De insluiting van de Scheldepocket (Heist-Breskens) in 1944
Eugène Mattelaer: ere-reserveluitenant-kolonel geneesheer
Begin september 1944 was er vreugde in alle harten: bliksem snel naderden de bevrijdingstroepen de Oostkustzone. Zeebrugge en Brugge waren bevrijd en te Knokke-Heist, nu één enkele stad, zouden weldra bevlagde tanks hun intrede doen. Doch deze hoop bleek weldra ijdel te zijn en gedurende twee maanden zou de streek getuige zijn van een kapitaal oorlogsgebeuren. Toen de haven van Antwerpen als een rijpe vrucht in de handen der geallieerden viel, beseften de Duitsers plots het strategisch belang van de Scheldemonding en de Wehrmacht kreeg het bevel Zeeuws-Vlaanderen en het Belgisch gebied van Knokke-Heist te verdedigen. "The Battle for the Scheldt-pocket" was begonnen, alle kontakten met bevrijd België waren verbroken, de ingesloten Oosthoek zou "midden vuur en bloed en tranen" op het einde van een jarenlange bezetting wachten.
Was deze zone dan zó gewichtig en zó goed verdedigd? Veldmaarschalk Rommel, de ontwerper van de Atlantic-Wall, de schranderste generaal die de Wehrmacht ooit heeft gekend, doch later bij Hitler in ongenade viel - kreeg het bevel in 1943 over Legergroep B en hij voorzag, zoniet een landing aan, dan toch een strijd om de Scheldemonding. Hij kwam zelfs in konflikt met Veldmaarschalk Von Rundstedt. Te Knokke kwam hij toen op inspektie in het Zwin, om er "Tobroek" te bezoeken, een zeer versterkte vesting met veel onderling verbonden bunkers in de duinengordel van het Zwin (de kommandopost was meer dorpswaarts gelegen in het "Binnenhof"). Samen met de versterkte stellingen van Breskens en Vlissingen konden de Duitsers met een stalen grendel de Scheldemonding gesloten houden om de toegang van de bevoorradingsschepen naar Antwerpen onmogelijk te maken. Nu kwam het bevel van het Oberkommando: "Standhouden tot het uiterste, tot de laatste man!" Over de strategische betekenis van deze slag werd veel geredetwist. Generaal Bradley stelde Montgommery verantwoordelijk voor de trage opmars; Eisenhower betreurde dat de Scheldemonding niet werd veroverd tijdens de veroveringstocht begin september, doch Churchill schreef in zijn "Mémoires" dat Eisenhower het oversteken van de Rijn van groter belang achtte dan het "opkuisen" van de zeeoevers.
Aan de Canadese tweede en derde divisie werd opdracht gegeven de doorbraak tot de Scheldemonding - operatie genoemd als "Switchback" - tot een goed einde te brengen. Van duizenden kilometer over de oceaan gekomen, wachtte de Canadese soldaten hier een vreemd lot in de vroeger zó vruchtbare, doch nu verzopen polders. De overstromingen waren immers bondgenoten langs beide zijden. De Duitsers hadden reeds de sluizen te Zeebrugge geopend en de polders van Westkapelle, Ramskapelle en Oostkerke onder water gezet; de "pocket" was stevig bezet, binnen de overstromingen, door de 64e Duitse Inf. Div., onder bevel van Generaal Eberding, met ten noorden van de Schelde de eilandengroep, ten zuiden de sektor begrensd door het Leopoldkanaal (Heist) tot aan de Braakman bij Terneuzen. Langs geallieerde zijde zorgden de 243 Lancastersvliegtuigen op 3 oktober pok voor geweldige overstromingen door een bres van 120 meter te slaan in de dijken van Walcheren.
Eindelijk werd Knokke op 1 november 1944, door de Canadezen bevrijd, Heist op 2 november. Maar de strijd duurde op Walcheren nog voort tot 9 november. Het totaal der Duitse krijgsgevangenen beliep 22.000 man. De geallieerde verliezen waren zeer hoog: 27.633 doden. Eisenhower schreef weemoedig in zijn "Mémoires": "de slag om de Scheldt-Pocket werd zeer duur betaald: verlies van 27.633 man. En dit is meer dan al de gevallenen samen bij de verovering van Sicilië". Als hulde aan de bevrijders werd de naam Canadasquare gegeven aan het vroegere Casinoplein, waar op een bronzen plaat de woorden staan gegrift: "In gratitude to our Liberators".
Nadat 100 mijnenvegers de Schelde veilig hadden gemaakt, bereikten op 26 november drie schepen de haven van Antwerpen, en op 28 november 1944 een konvooi van achttien schepen. De Schelde was vrij en de ravitaillering van troepen en munitie voor de eindslag was verzekerd.
(Bibl.: A. D'Hondt: "Bevrijding van Knokke"; K. Aernoudts : "Storm over het Noorden"; R. Thomson: "Slag om de Schelde").
De verzorging der gekwetste burgers, getroffen door de beschietingen, baarde de grootste zorg. Goddank was de ravitaillering goed, de veestapel en de meelreserves waren voldoende groot. En er was water. Doch geen elektriciteit en geen gas, geen wegenverbindingen, geen telefoon. De bevolking sliep in kelders en was als van de buitenwereld afgesneden. De weerstand, de civiele luchtbescherming, de gemeentelijke diensten, de brandweer, het "Werk voor de Oudjes", de landbouwers, allen leverden heroïsch werk. Het Rode Kruis stond klaar en zou bewijzen dat het zijn taak aan kon. Gans de bevolking heeft het “Mirakel der Solidariteit” tot stand gebracht.
Scheldt Pocket okt-sept. 1944
Vooraleer het Rode Kruis-noodhospitaal werd ingericht in de kelders van het huidige Koninklijk Ateneum, Verweeplein, had ik, met de leden van de Rode Kruis-groep Heist, de drie eerste weken enkele mindere doch ook twee zware operaties moeten verrichten in het "Hotel du Phare": het afzetten van een hand bij een jonge man en het afzetten van een been bij een moeder van 8 kinderen. Mijn vroeger assistentschap in de chirurgie (ik was tot 1939 assistent in heelkunde, doch de mobilisatie, de veldtocht, het krijgsgevangenschap en later het "Sperrgebiet" hebben deze verdere opleiding geremd) kwam mij provindentieel van pas. Het grote Rode Kruiswerk begon - nooit zal ik dit vergeten! - op zondag 24 september 1944: "auf höheren Befehl musst das Ortsteil Heist-Duinbergen sofort evakuiert werden”. Slechts het noodwendige kon meegenomen worden. Gedurende de twee dagen volksverhuizing (een ellenlange ellendige rij stootkarren) naar Knokke, vielen er 44 gewonden en 3 doden, daar de Duitse Hamilton-batterij haar doel miste bij de beschieting van Canadese stellingen op het Leopoldkanaal.
Nadat de Heistse vluchtelingen onderdak hadden gevonden, kwamen er ook vluchtelingen uit Westkapelle, Hoeke, Ramskapelle, Oostkerke, Lapscheure en Moerkerke. Na de gruwelijke brand van Sluis op woensdag 11 oktober, waar de ganse dorpskom werd "ausgebommt" (100 doden op een bevolking van 2.500 inwoners), wordt het getal vluchtelingen nog aangedikt: er waren wel 25 à 30.000 burgers opeengepakt in de kelders van Knokke. Terwijl toegewijde ambulanciersters de geëvakueerde Ouden van Dagen verzorgden, werden in het Rode Kruis-noodhospitaal wonderen verricht door een elite-staf. De voorzitter en zijn medewerkers zorgden voor de koördinatie: sekretariaat, ravitaillering, wasserij, kontakten met het gemeentebestuur, met de brandweer, met de weerstand (enkele gekwetste Duitse krijgsgevangenen werden verzorgd) en vooral met de mannen van de Civiele Luchtbescherming (die tientallen gekwetsten aanbrachten, soms op gevaar van hun leven). Er was een ontvangstcentrum, een eerste-hulpcentrum, een operatiezaal, een reanimatiezaaltje, een dodenhuisje, een zeer grote met pijlers geschraagde kelderzaal vol verzorgde gekwetsten. Alles was immers ondergebracht in de kelderruimten die goddank groot waren. Alwie na verzorging enigszins naar huis kon, verliet het hospitaal.
De laatste maand bleef ik met jonge vrienden kollega's dag en nacht op het "operatieveld", waar ook drie vakkundige verpleegsters ons vol toewijding ter zijde stonden, samen met de hoofdambulancierster. Het helpend personeel (allen vrijwilligers) wisselde af, doch de laatste dagen bleef iedereen op post. Het ergste was het gebrek aan elektriciteit (licht!) en aan medisch materieel - chirurgisch en radiografisch. De operaties werden uitgevoerd op een onderzoekstafel, bij het licht van enkele stallantaarns, de narcose bestond uitsluitend uit chloroform, alle dokters brachten hun medisch materieel, er werd zelfs beroep gedaan op de scherpe lange dissektiemessen van de slagers.
De pijnlijkste dagen waren de vooravond en de dag der bevrijding: er viel o.m. een bom aan het Heldenstandbeeld '14 - '18. De mensen kwamen reeds in troepjes naar buiten; een bom viel: 8 doden en 20 gekwetsten.
Bilan: bij de 400 gekwetsten (zware en min zware), 24 amputaties van benen, handen, vingeren, 1 nierextirpatie (granaatscherf in de nierstreek; de man leefde nog tot 1956), 20 rechtstreekse bloedtransfusies, vele grote spier- en vleeswonden, 2 appendicitis, 3 bevallingen.
Eén staaltje van zelfopoffering: begin oktober was er geen chirurgisch hechtingsmaterieel meer, noch chloroform; een verpleegster, op gevaar van haar leven, samen met een vrijwilliger der lichtbescherming, gingen ‘s nachts tot de kommandopost der Duitsers in het “Binnenhof”, dragend de Rode Kruisvlag en de witte vlag; zij kwamen met overvloedig materieel en zelfs met instrumenten terug. ”Het Rode Kruis kent geen vijanden”, zò leerde ons zijn stichter Henri Dunant, “het kent slechts de lijdende die in nood is, en het helpt de mens wie hij ook wezen moge”.
Nooit is de bevolking meer éénsgezind geweest dan in die omsingelingsperiode. Niemand was geel, rood of blauw (de partijkleuren!), elkeen was bezield om goed te doen, om te helpen, elkeen was patriot, elkeen was ten volle mens. Mocht dit de heilzame les zijn voor het huidig geslacht van een tragische periode voor de bevrijding van ons land.
Leden die hun bijdrage 1974-1975 nog niet vereffend hebben, kunnen dit nog doen door te storten op rekening:
- Generale Bank: 280-0427920-90
- Kredietbank: 473-2202601-80 van Willy Desmedt te Knokke-Heist-1