte op en verkocht het drijvend ding voor een appel en een ei. Toen verlangde hij niets meer of eens met z’n jongens mee te mogen op garnaalvangst. Ach, onze oude vader liep meer in de weg dan wat anders, doch om z’n laatste levensjaren niet te vergallen, deden wij alsof hij niet kon gemist worden. Alle dagen wanneer gevaren kon worden, stond hij gelijk vroeger een half uur te vroeg aan onze voordeur te trappelen van ongeduld en met z’n horloge in zijn pollen. Met veel weemoed kon hij toen vertellen over de tijd dat hij zijn boot had. Over welke boot hij het precies had, moesten wij raden want hij had zoveel levensboten gehad.
Hij was nog niet uit z'n tweede huwelijk gescheiden als hij reeds eraan dacht bij moeder begraven te worden. Hij vroeg aan het gemeentebestuur de familiekelder boven de grond te mogen plaatsen.
"’t Is daar beneden bij moeder zo vochtig” merkte hij op. We konden het hem moeilijk aan z'n verstand brengen dat hij na z'n dood daar niets zou van voelen.
Het was ook rond deze tijd dat hij vrijwillig dienst nam bij de Burgelijke Bescherming. Hij werd het oudste lid. Op ieder oefening of waar hij ook maar kon helpen was hij steeds fier tegenwoordig. Altijd verlangde hij z'n medemens bij te staan. Hij was ook een verdienstelijk bloedgever, op roddel of kwaadsprekerij was vader Kavijak nooit gesteld en na-ijver lag niet in z'n aard. Hij had steeds de lijdzaamheid de dingen te aanvaarden die hij niet kon veranderen.
In stilte streed hij met een ziekte waar wij het bestaan niet van vermoedden. Stilletjes maakte hij zich klaar voor het ander leven. In de nacht van 25 augustus 1973 gaf hij plots de geest. Niemand van z’n kinderen had de gelegenheid gehad hem een laatste sterkte toe te wensen. Uit het hospitaal van Blankenberge waar hij zijn laatste strijd uitvocht werd hij naar z’n geboortedorp van Heist overgebracht.
Traag wapperde de Belgische vlag halfstok en angstig klonken die dag de doodsklokken ons in d’oren. Het vaderlands driekleur, dat de oorlogsvrijwilliger, oud-strijder, bloedgever, visser en strijder voor z’n kroost, dekte, lag nu roerloos op z’n doodskist. De kerk liep vol met mensen die hem hadden gekend. Toen de pastoor het doodsprentje had uitgedeeld lazen wij in onszelf:
“Vader is gestorven zoals hij in gans zijn leven heeft verlangd: in stilte, de pijn verkroppen om niemand tot last te zijn, niemand vragen om hem te helpen en toch met zo’n onbeschrijfelijk groot verlangen blijven uitzien naar een teken van menselijke genegenheid en warmte. Als vader van een groot gezin heeft hij met werken en zwoegen zijn dertien kinderen groot gebracht. Allen hebben zij een stuk van zijn werkkracht, zijn eenvoud en eerlijkheid in hun leven bewaard. En wanneer de tijd van de rust gekomen was, heeft hij de eenzaamheid en het alleen zijn gedragen. Hij wilde dat zijn kinderen elk hun eigen weg zouden gaan en toch bleef hij gelukkig wanneer hij eens bij hen kon komen. Zij die hem door en door kenden, wisten dat hij er dagenlang om gelukkig was. Ieder mensenhart bloeit tenslotte open wanneer men weet dat men ergens welkom is. Geliefde kinderen en kleinkinderen, ik dank u voor alles wat u voor mij betekend hebt. Spreek in uw gebed verder de gedachtenis uit aan het leven en het werk van uw ouders: wie zijn ouders eert, eert God.”
Ontdaan pinkten wij onze tranen weg. Neen, deze keer niet omdat we niet aan het stuur mochten zitten, maar wel omdat vader er niet neer was. Hij had nog zo graag wat bij ons gebleven. Toen bliezen twee oorlogsvrijwilligers gezamenlijk de “Last Post”.
Nooit hadden we geweten dat het Vaderlands lied zo emotioneel kon klinken zoals het toen voor vader zaliger klonk. Zes sterke mannen van de Burgelijke Bescherming droegen vader naar zijn laatste rustplaats.
KAVIJAKSKE
WIE IS ER OM DE DIENST VAN MIJ
OVER TE NEMEN? VROEG DE DALENDE ZON.
IK ZAL DOEN WAT IK KAN, MIJN MEESTER
SPRAK DE AARDEN LAMP.