Over het onderwijs te Lissewege in de XIXe eeuw

Germain Vandepitte

In 1631 was Lopez de Villegas schrijver-schoolmeester, en er werd hem door de parochie een vergoeding toegekend voor het onderwijs aan de arme kinderen. Na hem bekwam Jan De Bonninghe dit postje in kumul met het ambt van koster, hetgeen meer in de lijn der gewoonte lag.

Deze schoolmeesters hadden benevens de toelage voor dit onderwijs aan de arme kinderen, nog als inkomen, het schoolgeld van de betalende leerlingen.

Daarentegen moest de schoolmeester zijn leerlingen voor de schooltijd onderdak bezorgen. Meestal was dan ook zijn woning schoollokaal en werden de kinderen maar al te dikwijls ingekwartierd tussen de huisraad en de potten van ‘s schoolmeesters vrouw. Ook in de eerste decennia van de XIXe eeuw was deze toestand nog bestaande.

Tijdens de Hereniging der Nederlanden werden regelmatig bevelen en aanbevelingen verstrekt nopens het onderwijs. Of ze altijd opgevolgd en uitgevoerd werden, is een andere kwestie.

De notulen van de gemeenteraad in vergadering op 7 januari 1819, laten dit enigszins uitschijnen. Nog eens had men een rondschrijven ontvangen. Na rijpelijk overleg kwam de raad tot het besluit dat één onderwijzer voldoende was op de Gemeente Lissewege die toen 1032 inwoners had. In de winter waren er rond de 60 leerlingen; een getal dat tijdens de zomermaanden slonk tot een 20 tal. Niet dat ze dan reeds volleerd waren, maar omdat de meeste kinderen op het veld moesten werken of thuis blijven bij het kleinere grut terwijl moeder uit werken was. En, aldus het verslag, de onderwijzer was een goede kracht, vol ijver; het onderwijs was uitstekend, het schoollokaal nog beter; kortom, men zag niet in wat er nog zou kunnen verbeterd worden.

Op het budget werd 25 gulden geplaatst als vergoeding voor de onderwijzer, inbegrepen de huur van het lokaal dat deze ter beschikking stelde.

De schoolmeester, ook koster, klokkenist en opwinder van het torenuurwerk, Van Steene Engelbertus, had toch moeten uitkijken naar een groter huis om zijn kosterin en haar 10 kinderen plus de ongeveer 90 (sic) leerlingen onder te brengen. Zo betrok hij in 1823 een huis "op de plaetse", eigendom ven het kerkbestuur. Gezien de hogere huur, werd de vergoeding van 25 gulden op 45 gebracht. Dit huis noemde "Het St-Jakobshuis". (1)

De raadszitting van 1824 sprak nogmaals met bewondering en respekt over de goede gang van zaken in het departement onderwijs. Nu was het summum bereikt. De onderwijzer was zeer goed van zeden en gedrag, en volijverig. Hij hield de school zeer wel, want hij had een pedagogische kursus gevolgd te Brugge en onderwees volgens deze methode de dorpsjeugd. Dit was uitstekend gebleken. Men leerde er lezen, schrijven, de grondregels van de Vlaamse taal en de eerste beginselen van de “cijferkonst”. Eerbied voor, en verkleefdheid aan de godsdienst werden de Lisseweegse jeugd ingeboezemd.

In 1828 werd het St-Jakobshuis door de gemeente gepacht voor een termijn van 99 jaar. De cijnspacht bedroeg 41 gulden (86,77 Fr na de Belgische Onafhankelijkheid). Voor meubilering werd een som van 34 gulden beschikbaar gesteld. Dit was het batig saldo van de gemeentekas.

Het besluit van de districtscommissaris in 1830 was negatief ten opzichte van het schoollokaal. De raad gaf echter voor, dat geen enkel ander geschikt gebouw te vinden was; en, mits aanpassing, een lokaal van 11 ellen lang en 6,5 ellen breed op 3 ellen hoog (2), toch ruim voldoende was. Indien de hoogte niet voldeed, kon deze zelfs vermeerderd worden door het wegnemen van de eerste zoldering daar het gebouw toch twee verdiepingen telde. En ze dronken een glas, ze deden een plas en ze lieten de school zoals ze was …

Volgende tabelletjes hoeven geen uitleg: (3 a)

Jaar 1828

Gemeente Aankoop Schoolmeub. Wedde Onderwijzer Aankoop Prijzen
Lissewege 50 gulden (sic,hiervoor 34 g) 45 gulden 6 gulden
Heist   15 gulden 6 gulden
Ramskapelle   11 gulden 6 gulden

 

Jaar 1829

Gemeente Inwoners Aant. Scholen Leerlingen   Vaste wedde onderw.
      in 1817 in 1828 (in 1817)
Lissewege 1244 1 65 74 45 guld. 15 g.
Heist 687 1 25 48 15 gulden
Ramskapelle 380 1 30 46 11 gulden

 

Jaar 1831

Gemeente Inwoners Ingeschreven op School   Percent. bevolking
    Jongens Meisjes Totaal  
Lissewege 1276 50 28 78 6%
Dudzele 1738 80 21 101 6%
Ramskapelle 380 24 16 40 10 % (4)
Heist 707 29 10 39 6%

Onderwijzer Van Steene deed in 1833 een aanvraag tot het bekomen van een staatswedde. In 1836 prijkt hij met een wedde van 100 Fr, een vergoeding voor kosteloos onderwijs aan de armen, met als surplus het schoolgeld van de betalende leerlingen, en zijn woonst en het schoollokaal gratis. Engelbert, overleden op 10/9/1842, werd opgevolgd door zijn zoon Frans, een gediplomeerde van de normaalschool van Torhout.

De wet van 23 september 1842 was de eerste in België die wat orde schiep in de chaos van het onderwijs. Elke gemeente moest nu een openbare school hebben. Alle arme kinderen moesten kosteloos onderwijs ontvangen; zoals tevoren werden de kosten daarvan gedragen door het armenbestuur of door de gemeente. Nader bepaald waren het:

  1. de kinderen van arme ouders die de gemeente bewoonden;
  2. a) kinderen van ouders ondersteund door de armendis;
    b) kinderen van werklieden die voor alle inkomst slechts hun dagloon hadden en die in de onmogelijkheid waren schoolgeld te betalen;
    c) alle kinderen wier ouders of voogden zich onmogelijk betalend onderwijs konden veroorloven.
  3. het kosteloos onderwijs was een recht dat kon aangevraagd worden:
    a) voor kinderen van 7 tot 14 jaar;
    b) voor deze kinderen op voorwaarde dat ze gevaccineerd waren of minstens de kinderpokken doorgemaakt hadden.

Deze wet schreef voor dat godsdienstonderwijs verplichtend was, uitgezonderd voor hen die een ander geloof beleden. Meteen was één van de oorzaken vastgelegd die zouden leiden naar de verwoede schoolstrijd.

Het schoolgeld voor de betalende leerlingen bedroeg toen voor de 1e klas één frank, voor de 2e klas 0,75 fr. en voor de 3e klas 0,65 fr. (3 b) per maand, verwarming inbegrepen. Boeken en schoolgerief mochten door de schoolmeester geleverd worden, mits een opleg van 20 centiemen per maand.

Dit schoolgeld moest maandelijks door de ouders aan de onderwijzer betaald worden. De schooluren waren bepaald voor het ganse jaar, van 9 tot 11u30 en van 13 tot 16 uur. De verlofdagen waren: de zondagen en de zaterdag-namiddagen, 1 en 2 nov, 16 dec verjaardag van de Koning, Kerstdag, 1 en 2 jan, Driekoningen, 12 maart St-Gregorius patroon van de scholen, O.L.H.Hemelvaart, Sinksenmaandag, 21 juli en de feestdagen gevierd op de gemeente. De vakanties liepen van Wittedonderdag tot de maandag na Pasen, en van 15 sept tot 1 oktober.

De volgende schoolstraffen werden toegelaten:

  1. de bijzondere en openbare berisping,
  2. in het midden van de klas staan,
  3. beroofd worden van een deel van de speeltijd, -
  4. wegzenden voor de duur van de lessen, -
  5. wegzenden voor goed.

De eerste vier straffen mochten toegepast worden volgens het oordeel van de onderwijzer. Het wegzenden voor goed echter, kon slechts gebeuren door een beslisssing van het schepencollege op voorstel van de onderwijzer en de kantonnale opziener. Geen lichamelijke straffen mochten toegepast worden, of andere straffen die van aard waren om de kinderen moedeloos te maken of die de spot en verachting opwekten van de medeleerlingen.

In 1845 werd een schrijven ontvangen, of het soms niet nuttig ware op de gemeente een school te stichten voor kinderen van de werkende klasse en voor de behoeftigen: een "behoederschool” onderhouden door de liefdadigheid en met hulpmiddelen van de gemeente en het armbestuur. Dit voorstel werd afgewezen daar die kinderen naar de gemeenteschool konden gaan en daar er ook een school was voor de meisjes, alwaar zij leerden breien en naaien en waar de behoeftigen ook werden aanvaard.

Inderdaad, het jaar tevoren (1844) was er een meisjessohool opgericht, gehouden door Constancia Verhulst, onder toezicht en direktie van E.H. Pastoor. Op 4 nov 1847 werd door deze onderwijzeres een toelage gevraagd aan de overheid. Tevens werd aan de gemeente een schrijven gericht om een toelage te bekomen voor de zondagschool. Dit werd afgewezen, daar de raad in die zondagschool niet het minste nut zag. De kinderen werden na de lering, die door de pastoor gegeven werd van 13 tot 14 uur in de kerk, naar de school van Constancia Verhulst gezonden. Daar verbleven ze tot de Vespers gedaan waren.

Het aantal arme kinderen dat school liep, vermeerderde van jaar tot jaar.

Deze verhoging was enerzijds te wijten aan het hogere bevolkingscijfer, anderzijds aan het stijgend aantal armen op de gemeente. Ook door de druk die werd uitgeoefend vanaf 1849 op de armen. Zo ze hun kinderen niet naar school stuurden, werd de ondersteuning ingehouden of geweigerd.

Aantal kinderen die kosteloos onderwijs ontvingen: (5)

Schooljaar Jongens   Meisjes
1846 50 31
1841 56 41
1848 56 ?
1849 64 53
1850 60 54
1851 12 59
1852 12 55
1853 14 40
1854 11 44
1855 69 45
1856 69 41
1851 68 45

                .

De vergoeding voor kosteloos onderwijs bedroeg in 1849 de som van 15 Fr voor beide scholen. De onderwijzerswedde 200 Fr.

De gemeentelijke bibliotheek had maar weinig sukses. De verantwoordelijken, burgemeester Bossier en de onderwijzer Frans Van Steene schreven dit toe aan het bestaan van de “Gazette van den Landbouw". Dit blad scheen volledig de leesbehoeften te dekken, ja zelfs te overtreffen.

De gemeenteschool was toegerust met een stel maten en gewichten. Zo kwam het dat een toelage van 125 F, ontvangen van het Ministerie voor aankoop van leermiddelen, kon besteed morden om schrijftafels te laten maken voor de nieuwe school, gebouwd in 1850. De oude school was te klein en te bouwvallig geworden en er bleek maar weinig aan te dokteren, in die zin dat, om de nodige werken uit te voeren, ze bijna geheel zou moeten afgebroken worden. Daarom verkoos men, gezien er nog plaats was, een nieuw gebouw op te trekken naast het oude. De begroting bedroeg 3.163,53 Fr., waarvan 2/3 ten laste van de Gemeente. Het werk werd aangenomen door Rotsaert en Vandenplassche uit Oostkamp, voor 2.900 Fr.

Frans Van Steene kreeg het als onderwijzer-alleen te zwaar. Daar Judocus Van Hende zijn kandidatuur had gesteld, werd deze aanvaard en hij werd benoemd ter zitting van 18/12/1852 als hulponderwijzer met een wedde van 100 Fr., vanaf 1855 verhoogd tot 200 Fr. De hulponderwijzers moesten gehuisvest en gevoed worden door de onderwijzers, en dit zonder vergoeding.

In de raadszitting van 24 februari 1853 werden bittere klachten geuit ten overstaan van het onderwijs in de meisjesschool. Deze school, die een toelage genoot van 130 Fr. van de Gemeente, scheen niet eens te voldoen aan de gestelde normen. De onderwijzeressen, in plaats van de leerlingen de voorgeschreven kennissen te verstrekken, hielden zich bijna uitsluitend bezig met "spellewerken". Vandaar de klachten nopens de kleine vooruitgang der meisjes. Deze onderwijzeressen waren Constancia Verhulst, in 1852 opgevolgd door Seraphine Vens. Deze laatste werd na aangeboden ontslag, vervangen op 30/4/1857 door Lodewijka Verheye. Vanaf januari 1860 kwam Paulina Vandewiele in dienst, een gediplomeerde van Tielt.

Bij de onderwijzers was Frans Hoet in 1858 in dienst getreden om meester Knudde te vervangen die in 1857 benoemd was tot opvolger van Judocus Van Hende.

Bij ministrieel rondschrijven en een nota van de Goeverneur, werd in dec. 1858 bepaald dat het schoolgeld minstens 6 Fr. moest bedragen en in het vervolg door de gemeenteontvanger moest worden geïnd. Dit werd door de Raad van Lissewege afgewezen om reden:

  • dat nu maandelijks betaald wordt aan de onderwijzer en er wederzijds nooit klachten waren;
  • dat dit tevens een gelegenheid is voor kontaktname tussen ouders en onderwijzers om zich over hun kinderen te onderhouden;
  • daar er meestal 's winters naar school gegaan wordt, en dan nog met onderbrekingen, zal dit de afwezigheden en het van school afhouden nog in de hand werken;
  • dat, volgens de Raad, een wet die het kosteloos lager onderwijs verplichtend zou maken, alleen een einde zou stellen aan al die afwezigheden en alzo een betreurenswaardige toestand doen ophouden van ouders, die om reden van slechtgeplaatste spaarzaamheid de jeugd beroven van een behoorlijk gevorderd onderwijs".

Vanaf 1859 werd het leerprogramma uitgebreid met lijntekenen en de beginselen van de aardrijkskunde en de geschiedenis van België. Verder zou het aanvaarden van leerlingen nog enkel geschieden bij de heropening der klassen op het einde van de vakanties. Het schoolgeld werd bepaald op 12 Fr. voor de eerste klasse, 9 Fr. voor de tweede en 8 Fr. voor de derde, verwarming inbegrepen. Dit schoolgeld moest vooraf en om de maand betaald worden aan de gemeenteontvanger, die deze som op het einde van ieder kwartaal aan de onderwijzers zou ter hand stellen, samen met de lijst der leerlingen. Deze lijst moest binnen de 4 dagen teruggestuurd worden, na aantekening bij de naam der leerlingen van wie het lesgeld niet betaald was, of ze ja dan neen de school verlaten hadden.

Een rondschrijven van 25/11/1858 had bepaald dat het geheel der wedden en toelagen niet minder mocht bedragen dan 700 Fr. voor een onderwijzer en 500 Fr. voor een hulponderwijzer. Van nu af echter zouden deze laasten 200 Fr. moeten afdragen voor kost en inwoon bij de onderwijzer, daar dit voor dezen een te grote last was.

Het aantal schoolgaande meisjes was gaandeweg aangegroeid en daar er maar weinig betalenden waren, werd in 1858 de gemeentelijke vergoeding van 115 Fr. opgevoerd tot 200 Fr., bedrag dat in 1863 nogmaals werd aangepast tot 250 Fr. Voor de jongensschool bedroeg het toen 215 Fr.

Met de schoollokalen was het treurig gesteld en een schrijnend plaatsgebrek liet zich voelen. In 1860 kwam de Raad tot het besluit dat het niet meer ging. De jongensschool zou nog wel kunnen dienen voor de meisjes, maar een nieuwe school moest gebouwd worden. Achteraf, en na rijp overleg, werd besloten twee scholen te bouwen, elk met een onderwijzerswoning: één voor de meisjes en één voor de jongens. Toelating werd gevraagd om grond te kopen. De provinciale bouwmeester Buyck werd verzocht zich ter plaatse te komen vergewissen en plannen en bestek op te maken. Evenwel kwam er van aankopen niet zo vlug wat in huis. De grondeigenaars bleken één voor één niet geneigd tot verkopen, zodat de Raad besloot - a) een machtiging aan te vragen tot aankoop van 30 aren grond; - b) machtiging tot onteigenen voor openbaar nut.

In het verslag van de raadszitting van 27 juni 1862 lezen we opeens dat:

de Raad op eigen houtje een te koop gesteld hofstedeken met bijgaande erf heeft aangekocht voor de som van 14.530,06 Fr., dit op 14 sep. 1861. De koop besloeg een oppervlakte van 1 Ha 5090 ca en lag bij het dorp. Het teveel aan grond was inmiddels overgelaten aan Isabella De Clerck landbouwster, voor een som van 10.709,77 Fr, zodat de Gemeente voor de haar overblijvende grond en gebouwen 3.820,29 Fr. betaald had. De andere 1 Ha 2148 ca was volgens de Raad zeer voordelig verkocht geworden, daar het gronden betrof die slechts met een uitweg aan de straat paalden. Daarentegen lagen de behouden gronden met de gebouwen bloksgewijze tegen de straat. Gezien de onmogelijkheid tot aanvragen van een machtiging tot aankoop, wegens gebrek aan tijd, vroeg de Raad aan de overheid deze aan- en verkoop te willen bekrachtigen. Dit gebeurde met Kon. Besluit van 3 nov. 1862. Op deze gronden staan nu nog de huidige schoolgebouwen.

Op 31 maart 1863 werden de plannen van bouwmeester Buyck door de Raad afgekeurd wegens de slechte schikking van de gebouwen. Deze gemaakt door de Commissaris der Wegen, Stordeur, werden ondanks de hogere bouwkosten, goedgekeurd. Aanvraag werd gedaan om de nodige subsidiën te bekomen: 1/3 van de staat en 1/3 van de Provincie.

Een heraanbesteding op 25 april 1864 gaf als laagste aanbod aannemer Naert van Blankenberge, met 29.700 Fr. Hetzelfde jaar nog werden de werken uitgevoerd.

LEES VERDER: Over het onderwijs te Lissewege in de XIXe eeuw (tweede deel)

Noten:

1.     St-Jacobshuis: R.A.B. Gemeentearch. Lissew. Reg. en Bund. 1 bis

                        "               "               "               Notulen 1869

2.     1 el = 069 cm. Maakt : 7,59 m X 4,5 m X 2,07 m.

3 a.   R.A.B. Gemeentearch. Lissew. Reg. en Bund. 13

3 b.   Indeling in klassen naargelang de inkomsten der ouders.

4.     Ramskapelle had weinig armen: grootste deel der bevolking landbouwer.

5.     R .A.B. Gemeentearch. Lissew. Reg. en Bund. 1 ter.

000000000000       00000000000000     000000000000

Over het onderwijs te Lissewege in de XIXe eeuw

Germain Vandepitte

Rond de poldertorens
1965
02
060-066
Achiel Calus
2023-06-19 14:38:19