Vroegere olie- en watermolens ten noorden van Brugge
René De Keyser
In 1956 verscheen in het “Tijdschrift van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap” deel LXXIII Nr 2 blz 116-166, een bijdrage van A. Tutein Nolthenius, getiteld: “Getij- en Watermolens in Vlaanderen”. Hierin werden watermolens besproken die bestaan hebben rond Antwerpen, Rupelmonde, Dendermonde, Melle, Gent en Brugge. In deze bijdrage wordt er , voor onze streek, alleen gehandeld over water-molens die binnen Brugge bestaan hebben, en waarbij als oudste vermeld wordt, die bij de Molenmeers in het jaar 1127. Onder de watermolens binnen Brugge kwamen voor: volmolens, korenmolens en oliemolens.
Wij bezitten bewijzen dat er ook te noorden van Brugge verschillende olie- en watermolens hebben bestaan, waarover wij hier willen handelen. Volmolens hebben wij er niet aangetroffen.
Deze molens uit ons Noorden hebben alle iets gemeen, en dat is dat ze langs een voorname waterloop lagen. Wat begrijpelijk is: om te kunnen in beweging gebracht worden, heeft een watermolen een stromend of vallend water nodig.
Op het eerste zicht lijk het noorden van Brugge dus geen geschikte streek voor watermolens, omdat ze te vlak is. Zo we echter de toestand van de waterafvoer en de bevaarbaarheid van de waterlopen in deze streek gedurende de 13e, 14e en 15e eeuw nagaan, wordt de zaak duidelijker. Het hoofddoel van onze wateringen is de streek voldoende watervrij te houden, een tweede doel is echter bij zomerse droogte te zorgen dat er drinkwater is voor het vee, in de grachten tussen de weiden. In de bloeitijd voor de watermolens, dus van de 13e tot de 15e eeuw, werd het water bij ons afgevoerd naar de zee langs de volgende sluizen: door de Watering van Eyensluis langs een sluis te noorden van Blankenberge en een andere te westen van Heist, door de Watering van Groot Reigaartsvliet langs een sluis bij Schapenbrugge, door de Kerkwatering van Oostkerke, Sheerbaselishoek en Romboutswerve gezamenlijk door een sluis te Oostkerke, achter het kasteel van Lembeke in het Zwin, door de Wateringen van Moerkerke en Lapscheure langs een sluis bij Brungheers in het Zwin, en door de Watering van Den Broek tussen Sint-Kruis en Damme gelegen, door een sluis te Damme in het Zwin.
Om de lokale scheepvaart te bevoordeligen waren er in onze streek waterlopen waarvan het water werd opgehouden, zodat het waterpeil, door de toevoer langs Brugge uit het binnenland, daarin hoger lag dan het waterpeil van de omliggende wateringsaders en -grachten. Deze hoger gehouden waterlopen waren: 1° de Reie van Brugge naar Damme, 2° de Lisseweegse Vaart van Brugge naar Zwankendamme, 3° de Dudzeelse Watergang van de Lisseweegse Vaart naar Stapelvoorde te noorden van Dudzele, 4° de Gentse Lieve die van Gent al over Moerkerke naar Damme liep.
Zeker was de bevaarbaarheid van deze waterlopen ook voordelig voor het aanvoeren en wegbrengen van het koolzaad, het lijnzaad, het lijnzaadmeel en het koren. Want het is voornamelijk langs deze bevaarbare waterlopen met hoger peil dat onze water- en oliemolens gevonden worden.
Met water dat bij middel van een sluis uit de hogergelegen waterloop werd geloosd in de grachten van de nevensliggende Wateringen met lager peil, werd het watermolenrad in beweging gebracht. Eenmaal de molen voorbij, diende het water in de zomer nog als drinkwatervoorziening voor het vee in de weiden en werd het overtollige water langs de wateringsaders en sluizen naar zee afgevoerd.
Het is een feit dat deze bevaarbare waterlopen met hoger waterpeil, behalve voor de scheepvaart, in onze Polderstreek ook een belangrijke rol hebben vervuld door deze streek, vooral in de zomer, van water te voorzien. De talrijke waterschappen langs de Lisseweegse Watergang te Lissewege en het Molenwaterschap bij de Westmolen te Dudzele langs de Dudzeelse Watergang, zijn daarvoor een bewijs.
Hierna volgt nu een bespreking van de Olie- en Watermolens, waarvan sporen werden gevonden. Het is niet de bedoeling te beweren dat alle oliemolens in de 14e en 15e eeuw, watermolens zijn geweest. Zonder voldoende bewijzen moet dit een open vraag blijven. Deze bijdrage wil ook niet bogen op volledigheid, daarvoor is het probleem te ingewikkeld.
Aanvullende inlichtingen zullen dankbaar opgenomen worden in dit tijdschrift.
000000000000
1. De Watermolen langs de Reie tussen Brugge en Damme.
De oudst bekende watermolen in het Noorden is ongetwijfeld deze welke gestaan heeft tussen Brugge en Damme aan de noordzijde van de Reie. Hij wordt vermeld in 1252 in het toltarief van het Zwin als begrenzing van het tolgebied.
Volgens latere vermeldingen blijkt het een oliemolen geweest te zijn. Het water dat deze molen in beweging bracht, werd door een sluis uit de Reie gelaten en vloeide daarna verder langs een waterloop, die in 1358 “het Meulewater” genoemd wordt, tot in het Zwin bij Damme. Men zag al vroeg in, dat met dit water door uitspoeling, de verzanding van het Zwin kon wor-den tegengegaan. Daarom werd in 1361, nevens deze watermolen, nog een sluis aangebracht om op die manier nog meer water te kunnen gebruiken om het Zwin uit te spoelen. In 1413 werd bij de oliemolen weerom een nieuwe sluis gebouwd en op dit ogenblik werd ook bij Damme, waar dit water in het Zwin liep, een sluis gebouwd. Deze laatste diende om bij vloed het zeewater uit het Zwin binnen te laten, dat dan bij laag water ook diende om het Zwin te schuren. Het Molenwater werd op die manier een water reservoir die van dan af “De Zeuge” werd genoemd.
In 1456 wordt van deze oliemolen gezegd dat hij verbrand was. Hij moet terug opgericht geweest zijn vermits hij weerom, ditmaal voor het laatst, vermeld wordt in 1481. Vermoedelijk behoorde die molen aan de stad Brugge, die ook eigenaar was van de Reie en van de daarlangs liggende dijken.
De oude manier om dààr water uit de Reie te laten afvloeien werd in 1944 om geheel andere redenen opnieuw gebruikt. De Duitsers lieten daar van uit de Damse Vaart, die nagenoeg in de bedding van de Reie werd gedolven, door buizen water uitvloeien om de streek te overstromen tegen de gevreesde invasie van de geallieerden.
Bronnen:
- Damme. Uitgave V.T,B. 1956 blz. 53, bijdrage van Dhr R. Vandenberghe. Anno 1252 “den cruce bi der moolne” of kruispaal op de Reie tussen Damme en Brugge.
- Damme. Als voren blz. 77
- Woordenboek K. De Flou, deel X, kol. 892 - meulenwater.
- Gilliodts van Severen: Inventaire des Archives de la ville de Bruges, 1e série, deel III blz. 335, anno 1361-62.
- Idem: deel IV, blz. 211, anno 1413-14.
- Archief Burgelijke Godshuizen Brugge, sectie Begijnhof: Ommeloper Watering Romboutswerve, anno 1456 f° 25. Het 11e Begin: ”dit beghint jeghens de olymuelne die verbrant was tusschen den dycke ende den weghe die vander dycke loopt te Michemwaert”. Woordenboek K. De Flou, deel XI, kol. 750 en 752.
2. De Scellemolen te Damme
Blijkens de bijdrage van ons medelid Dhr. R. Vandenberghe, in “Damme" uitgave V.T.B. 1956 blz 77, is de Scellemolen te Damme vroeger een watermolen geweest. Hij behoorde oorspronkelijk toe aan de graven van Vlaanderen. Dit is te begrijpen als men in aanmerking neemt dat Damme in 1180 gesticht werd door Filips van de Elzas, graaf van Vlaanderen. Margarete, gravin van Vlaanderen, stond die molen af aan de stad Damme op 26 juni 1267. Zij en haar opvolgers behielden echter de helft van de inkomsten van deze, en gebeurlijk nog andere molens die Damme zou oprichten.
De Scellemolen was in de 16e eeuw vervangen door een windmolen. De tegenwoordige molen van Damme staat nagenoeg op dezelfde plaats. Het is mij niet bekend of deze watermolen, behalve voor graan, ook als oliemolen is werkzaam geweest.
3. De Zuidmolen te Damme.
Wanneer in 1267 de Gravin het maalrecht te Damme afstond aan de stad, bestond er aldaar slechts één molen nl. de hierboven besproken Scellemolen. Ten gevolge van de verkoopsvoorwaarden van 1267 wordt in een rolrekening van 1296, betreffende de inkomsten van de Graaf aldaar, de helft van de inkomsten van de "molens" (meervoud) van Damme vermeld. We mogen dus aannemen dat de Zuidmolen in 1296 ook al bestond.
Blijkens de vermelding van het Zuidmolenwater in 1593, moet ook deze molen een watermolen geweest zijn, die in beweging werd gebracht bij middel van water uit de Reie. Het is mij niet bekend of het tezelfdertijd een oliemolen was. De "Zuutmolen" wordt voor het laatst in 1555 vermeld.
De watermolens van Damme werden door de stad verpacht, doch de stad moest tussenkomen in de onderhoudskosten ervan. Dhr Ronse, in zijn gekend boek over de molens, stipt dergelijke onkost aan en noemt twee molenaars van de beide molens te Damme in de XIVe eeuw, nl.: Mer. van Caloen en Jacob Hasaert. Dhr Ronse vermeldt echter ten onrechte meen ik, dat die molens elk door twee molenaars, “gemaats” genoemd, werden uitgebaat.
Dhr R. Vandenherghe zegt dat Damme beide molens voor 6 jaar verpachtte en dat in 1438 de molens respectievelijk een jaarlijkse huursom van 84 en 66 ponden parisis opbrachten; en in 1479 maar 14 en 27 ponden.
In dezelfde bijdrage haalt Dhr Vandenberghe aan dat op 4 mei 1660 drie bejaarde personen uit Damme voor Burgemeester en Schepenen verklaarden dat zij “noyt ghesien hebben eenighe watermeulens binnen de stede van Damme”. Dit moet niet verwonderen vermits in de XVIe eeuw de Zuidmolen voor het laatst vermeld werd en de Scellemolen dan reeds was vervangen door een windmolen.
4. De Oliemolen langs de Lisseweegse Watergang.
De ommeloper van Eyensluis vermeldt in het 86e begin dezer watering te St-Pieters verre noord te Zeveneken, een plaats “daer een oliemuelene placht te staene”. Vermits het perceel waar die oliemolen had gestaan, tegen de Lisseweegse Watergang lag, is de mogelijkheid, dat het tezelfdertijd een watermolen was, zeer groot.
In 1295 wordt een molen vermeld in Koolkerke, die mogelijks identisch is met de molen te Zeveneken. Koolkerke paalde te Zeveneken aan de Lisseweegse Watergang. Maar de plaats “Zevenwale” waar deze molen stond, was tot nu toe niet terug te vinden; tenware “Zevenwale” en “Zeveneken” identisch zouden zijn. Beide woorden hebben het eerste deel “z e v e” gemeen. Een zeve was in de Middeleeuwen gewoonlijk een sluis, en deze laatste was er nodig bij een watermolen.
-----------------------------------
Bronnen :
- Staatsarchief Brugge, Vrije 15960, Ommeloper Eyensluis 3e deel f° 720 : in het 86e begin te St-Pieters verre noord: “1777 Seign Pieter Dherbe, Jr. Adriaen Ancheman, heer van Marcke, Jr. Cornelius fs Reynier Lansman cu ux fa mer Jan de Boodt over vidua Jan de Vanduel, een stick nederlant met een wal inden suudoosthouck daer een oliemuelene placht te staene metten suudtzy ende westhende an Jnker Mathys Laurins lant ende hofstede ten seveneecke streckende metten oosthende up seven voeten naer den Lisseweegschen waterganck, V lijnen LXXXIIII roeden.
- Woordenboek K. De Flou deel VI kol 842:”In Coolkercke... bachten zevenwale.... by Jan Godwils muelne” anno 1295 volgens Cart. Eeckh, f°30.
5. De Oliemolen te Moerkerke
De heer van Moerkerke bezat in 1438 te Moerkerke een oliemolen die ook nog vermeld wordt in 1449 en in 1451.
De juiste ligging is mij echter niet bekend. Daardoor kan ook de mogelijkheid niet uitgesloten worden dat het een watermolen zou geweest zijn. Door Moerkerke passeerde immers de Gentse Lieve, die een hoger waterpeil had dan de omliggende wateringen. In elk geval lag deze oliemolen in de Watering van Noord over de Lieve en behoorde hij aan de heer van Moerkerke.
---------------------------------------
Bronnen :
- Rijksarh. Brugge, Vrije 14991, Rekening Watering Lapscheure f° 69 anno 1438:”ande huele bij mijns heer van Moerkercke olyemuelene”
- Idem, Vrije 14992, Rekening Lapscheure en Moerkerke, - f° 50 verso, anno 1499: “den waterganc beghinnende ter oliemuelene streckende west toten aendepoele lanc 185 roeden” - f° 65, anno 1451: “te zuiveren de hooft waterganc beghinnende inden waterganc te sabboudsweghe also tote lamsins vande berghe ende vidua pauwels voorby doliemuelne lancx een polderdyc tote grote huele”.
6. De Oliemolen te Brungheers
In 1495 wordt te EI~ngheers (wijk van Lapscheure dicht bij Sluis) een oliemolen vermeld, Het 5e begin van de Ratering van Lapscheure, waar de oliemolen in gelegen was, lag met het westen aan de sluis waarlangs de wateringen van Moerkerke en Lapscheure uitwaterden. Het blijft een open vraag of deze molen zou kunnen in beweging zijn gebracht door de waters van deze wateringen.
-------------------------------------------
Bronnen :
- Rijksarch. Brugge, Acquisities 4511, Ommeloper Watering Lapscheure, anno 1495, f° 25 in het 5e begin: ”Te Brungheers int dorp ande oost, vanden hoofdwaterganc” - “ten noordoost aen het voorgaende percheel, daer den holyemuelne up staet, lanc 39 roen breet 6 1/8, comt 2 lijnen 36 roeden, hierin heeft Spiritus Sanctus tonser vrauwe ter Sluys 1/2 gemet, ecclesia de Lapscheure ex noordof 86 roen”.
7. De Oliemolen te Monnikerede
In 1423 werd binnen Monnikerede een oliemolen vernieuwd. Deze was waarschijnlijk identisch met de “noordmuele” die te Monnikerede vermeld wordt in 1460.
Een molenweg, die herhaaldelijk vermeld wordt, gaf toegang tot deze molen. In 1481 nog is er spraak van de oliemolenwal, maar niet meer van de molen zelf. Deze molenwal was in 1481 eigendom geworden van Oostkerke kerk. Door dit laatste feit weten we dat deze molenwal in het 12e begin van Sheerbaselishoek Watering lag, bij de hoofdwatergang dezer Watering. Het waterpeil van deze laatste lag hoger en ligt nu nog hoger dan het peil van de nevensliggende Kerkwatering.
Er zijn echter voor het ogenblik geen bewijzen voorhanden dat dit waterverschil zou aangewend geweest zijn om deze molen in beweging te brengen, alhoewel zulks best mogelijk kan geweest zijn. Het waterverschil tussen beide wateringen wordt voor het ogenblik benuttigd om de walgrachten van de oude pastorie (buitenverblijf van de heren J. en A. Traen) die in de Kerkwatering ligt, hoger te houden met water van de Watering van Sheer-Baselishoek.
------------------------------
Bronnen:
- Alg. Rijksarch. Brussel, Rekening Monnikerede, anno 1423-24 : “Op den 27en dag van de maend van augst so waren te Brugge inde camere Blasius Lamsterchts ende fs huuchs omme te kennen te gheven van dat de Coppelaers verwrochten den olyemeulen die binder cuere van Monckreede staet ende hebben van vrijen gifte ofgegeven omme raed vanden exuwe”
- Idem, anno 1460 f° 3 nr 3: ”binder cuere ende schependomme van Monckerede bider noordmuele”.
- Archief Spermalie: Doofstommen en Blindengesticht Brugge, Register renten en landen, kerk Oostkerke, anno 1481 f° 46 art 66: ”ende heet d’olyemeulewal 57 roen”.
- Kerkarchief Oostkerke, Register landen en renten van de kerk, anno 1554, art 102 eigendommen: “d’olyemeulewal 57 roeden” in het 12e begin van Sheer-Baselishoek Watering.
8. De Watermolen te Dudzele.
De ommeloper van Dudzele van 1791 vermeldt tussen Kruisabele en Dudzele dorp een perceel land genoemd: “de watermeulen”.
Deze enige vermelding, zonder dat er kon een bijzonder water in de omgeving gevonden worden, laat niet toe verdere gevolgtrekkingen te maken. De ondervinding leert echter dat plaatsnamen soms zeer lang kunnen standhouden; zodat ook die bewijsplaats beter niet stilzwijgend wordt voorbijgegaan.
---------------------------------
Bronnen:
- Rjjksarch. Brugge, Acquisities 3498, Ommeloper Dudzele einde 18e eeuw, deel 3 f° 80 verso art 38: ”een stuk genaampt den water-meulen, groot 1 gemet 1 lijn 67 roeden”, in het 162e begin van de Watering van Groot Reigaartsvliet of het 64e beloop van de parochie Dudzele.
00000000000000000000000
Besluit.
Al de in deze bijdrage vermelde molens te noorden van Brugge, moeten ten laatste in de 16e eeuw verdwenen zijn. We kennen tot nu toe geen bewijzen dat in de 16e, 17e of 18e eeuw korenwindmolens in deze streek, ook als oliemolens zouden dienst gedaan hebben.
Pas in de 19e eeuw wordt dit wel gedaan. De molen van Schutyser te Moerkerke, de molen van Braet te Damme, de oostmolen te Dudzele en de witte molen van De Vriendt te Lissewege, kunnen in dit verband vernoemd worden.
De kerkrekeningen die telkenjare de aankoop van olie vermelden, kunnen misschien aanwijzingen verschaffen voor de herkomst van de olie in de 16e, 17e en 18e eeuw. Oostkerke schijnt veelal olie gekocht te hebben in Brugge. Maar misschien kunnen de kerkrekeningen van Moerkerke, Damme, Dudzele of Lissewege andere inlichtingen verstrekken, die met dank hier zouden worden opgenomen.
0000000000000000000000000000