Jos Ackx, leven en werken te Heist (4)
Dany Vantorre
Tijdens het verblijf in Zierikzee, gedurende de oorlog 14-18, was Jos Ackx niet alleen 4 jaar ouder geworden, maar eveneens 4 jaar volwassener. “Tieners“ bestonden toen niet, men was kind of volwassene. Er lag voor hem een beloftevolle toekomst open als visser op het eigen vaartuig van vader Frans Ackx, de H. 28, dat hij in Nederland had gekocht.
Na het einde van de oorlog kwam vader, broer Gérard en ikzelf over land terug naar Heist om ons te vergewissen van de toestand. Toen we in de Steenstraat voor ons huis stonden, konden we wel wanhopen. Deuren en vensters waren vernield, er was gestolen en geplunderd. Gelukkig hadden wij de waardevolste voorwerpen naar Zierikzee meegenomen. We kregen wel hulp voor de herstellingen. We zijn dan terug naar Nederland getrokken, waar vader in Vlissingen een eigen vissersboot ging kopen. Eigenlijk was het een zeilpolitieboot van het type lemmerjacht (n.v.d.r. model van zeiljacht afkomstig uit De Lemmer in Friesland). Door er verbeteringen aan te brengen kon het dienen als vissersboot. Er waren korren, touwen en een beun (n.v.d.r. houten kist met gaatjes waarlangs water binnenstroomt en waarin vis in het water levend wordt bewaard). We maakten er een zeer snel vaartuig van, want met een fok deden we meer dan anderen met alle zeilen.
Omgedoopt tot de H. 28, beschikte het gezin Frans Ackx over een echte familieboot, bemand door vader en zijn zonen Gérard, Oscar, Pierre en mijzelf. Er volgde snel een voorspoedige periode waarin veel vis en garnaal werd gevangen tijdens onze reizen van 3 à 4 dagen. In die periode 1918-1920 vergaten we vlug de oorlogsellende en verdienden goed ons brood, want alle inkomsten waren voor de familie.
We verkochten bv. de ondermaatse vis, “meikevertjes” genaamd, aan leurdertjes uit het binnenland voor zakgeld. De mandjes van 25 kg goten we op de kade van Zeebrugge uit, om door die leurders te laten keuren. Vaak kregen we 20 à 3O fr voor z’n mand.
De groothandelaars Debra en Huysseune die toen ook pas waren begonnen, kochten de grote vangsten, maar over de toestanden in de visverkoop kom ik later nog terug. Zo vlot verliep de samenwerking tussen vissers en vishandelaars in het begin ook niet.
In I920 trok ik het soldatenuniform aan. In Dendermonde kregen we ons plunje en reisden naar Antwerpen. Als “kazerne“ hadden we een binnenschip dat de Duitsers in de oorlog hadden gebruikt. Op één van die schepen was een refter en kantine. Maar.., het krioelde er van de ratten! Dat vonden de soldaten ontoelaatbaar en weigerde nog van het voedsel te eten. Na een inspectie van hogerhand werden we wel naar Gent overgeplaatst.
Daar kreeg ik snel mijn definitieve taak toegewezen als ordonnans bij luitenant, later Generaal, Marcel Souka
Mijn aanstelling is een heel verhaal. Vissersjongens waren nogal teruggetrokken van aard en niet zo welbespraakt, zodat ze in ‘t leger zich meestal op de achtergrond hielden. Het feit dat wij in ‘t frans bevelen kregen, verbeterde daar niets aan. De eerste dag reeds had ik de indruk dat de luitenant mij viseerde. Evarist van Kluts (Vandierendonck) die bij mij was, zei zelfs “Ge hebt iets mispeuterd zeker?” “We waren nog geen 5 minuten op onze kamer of een sergeant kwam mij halen voor een “bezoekje“ aan de luitenant Souka. De anderen lachten: “Ge hebt zeker teveel naar de Gentse meisjes gekeken?”
De eerste kennismaking was minder gelukkig. Door een flinke por in mijn rug door de sergeant, viel ik met de deur in zijn bureau binnen.
“ Hé, da’s nogal wel. Zo doet men dat niet in ‘t leger.” zei hij.
“ U weet zeker waarom ik U riep ? “
“ Nee, meneer “, antwoordde ik.
“ ‘t Is geen meneer, maar luitenant Souka “ zei hij in ‘t Nederlands, met een Gentse tongval natuurlijk. Onder vier ogen was dat nogal de gewoonte, maar bevelen gaf men in ‘t Frans.
Hij stelde mij voor om zijn ordonnans te worden. “Wij schatten zo een beetje de soldaten op hun waarde. Ik meen mij niet vergist te hebben door U te kiezen“ verklaarde hij. Ik repliceerde. dat hij zich vergist had en die opdracht niets voor mij was. “Aanvaard toch, wij zullen u alles leren“ was zijn antwoord. Ik kreeg wat bedenktijd, maar dit veranderde mijn mening niet. Het duurde zo enkele dagen, tot ik terug bij de luitenant werd ontboden. Tot mijn verrassing was... zijn vrouw ook aanwezig. Zij heeft mij rustig uitgelegd wat men van een ordonnans verwachtte. Zij heeft mij kunnen overtuigen deze taak te aanvaarden en.... ik heb het mij nooit beklaagd. Het waren vriendelijke en correcte mensen.
Als ordonnans had ik vele voordelen zoals vrije toe- en uitgang in de kazerne. Bij hen thuis moest ik zijn laarzen, uniform en sabel onderhouden en de hemden in plooien strijken. Dit werkje werd ik van A tot Z aangeleerd door mevrouw Souka. Zoals ik reeds zei, gebeurde dit op een vriendelijke en eenvoudige manier. Dit waardeerde ik erg als iemand die van thuis uit had geleerd respect te hebben voor andere mensen die het goed meenden. Ik werd niet misbruikt voor privé-werkjes. Met veel plezier hakte ik wel hout en deed soms boodschappen voor haar ouders, die niet goed te been waren.
Op kamp en tijdens maneuvers ging ik natuurlijk mee om zijn fiets te onderhouden en zijn kledij in orde te houden. Zijn reisgoed bracht ik met de trein naar Gent en keerde met vers gestreken hemden en ondergoed terug. Ik heb dus weinig echt soldaat moeten spelen, behalve op de schietoefeningen die ik graag mee deed. In ‘t slijk ploeteren was er niet bij. Toen wij in Gent waren kon ik wel enkele uren thuis zijn in Heist, maar mijn echt groot verlof kreeg ik maar in 1922.
In groep gingen we naar het station om naar huis te vertrekken. Iedereen mocht door de controle, behalve ik! Mijn papieren werden afgenomen. De wacht wist van niets en mijn luitenant was zelf met verlof. Na ongeveer één week kreeg ik toch de vergunning in handen, zonder dat ze mij ooit hadden gezegd waarom ik werd tegengehouden! De onthulling van de ware toedracht zou voor mij des te harder aankomen.
In Heist vond ik moeder zwaar ziek te bed. Ze zei dat ze een vreemd voorgevoel had toen ze ziek werd. Vader was na een week nog niet thuis gekomen uit zee. Ik ging dan maar eens op café bij Braam en Tjiepers. Daar scheen iedereen net zoals op straat mij te mijden. Wat kon er toch zijn...?
Plotseling kwam mijn jongste broer Pierre binnen, die was thuisgebleven om mij te verwelkomen. Hij vloog mij om de hals en vertelde dat vader, Oscar en Gérard verdronken waren op zee. Het was alsof men een dolk in mijn rug stak. Besef wel, dat toen ik in Heist aankwam, het slechts een week geleden was op 5 mei 1922 dat de H. 28 tijdens een orkaan, gevolgd door zware storm, letterlijk werd omhooggetild en in de golven verdween. Eugene van Loeftens heeft het zien gebeuren, zei hij later. Hij dacht zelfs nog een zwaaiende hand te hebben opgemerkt boven water.
Naderhand drukte men mij op het hart dat niemand het aandurfde mij over deze tragedie te spreken. In ‘t leger was men ook op de hoogte maar door de afwezigheid van luitenant Souka had niemand de moed opgebracht mij het te vertellen. Ik vraag mij af waarom ik zelf niet naar het gemeentehuis of pastoor ben geweest om de ware toedracht te kennen.
33 dagen nadien spoelde vader aan in Frankrijk. Hij werd in een kist in de duinen begraven. Moeder en ik wilden hem naar Heist overbrengen, maar er was geen geld voorhanden. Ons vaartuig was ook het enige kapitaal. Dat hij toch op het oude kerkhof van Heist ligt, dank ik aan Debra en Huysseune. Ze brachten me eerst naar Frankrijk om vader te identificeren. Ik herkende hem aan zijn hemd en één klomp. Zij vervoerden dan op eigen kosten het lijk naar Heist. Als jongeman van 22 jaar kreeg ik een walg van dit gebeuren en verbitterd schuwde ik contact met de mensen. Ik was kwaad op iedereen en dacht dat men moedwillig mij niets had verteld. Nadien besefte ik dat niemand echt durfde. Om onze familie te helpen deed men een omhaling. Het was nodig, want we zaten volledig aan de grond.
Door de sterke emoties was ik nogal veel op de dool en heb ik zo een pleuris (borstvliesontsteking ) opgedaan. Van het leger kreeg ik drie maanden ziekteverlof. Na enkele weken was ik fit genoeg om te gaan helpen bij Debra en Huysseune als begeleider van de chauffeurs. Daar was het leger niet mee gediend en wilde mij bestraffen. Maar door tussenkomst van toen kapitein Souka is alles in orde gekomen. Kort nadien zwaaide ik af, na 24 maanden legerdienst.
Alle plannen en dromen die Jos Ackx koesterde tijdens zijn legerdienst werden door deze dramatische gebeurtenis kapot geslagen. Na een periode van ontreddering en twijfel heeft hij zich herpakt. Dat vertelt hij U in het volgend nummer van ons tijdschrift.
De pijn en het verdriet over het verlies van vader en twee broers zijn wel gemilderd maar de herinnering eraan zal hem altijd bijblijven.
Jos Ackx
Interview: Dany Vantorre
Dit programmanummer 78 werd gerealiseerd met teksten van:
Jos Degroote, Cyriel Vantorre, Pierre Vantorre, Wilfried Desmedt, Dany Vantorre en Georges Devent.
Tekeningen van: Fernand Debackere, Roger Degroote en Piet Waelckens.
Stencilreproducties: Cyriel Vantorre.
Met dank aan onze adverteerders.
Alle reacties op ons tijdschrift kunnen terecht op het secretariaat, Marktstraat 4