"Kleeragie en Huuscatheyl" te Oostkerke in 1584

Firmin Roose

Jarenlang gaf het onderricht in de geschiedenis aan de leerlingen van onze scholen een (min of meer uitgebreid) relaas mee van data van gebeurtenissen, van veldslagen en van oorlogen. Pas in de jongste tijd ging men meer en meer beseffen dat het leven van de mens belangrijker was dan die reeks gegevens-zonder-ziel, en vertelde men aan de jeugd hoe de mens leefde in de voorbije eeuwen. Het verleden werd weer levend en men ging zich aan een heel wat zaken interesseren, waaraan men tot dan toe weinig aandacht besteed had. Zo vroeg men zich af hoe de mens woonde? wat hij at en dronk, hoe hij zijn tijd doorbracht, en zo meer .

Zo zou men zich kunnen afvragen hoe de "garderobe” van een landbouwersgezin er in 1584 uitzag en over welke "kleeragie" die mensen beschikten? Een antwoord op deze vraag vinden wij in de “Staten van Goed” van Cornelis Dancquaart en zijn vrouw, "beede vrylaeten van Oostkercke".

Cornelis Dancquaert, "gheseyt Weerdinne", overleed te Brugge op 21 aug. 1584. "Betken, syne huusvrauwe" was hem op 8 augustus van hetzelfde jaar ontvallen, eveneens te Brugge. In welke omstandigheden die zo snel opeenvolgende sterfgevallen gebeurden, konden wij niet achterhalen, maar het zou ons volstrekt niet verwonderen? indien de een of andere "contagieuse sieckte" er voor iets tussen zat. In dit jaar wordt de pest wel niet in onze streken vermeld, maar wij lezen toch in de Staat van Goed dat men 18 schellingen diende te betalen "aen de vrauwe die het huus suverde". Benevens de vader ende moeder, is er ook een kind in het gezin gestorven, want er werden "drie dookisten betaelt" en de voogden stortten 3 schell. 6 groten "over tbegraven en tkerckerecht van de drie lycken". Wellicht werden de zieken naar een instelling te Brugge gevoerd om dààr verpleegd te worden?

Betreffende de kinderen geven de staten ons enkel vage gegevens: Jan Heycke is de voogd "van I kyndt van Betken" en Bastiaen Vande Walle die van "de onbejaerde kynderen van Cornelis". Waarschijnlijk zal Betken weduwe geweest zijn toen ze met Corneel trouwde, maar of de kinderen van Corneel ook de hàre waren, staat nergens vermeld en wij kunnen het niet onderzoeken, daar er voor die periode geen geboorteregisters bestaan en de kinderen in het "Weesebouck" van die jaren niet opgeschreven werden. In de “Staat van Goed” komt de naam voor van Corneelken "zuene van Corneel".

Heel ongebruikelijk is de opstelling van de “Staten”; de ene vangt aan met de opsomming van de klederen van de overledenen (1) en de andere begint met de opbrengst van de verkoop van enkele van die kledingstukken (2).

Was de vrouw tamelijk goed van “kleeragie” voorzien, dan moest de man het met veel minder stellen. Deze vaststelling kan misschien als basis dienen voor onze hypothese, dat deze beide personen als weduwnaar en weduwe nog niet zo héél lang met elkaar gehuwd waren en dat elk van hen zijn eigen bezit (en zijn kinderen) in het huis gebracht had.

Welgesteld waren Corneel en Betken niet: zij bezaten geen immeubele goederen, enkel twee koeien en een merrie, een" ghescheerden waghen" (3), wat alaam en huisgerei, en wat "thinnewerck". Dus een doorsnee landbouwersgezin. Toch werd de inboedel belangrijk genoeg geacht om er een “Staat van Goed” van te laten opmaken. De "Vrienden ende maeghen" zijn dan bijeengekomen om "de achterghelaten ghoedinghen met malcanderen vriendelicke te verdeelen", zodat de kinderen niet helemaal "naeckt ende bloot" zouden zijn, maar nog iets van hun ouders erven; "de baten bedraghen meer dan de lasten, met 24 pond 18 schell. 6 groten en 18 myten".

Ten einde ons de hoe-grootheid van dit bedrag voor te stellen, geef ik enkele verkoopcijfers uit de “Staat”: de wagen werd voor 30 schell. verkocht; een koe voor 4 pond. 10 schell.; de merrie voor 9 pond. 9 schell , 10 groten; een mate tarwe (4) voor 13 schell.; en de drie doodkisten kosten samen 12 schellingen.

Alvorens de inboedel te ontleden, nog enkele namen van vrienden: "Dyncken de huusvrauwe van Jacop Waeghe" kreeg o.m. 2 pond. 8 schell , "over zeker moyenessen vande kynderen te bewaren ende hemlieden te besorghen datter ten huuse van noode was, binnen dat zy in de noot waren tot zes weken lanck geduerende" en nog 2 pond. "overde houdenesse van beede kynderen van Corneel Dancguaert den montcost te gheven over de termyn van een maent lanck gheduerende". Dit Dyncken Heycke kocht dan ook het grootste deel van het huisgerei op. Andere kopers waren - buiten de voogden en Cornelis broer Joos - Boudewyn de Zeelander; Jacop Weyts; Jacop Waelwaert (die een koe kocht), Jacop de Wachter (die de Staat opstelde), Pieter Hatselinck, Lauwereyns en Betken (vidua Lucas) Fleurman en anderen. Er waren schulden te betalen aan Mr. Philips (waarschijnlijk de meester-chirurgyn), "aen Niclaus den cleermaker up de Oosterlinck plaetse" en aan Barbele van Eerderycke "van gheleenden ghelde", aan Victoors Duere, aan Jan de Slichter, aan Jan de Cock te Koolkerke; aan Joos de Cabotre (van wie het hof gepacht werd), aan Lieven Heereboort, aan Joos de Zutter, en aan Winnock Loonis "van verteerde costen".

Jan de Smet kocht de "garderoope" voor vijf schellingen. En wat bevatte die allemaal? Dit lezen wij in de eerste Staat. Vooreerst de "habituatie van Betken":

"eenen zwarten vrauwen keerle (5), een zwart vrauwen cuers (6), een vrauwe clocke (7), twee daghelicxsche rocxkens, twee zwarte livekens, item een root liveken; item twee schortkleeren, een halve setten en een blau saye (8), een roode luere (9), item neghen alscleers (10), item vyf nasdoucx (11), item twee blauwe schortcleers, drie vrauwen hemden, een root rocxken en een quaden vrauwen hoet (12)".

Vervolgens de "habyten vanden besitter":

"Eerst een zwart rocxken (13), een leeren wambaijs (14), een zwart paer mansbocxkens (15); item twee mans hemden".

Wat er van deze kleeragie aan de man gebracht werd en hoeveel de verkoop opbracht, leert ons de tweede Staat. Hogergenoemd Dyncken kocht "de zwarte vrauwe keerle, het zwart vrauwen cuers ende een zwart liveken" voor 28 schell., "een vrauwe clocke ende Corneels bocxkens" voor 38 schell., "drie daghelicxsche rocxkens en een root liveken" voor 16 schell. 6 groten; en tenslotte wat "schorten, alscleers; nasdoucx en al het lywaet" voor 30 schell. De "roode luere" werd cadeau gegeven "ten behoufve van tkint van Adriaen de Corte". Voor "een rocxken on een paer laersen van Corneel" bood Boudewijn de Zeelander 8 schell. Corneels broer Joos mocht "het leeren wambaijs" houden "midts thouden van Corneelken, tonbejaerde kint van Cornelis Dancquaert ende tot vier maenden den montcost gheven zoot behoort".

De linnenkast bevatte: "eerst drie bedden met haer oorpullen (16) en sargien, drie paer slaeplakens, item vier oorcussens, vier fluwynen, vier serveeten, een scholaken (17), een handwale (18) ende een tresoordwale (19) twee pacxkens met oudt lywaet, een paer blauwe gordynen, vier pacxkens gharens onder vlassen en wercken (20), en wat ghezwynghelt vlas (21).

Aan "thinnewerck" bezat het gezin "eerst zestien thinnen plateelen , zes thinnen zoutvaten , drie thinnen schuetels een thinnen pinte een thinnen lampke, zes thinnen lepels ende voorts vier steenen cannen met thinnen decxsels".

En tenslotte volgt hier de opgave van het "houtewerck": "een garderoope (22), een coetse (23) met haer behoorte, een ronde tafele (24), een zannevat (25), een melcthellore, en een ander thonne, een troch, een wascuupe, een zetelken , eenen thubbe (26); twee vleeschthonnen, ende noch twee ander thonnekens, een asynthonneken, een scabelstoelke (27), een leenstoelcken (28), een vrauwezetele, eenen luercorf, een seefde (29), vier spinnewielen met haspen en spillen, een coornemate, een van (30), ende een thonneken met houten prondelinghe".

De twee mini-staetkens - ongeveer 28 cm bij 9,5 - bevatten vanzelfsprekend nog meerdere gegevens, maar zij horen niet thuis in het kader van dit artikel.

Nota’s

  1. Rijks Archief Brugge, Staat van Goed Brugse Vrije - 4e reeks nr 1915
  2. idem - 1e reeks nr 21. 242
  3. De schare van een wagen bestaat uit twee kromme houten die van den eene kant vastgetimmerd zijn aan de achterasse, en van den anderen kant aan 't midden van den langwagen. - L. De Bo; Westvlaams Idioticon.
  4. Zeven Brugse maten vulden 3 hl. graan.
  5. en lang bovenkleed, een tabbaard ,
  6. Een keurslijf, korset; nauwsluitend kledingstuk.
  7. Een reismantel, een overkleed.
  8. Lijnwaden voorschoten, saai = grove wollen stof
  9. Een luier, kinderdoek.
  10. Een soort halsdoeken.
  11. Zijn hier "nachtdoeken" bedeeld? = hoofdhulsels ofte slaapmutsen? Of zakdoeken? Of wat in Brugge heet "neusdoeken"= schouderkleed?
  12. Quade = slechte, versletene .
  13. Een mannenjas
  14. Een kledingstuk van de hals tot het middel, soms zonder mouwen,
  15. Een mansbroek.
  16. Een oorpeluw , een oorkussen.
  17. Een tafellaken, een servet. Woord waarschijnlijk ontstaan uit schootlaken of schoonlaken.
  18. Een handdoek.
  19. Tresoor = aanrechttafel, buffet.
  20. Afval van geheled vlas.
  21. Zwingelen = houtdeeltjes verwijderen.
  22. Kleerkist, kleerkast.
  23. Beddekoets of bed.
  24. Een ronde tafel - een rondeel was ook een vierkante, blauw-geschilderde glazen tegel. Misschien tafel met dergelijke tegels ingewerkt?
  25. Sane = room, Platte kuip voor boterbereiding ,
  26. Een tobbe , kuip wijder dan hoog.
  27. Schabel of schamel: zit- of voetbankje.
  28. Een stoel met leuning.
  29. Een zift of zeef.
  30. Een platte mand om het koren te zuiveren.

Kleeragie ende huuscatheyl te Oostkerke in 1584

Firmin Roose

Rond de poldertorens
1970
03
110-113
Achiel Calus
2023-06-19 14:38:19