Ons paradijsoord - Het Zwin
Georges Rotsaert
Waarde lezer die van de mooie natuur houdt en daarvoor verre landen bezoekt, hebt U weleens in de late herfst ons Zwin en omgeving bezocht?
Neen! Wel het is nooit te laat om het te doen. Ik kan U verzekeren dat het de moeite waard is. U kiest natuurlijk een zonnige najaarsdag, en wandelt liefst te voet of per fiets. Het vergt wellicht een kleine inspanning, maar de beloning en het genot dat U er voor in ruil ontvangt, overtreft alles wat U maar kan inbeelden.
Weet U wel dat wij, Knokkenaren, bevoorrecht zijn tegenover veel anderen die ons benijden. Wij hebben alles om te genieten.
Eerst en vooral de zuivere lucht; de zee en het strand vervolgens. En wat moois is er niet te bewonderen in ons geliefd Knokke, tussen ons wereldberoemd casino en ons weergaloos Zwin en ons befaamd vogelreservaat, van wie de roem steeds crescendo gaat? Wat al schoons is er niet te bespeuren tussen ons strand en de Vrede, de kliniek en het station?
Daarvan een volledige lijst opsommen, is niet nodig. Men hoeft alleenlijk maar te kijken als men gaat wandelen en over een beetje vrije tijd beschikt. Zelfs enkele stonden volstaan om een van de vele aspekten te bewonderen, dat ons Knokke in overvloed bezit. Ik wil hier niet gewagen over het soms schrikbarend schouwspel dat de geweldige noordwesterstorm aanbiedt, als hij de golven, ongenadig keer op keer, uren lang, met een titanische kracht op onze kust doet beuken. U ziet het, wij bezitten alles in ons paradijsoord...
Maar wij hebben ook een plicht
Ik schrijf hier opzettelijk "wij". Waarom? Wel als kind beschouwde ik de toen nog ongebreidelde duinen als waren zij van mij: onze molens en oude dijken, ons mooi dennenbos, onze golf, e.a. En nu nog tot heden ben ik niet van gedacht veranderd. Inderdaad, alle natuurschoon is van mij, van U, van ons allemaal, wel te verstaan "niet in volle eigendom". Maar privaat of niet, wij hebben allen een plicht te vervullen tegenover al die schoonheden als wij aanvoelen dat zij ons allemaal toebehoren. Daarom moeten wij ze eerbiedigen, zelfs beschermen tegen sommige vandalen, die niets ontzien. Hoevelen zijn er nog niet die ze stelselmatig bezoedelen bij hun wandeltochten.
Helaas, hoe dikwijls heb ik niet bestatigd, hetzij in duin of bos, langs de mooie paden, dat er nog velen zijn - ondanks zij genoten van de natuur en van een vredige rust - die bij hun heengaan alle soorten voorwerpen achterlaten en alzo deze plaatsen ontsieren. Dit is een laakbare handelwijze ...
De apoteose van een visioen...
Telkens ik naar het Zwin wandel, dwars door de nog gespaarde duinen, vlakten en pannen, begroeid met zuiver mos, halmen, aloude vlierstruiken, alle soorten heesters en ander flora, en vooral met ontzaglijke duindoornen, ben ik geweldig onder de indruk van de grote schoonheid en verscheidenheid, die het landschap mij aanbiedt. En telkens in mijn verbeelding zou ik het geheel, gans die onovertroffen zuivere natuurweelde aan mijn hart willen drukken en prangen, zo prangen...
Ik stond eens op een duinentop. Aan de ene zijde de zee, kalm en rustig. Zelden had ik haar zo aanschouwd. Spiegelglad. Zij had iets geheimzinnigs. Haar kleur was één en al simfonie van tinten: goudgeel met rood vermengd vormden de hoofdtonen als was zij een onmetelijke vuurgloed. Naar de horizont toe versmolt het in mauvepastel en gans aan de gezichtseinder een dunne, smalle streep van schitterend geel en daarboven een zachte waas van oranje. Geen enkel vaartuig was te bespeuren en geen enkel levend wezen. Toch wel. In de nabijheid zweefde er in de lucht een visdiefje of sterntje. Neen, het bleek alsof hij onbeweeglijk bleef hangen, als werd hij op het allerlaatste moment door de vaardige hand van een kunstenaar op doek gepenseeld...
Aan de andere zijde lag het Zwinlandschap. Nimmer heb ik het zo innig bekeken. Voor mijn ogen lag een paradijs, waarin de kleurentovenaar - die herfst heette - al het mogelijke had gedaan om het tafereel met zijn diepste en stralendste tinten te schilderen. Het was zo wild romantiek dat men zich die nauwelijks mooier kon voorstellen. Mijn hart bonsde en iets in mij werd zo warm, zo warm. Nergens anders ter wereld heb ik zulke kostelijke kleurennuances mogen bewonderen dan hier waar de goddelijke landschapsarchitekt zijn gigantisch palet had gebruikt. De einder was een blauwige, zachte lavendelkleurig waas welke overging in een zwaarder purperen tint. Fabelachtig mooi was de vaalblauwe hemel. Enkele kudden veder- en schapewolkjes, stralend-wit, zeilden zachtjes voort. Het landschap was geweldig grandioos, een overvloed van schoonheden. En zo vredig, zo pastoraal stil. Eindeloos scheen de Zwinvlakte en de door de recente stormvloeden gezwollen geulen leken op grillige zilveren blauwe strepen en linten. De honderdtallen meeuwen, eenden en ander watervogels bleven roerloos dobberen, als waren zij eveneens in vervoering of genoten van al die schoonheid. Beneden mij lag het mostapijt, bleekgroen doorvlekt met voluptueuzer groen, schoongewassen door de laatste regens en thans belicht door een gulden monstrans van zonnestralen. Het was één fonkeling van smaragden, met tussenin tere oudgrashalmpjes als schitterende gouden staafjes. Ik dierf het bijna niet betreden. Op enige afstand zag ik de duindoornen, vol-gepropt met trossen oranje-gele bessen. Van waar ik stond, geleken zij op geel-gevlekte luipaarden in hun wilde pracht.
Naderbij gekomen hadden hun bladloze toppen en doornen een licht zilver-grijzige tint. Naarmate de verdikking van de kronkelende stam veranderde de kleur in donker-grijs om bruin en zwart te worden, waarin heel fijne geel-groene draden geïncrusteerd waren. De sombere vlierstruiken, verweerd en versteend door alle stormen en winden, stonden daar doorheen gestrengeld en gewrongen in een kluwen van woeste schoonheid. Verder in de achtergrond stond het dennenbos met hier en daartussen een wilg en een zilverberk, als getuigen van hun verbeten strijd tegen de helse natuurelementen. Toch behielden zij nog de wil om hun zwaar beladen en uitgestrekte takken als talaren mantels met koppige taaiheid omhoog te houden ... Het scheen alles zo betoverend en zo heilig-schoon dat het onwezenlijk leek en niet van deze aarde was. Het was verbijsterend en adembenemend. Ik kon het niet vasthouden, al was het maar voor één second. Het was de apoteose van een visioen dat men in een droom of in een zinsverwarring beleeft. Het fantasia-tafereel vervulde mij geheel en al. Ik hield de adem in en genoot. Nooit heb ik zo gulzig mijn ogen de kost gegeven. Toen zoog ik met volle teugen de zuivere lucht in. Mijn borst zwol en het hart bonsde. Ik voelde 't bloed in golven heel mijn wezen en zijn doorvloeien als in een dronkenroes van innige liefde voor mijn dierbaar Knokke en Zwin ...