Nog over “Sint-Guthago”
Aubert-Tillo van Biervliet o.s.b. (Sint-Pietersabdij Steenbrugge)
In mijn artikeltje "Sint Guthago van Oostkerke", dat onder schuilnaam Tijl van Ogierlande verscheen in "'t Manneke uit de Mane" van 1984 op blz. 238-245, was de aandacht van de heer René De Keyser gevestigd op twee minder bekende feiten in verband met de Heilige. Het gaat namelijk:
- om zijn zuster Macra, die te Rome de marteldood zou gestorven zijn;
- om een latijns gedicht uit de 17de eeuw, over de Ierse heiligen in de Nederlanden, en waarin Guthago en Gillo worden vermeld.
Die zuster van Sint Guthago, die tenslotte louter legende is, wordt aangehaald in het overbekende werk "Acta Sanctorum" van de Bollandisten. Wij vinden er het leven van onze Heilige en de bemerkingen daaromtrent in de uitgave van Joannes Carnandet - bij Victor Palme te Parijs-Rome in 1867 - in het eerste deel van de maand juli, blz. 587-589.
De Westvlaamse jezuïet Joannes Baptista Sollerius of Sollier, geboren te Herzeeuw op 28 februari 1665 of 1669 en overleden te Brussel op 17 juni 1740, schrijft in het laatst genoemde boek dat de hoofdbron voor Guthago de "Natales Sanctorum Belgii" of "Geboortedagen van de heiligen der Nederlanden" van Joannes Molanus is; een werk dat verscheen in Leuven in 1595, en waarin hij op blz. 139-139v het leven geeft van Guthago. Op de gegevens van Molanus gaan latere schrijvers, zoals Cousin in zijn Kerkgeschiedenis van Doornik, III, blz. 272, Gazaeus en andere, terug.
Daarom ging Sollier te rade bij zijn vriend Lodewijk de Wale, kanunnik van Sint-Donaas en sekretaris van de bisschop van Brugge, die het werk kende van Lodewijk Curtius, heer van Oostkerke.
Over Guthago bestaan geen bronnen vóór de 12de eeuw; in 1159 immers werden zijn relieken verheven door bisschop Gerardus van Doornik. Terecht meent Curtius dat Guthago leefde in de 8ste eeuw, de tijd waarin verscheidene Ierse heiligen in Vlaanderen verbleven.
Volgens een handschrift in Aberdeen van 1509, dat een kataloog van Schotse heiligen bevat, zou Guthago in 299 gedurende de vervolging van Diocletiaan als balling in Vlaanderen hebben geleefd. Thomas Demster of Dempster, een Schots jurist en humanist, geboren omstreeks 1579 te Cliftbog en op 6 september 1625 te Bologna overleden, studeerde in verscheidene steden: in Cambridge, in Parijs, in Rome, en ook bij ons te Leuven en te Dowaai. Hij stierf als professor te Bologna. In zijn "Historica ecclesiastica gentis Scottorum" (Kerkgeschiedenis van het Schotse volk), waarin hij ook Engelse en Ierse heiligen als Schotten beschouwt, behandelt hij Sint Guthago, wiens feest hij wegens de translatie van 1444, op 1 oktober plaatst. Volgens Demster verbleef Guthago in Lotharingen met zijn zuster Marca. Zij gingen op bedevaart naar Rome, waar Macra de marteldood stierf. Daarna kwam Guthago zich te Knokke vestigen.
Een handschrift uit de Brusselse kartuis vermeldt dat mannen, die het heiligdom van Guthago en Gillo poogden omver te werpen, aan rodeloop stierven.
Sollier schenkt aan Macra, de zuster van Guthago, geen geloof, evenmin als aan Gidolf, de tweede gezel van Guthago. Ook van verering van Gillo, de eerste gezel van Guthago, schijnt hij weinig af te weten.
Het tweede geval is het latijns gedicht uit de 17de eeuw, "Sancti Hiberniae in Belgio" (De heiligen van Ierland in de Nederlanden), dat Pater Paul Grosjean S.J. terugvond op blz. 39-39v van handschrift 8530-8534 van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, en uitgaf onder de titel "Un poême latin du XVIIe siècle sur les saints irlandais honorés en Belgique" in: Analecta Bollandiana, XLIII (1925), blz. 115-121.
Het is ontstaan in de kring van de Ierse Jezuïeten, die in de I6de eeuw, de tijd van de vervolging, bij ons verbleven en doceerden. Zonder met zekerheid te beweren dat hij de schrijver is, noemt P. Grosjean als mogelijke schrijver Pater Henry Pitz Simon, geboren te Dublin op 31 mei 1566. Deze trad in het noviciaat der Jezuïeten te Doornik op 15 april 1592, was professor van wijsbegeerte te Leuven. Hij behandelde de Ierse heiligen voor de Bollandisten, en ging later naar Ierland terug, waar hij op 29 november 1643 of 1 februari 1644 te Kilkenny overleed.
In ons gedicht spreekt de schrijver over verscheidene Ierse, of vermeend Ierse heiligen bij ons, zoals: Dymphna en Gerebern te Geel; Rombout te Mechelen; Oda te Sint-Oedenrode; Fredegand te Deurne; Kiliaan, Furseus, Fiacrius, Luglus en Lugliaan, Lieven, Colombaan te Gent; Ultaan te Fosse; Plechelm in Noord-Nederland; enz.
Hij eindigt met de wens uit te drukken, dat de wederzijdse liefde tussen Ierland en de Nederlanden mag herleven.
In dit gedicht krijgen ook Guthago en Gillo een paar regels "Ghillo Guthagoni quantum fuit arctus Achates, Oostkerkae tantum numine cluet".
Dit komt hierop neer: Hoe eng Gillo en Guthago eenmaal zoals Achates (de trouwe metgezel van Aeneas) verbonden waren, weet men enkel te Oostkerke, waar hun roem bekend is!